Or see the index
Vincent Berquez©: Drawing Nr. 11
Vincent Berquez is a London–based artist and poet. He has published in Britain, Europe, America and New Zealand. His work is in many anthologies, collections and magazine worldwide. Vincent Berquez was requested to write a Tribute as part of ‘Poems to the American People’ for the Hastings International Poetry Festival for 9/11, read by the mayor of New York at the podium. He has also been commissioned to write a eulogy by the son of Chief Albert Nwanzi Okoluko, the Ogimma Obi of Ogwashi-Uku to commemorate the death of his father. Berquez has been a judge many times, including for Manifold Magazine and had work read as part of Manifold Voices at Waltham Abbey. He has recited many times, including at The Troubadour and the Pitshanger Poets, in London. In 2006 his name was put forward with the Forward Prize for Literature. He recently was awarded a prize with Decanto Magazine. Berquez is now a member of London Voices who meet monthly in London, United Kingdom.
Vincent Berquez has also been collaborating in 07/08 with a Scottish composer and US film maker to produce a song-cycle of seven of his poems for mezzo-soprano and solo piano. These are being recorded at the Royal College of Music under the directorship of the concert pianist, Julian Jacobson. In 2009 he will be contributing 5 poems for the latest edition of A Generation Defining Itself, as well as 3 poems for Eleftheria Lialios’s forthcoming book on wax dolls published in Chicago. He also made poetry films that have been shown at various venues, including a Polish/British festival in London, Jan 07.
As an artist Vincent Berquez has exhibited world wide, winning prizes, such as at the Novum Comum 88’ Competition in Como, Italy. He has worked with an art’s group, called Eins von Hundert, from Cologne, Germany for over 16 years. He has shown his work at the Institute of Art in Chicago, US, as well as many galleries and institutions worldwide. Berquez recently showed his paintings at the Lambs Conduit Festival, took part in a group show called Gazing on Salvation, reciting his poetry for Lent and exhibiting paintings/collages. In October he had a one-man show at Sacred Spaces Gallery with his Christian collages in 2007. In 2008 Vincent Berquez had a solo show of paintings at The Foundlings Museum and in 2011 an exposition with new work in Langham Gallery London.
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: Berquez, Vincent, FDM Art Gallery, Vincent Berquez
Onias Landveld
wordt op 27 augustus, tijdens ‘Boeken rond het Paleis’, geïnstalleerd als stadsdichter van Tilburg. De huidige stadsdichter Martin Beversluis neemt dan afscheid.
De nieuwe stadsdichter wordt gepresenteerd door Wilbert van Herwijnen, voorzitter van de Stadsdichterscommissie, en Marcelle Hendrickx, wethouder Cultuur in de gemeente Tilburg.
Onias Landveld is dichter en Spoken Word Artist, winnaar van de 2015 Van Dale Spoken Award voor storytelling en jurylid Tilburgs Junior Stadsdichter. Hij geeft cursussen in Public Speaking en Corporate Storytelling en schrijft business concepten en kinderverhalen.
Tilburg heeft sinds 2003 een stadsdichter. Iedere 2 jaar benoemt het college een nieuwe. De Stadsdichterscommissie draagt een dichter voor die zij selecteert uit een lijst van dichters, o.a. aangedragen door de stad. Eerdere stadsdichters waren JACE van de Ven, Nick J. Swarth, Frank van Pamelen, Cees van Raak en Esther Porcelijn. De stadsdichter schrijft gedichten over Tilburg en geeft voordrachten en performances. Hij of zij heeft daarbij de vrijheid om de onderwerpen te bepalen. Het gaat om minimaal 6 gedichten per jaar, verspreid over het jaar.
Onias Landveld nieuwe stadsdichter Tilburg 2017-2019
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Art & Literature News, Beversluis, Martin, City Poets / Stadsdichters, Landveld, Onias
De poëzie van Lieke Marsman heeft altijd veel begrip voor de lezer. Dat levert een vorm van vervreemding op die bijzonder is, maar niet oncomfortabel.
Hoe weet ze dat nu? ben je vaak geneigd te denken als je de gedichten van Marsman leest. In Man met hoed zijn haar eerste twee bundels bijeengebracht: Wat ik mijzelf graag voorhoud en De eerste letter.
Een simpele daad van rechtvaardigheid, want deze bundels horen er gewoon te zijn.
De bundels worden bovendien aangevuld met vroeg en minder vroeg werk, en met enkele vertalingen die misschien een voorzichtig antwoord geven op de vraag hoe ze het allemaal weet. Man met hoed is een aangename ontmoeting met een dichter.
Lieke Marsman (’s-Hertogenbosch, 1990) is filosoof en een van de populairste en meest gelauwerde dichters van haar generatie.
Ze is een graag geziene gast op podia als Lowlands en De Nacht van de Poëzie en haar gedichten en essays verschenen onder meer in De Gids, Tirade en Vrij Nederland.
Voor haar meermaals herdrukte debuutbundel Wat ik mijzelf graag voorhoud ontving Marsman in 2011 onder meer de C. Buddingh’-prijs en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Haar tweede dichtbundel De eerste letter verscheen in 2014..
Lieke Marsman
Man met hoed
gedichten 2005 – 2017
Atlas Contact, juni 2017
192 pagina’s
hardcover € 24,99
ISBN 9789025450892
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive M-N, Art & Literature News, Marsman, Lieke
De Voedselbank (3)
‘Loop maar met me mee,’ gebaarde de Engelse en ze stond op om een bos sleutels te halen uit een aangrenzende ruimte die sterk naar wierook en salie geurde. Maureen vertelde dat hier healings plaats vonden. Het hele interieur had ze drie jaar geleden vervangen om een ontspannen sfeer te scheppen, legde ze uit, knabbelend aan een koekje. Om die reden had ze voor vrolijke kleuren gekozen, zoals de IKEA bankstellen met de fleurige kussens en de bonte kleden op de vloer. Op het laatst had ze Piet, een dakloze, de muren laten beschilderen met de gezichten van karikaturale Indianen die tot aan het plafond reikten.
Ze glimlachte bedroefd.
Piet was zo vriendelijk geweest om zichzelf na afloop te belonen met een peperdure gasbarbecue die hij van het terrein af wilde slepen, verklapte Maureen. Helaas voor hem, werd hij in de kraag gegrepen door een van de loonwerkers die ze in dienst had.
Bij de grote bouwvallige schuur op het erf schoof ze een deur open. Met een druk op de knop floepte een tl hoog in het dak aan. De schuur was van eind 19e eeuw, verklaarde Maureen. Het rook er naar dieren en stro. Een ezel balkte, konijnen ritselden in een kooi. Verderop was een camper geparkeerd, een jongere versie van de mijne. Hij was van haar dochter, Jenny. Het was na de echtscheiding lang slecht tussen haar en de kinderen gegaan. En hoewel haar ex-man er meerdere buitenechtelijke relaties op na hield, kreeg Maureen de schuld van het op de klippen gelopen huwelijk. Maar de laatste tijd haalde Jenny haar moeder vaak op om te toeren en herstelde ook het contact met haar andere kinderen gestaag.
Maureen informeerde nogmaals hoe lang ik van plan was te blijven en excuseerde zich voor haar slechte geheugen. Al vier jaar lang had ze een tumor in haar hoofd en hoewel die chemo vereiste, weigerde ze een behandeling. Volgens de prognose had ze morsdood moeten zijn, maar het gezwel leek stil te staan. Ze probeerde er onverschillig onder te blijven, maar door het grijs van haar ogen zweemde oude treurnis. Met een hoofdknik zei ze iets van: ‘Nou je camper in’, en draaide zich om. Achter het keukenraam nam ze plaats, bij het romige schijnsel van een walmende kaars, haar haar zilvergrijs in het bevende licht, haar profiel versteend.
In de camper bedekte ik de ruiten met raamfolie en sloot de blinden. De vorst naderde en stuwde zijn kou naar binnen door alle kieren van mijn tochtige verblijf. Omdat mijn gas op was kon ik de verwarming niet aanzetten, ik moest het doen met een elektrisch tweepitfornuis dat ik ooit kreeg van een Duitser op een camping. De hitte steeg verticaal op van de roodgloeiende spiralen en ofschoon ik bezeten wapperde met een handdoek om de warmte te verspreiden, won de vorst het, die een kille muur opbouwde in het compartiment.
Ik dacht aan Sylvia. Het was augustus. We stonden met de camper op de zonovergoten boulevard van Vlissingen. Met veel vertoon paste Sylvia een paar zomerse jurkjes in de badkamer en speelde ze onzeker te zijn welke te kiezen, want ze wist dat zij de sculptuur was, haar kleding de huid van zand die om haar welvingen golfde. In een rood kanten slipje ging ze zitten op de bank en klapte een spiegeltje uit op tafel om zich op te maken. Op een plankje boven haar hadden mijn dochters schmink en een set kleurpotloden achtergelaten. Het hout bespoten met glitterverf. Speelse glittertjes daalden er nu op Sylvia neer. Van die kleine zilveren speldenpuntjes die het zonlicht op haar zwarte lokken lieten glinsteren en een mysterieuze fonkeling als van maanstof legden op haar huid. Het deed me denken aan de midweek in Parijs, die ik er doorbracht voor het schrijven van een krantenartikel over een tentoonstelling in het Louvre. Op een plein werd ik gelokt door het klateren van een zomerse fontein. Parisiennes in luchtige kledij verfristen zich met het water uit het bassin dat ze in een prismatische nevel over hun hals en armen streken. Waar tussen de gleuf van haar borsten vochtpareltjes glommen, die ik jaren later van Sylvia’s huid kussen mocht.
Ik trok de stekker uit het fornuis. Er was maar een manier om het nog een beetje warm te krijgen: wandelen.
Handschoenen aan, sjaal om, muts op mijn hoofd. De polder in. De akkers waren omgeploegd, de bomen naakt. Het was een grauw landschap. Ik herinnerde mij dat ik hier ’s nachts een keer liep toen het had gesneeuwd en er mist hing over de velden. Door de sneeuw was het of de nacht als een stolp op die witte gloed stond en er tegelijkertijd deel van uitmaakte. Hemel en aarde met elkaar versmolten.
In de stilte knerpten alleen mijn schoenen op het pad. In dit niemandsland voelde ik me een met twee werelden. Zou de dood zo zijn? vroeg ik me af. Opgaan in het luchtledige, ergens blijven zweven tussen het licht en het donker.
Ik naderde de woonwijk waar de echtelijke woning stond.
Dit was het punt waarop ik mij om moest draaien en terugkeren naar Maureens hoeve en mijn camper, maar een onzichtbare hand dwong me verder te lopen. Ik stribbelde niet tegen, ging verder de wijk in. Of wilde ik het gewoon? Verder lopen? En toen ik er opeens stond, voor mijn oude huis, gaf ik het toe aan mezelf: zeg maar hoe klote je je voelt dat je naar je huis staart, hoe de sneeuw op het dak glinstert, de ijsbloemen op de ruiten staan. Waar het licht in de kamers van je dochters brandt, maar het veel te laat is en jij er iets van moet zeggen, naar bed!, licht uit!
Hun fietsen staan nog buiten, leunen scheef tegen de appelboom. Je zou ze eigenlijk achter in de schuur willen zetten. Bedekt onder een laag sneeuw zal het aluminium dat nu nog fonkelt in het lantaarnlicht gaan roesten. Maar je kunt niet eens je eigen tuin in. Je stem in het gezin is je ontnomen, mijn beste, je echo in een mist vergruist.
Het gordijn in Eva’s kamer bewoog en ging langzaam open. Alsof ze voelde dat ik daar stond. Zij en ik. Ik dacht voor altijd met elkaar verbonden. Haar blik zocht mij en vond mijn ogen die zich vulden met iets dat lekker warm was en stroomde. Als een standbeeld stond ze in het raam. Het was niet goed dat ze mij daar zag, die zwerver, die schaduwvlek tegen een muur. Moest ik dan toch naar haar wenken, kusgroeten door de vrieslucht naar haar toe sturen, die op de ruit stuitten en de ijsbloemen lieten smelten?
Ik maakte me los van de muur, liet mijn dochter achter met vraagtekens. En toen ik meters verder omkeek, was het gordijn nog geopend, brandde fel het licht. Maar mij zou ze niet zien. Ik was opgegaan in een tunnel van bomen.
Voor de Voedselbank rolden mensen met gele boodschappenkarren af en aan en laadden ze auto’s vol met tassen die uitpuilden van de etenswaren. Bij de ingang groeide de rij mensen allengs aan. Ze rookten shag, dronken blikjes limonade, en hoewel de sfeer gemoedelijk was, klaagde een enkeling steen en been over het lange wachten en het slechte weer.
De moeder bij wie ik altijd mijn snoep ruilde tegen kaas, was samen met haar dochter. Ze keken opgewonden uit naar het ogenblik dat ze aan de beurt waren, want vandaag ging de limonade voor niks weg, alleen het statiegeld moest betaald worden. Zestien flessen per persoon was de regeling.
Op mijn kaart haalde ik limonade voor de moeder die wat muntstukken in mijn hand drukte en vulde mijn karretje met frisdranken. Toen ik weer buiten kwam, was er tumult. Ik herkende Ronald van de Straatraad. Hij was compleet overstuur.
‘Mijn fiets met achterop mijn tent en slaapzak is een paar dagen geleden gestolen,’ liet hij ons verward weten. ‘En in een zijvak van mijn tent bewaarde ik mijn voedselkaart die nu ook weg is.’
‘Ze kennen je hier toch?’ riep een tandeloos oud vrouwtje met een gammele kinderwagen. Daarin sliep een kind van Aziatische komaf.
‘Natuurlijk kennen ze mij,’ zei Ronald, ‘ik kom hier al jaren, maar het beleid is: geen kaart, geen voedsel. Kan ik net als vroeger mijn eten uit prullenbakken gaan vissen.’
Meteen bood de rij wachtenden aan dat ze hun eten met hem wilden delen.
‘Nee, bedankt,’ weerde hij af. ‘Ik heb liever een plek om te slapen.’
‘Je kan toch naar Doorstroom,’ opperde een Afrikaan met een gedrongen postuur en een buikje.
‘Daar ben ik net geweest en ik had vijf euro bij me voor een overnachting,’ lichtte Ronald toe. ‘Maar de beveiliging liet me niet binnen.’
‘Je hebt recht om daar te slapen,’ wist een Antilliaanse kerel. ‘Je bent toch geen beest dat ze je daar wegsturen.’
‘Helaas heeft Gerard van Centraal Onthaal mij niet aangemeld voor vannacht, dus einde oefening. Want als Hades geen toestemming verleent, verspert Cerberus de toegang tot het schimmenrijk.’
‘Waar moet je nu slapen?’ vroeg de dochter van de moeder met de wagen vol limonadeflessen.
‘Ik heb nog een hutje van takken in het bos. Ik slaap wel onder een bed van bladeren. Al vaker gedaan. Mijn fiets is zo vaak gestolen.’
‘Het gaat vriezen vannacht, Ronald!’ voorspelde een bejaarde corpulente vrouw op een scootmobiel.
Maar hij haalde zijn schouders op en verliet het terrein. Zijn blik was leeg, alsof hij in trance was, lijdzaam overging van leven naar dood.
‘Hallo!’ riep een vrouw bij de Voedselbank tegen mij. Ze duwde een boodschappenkar voort met twee etages aan limonadeflessen omringd door zakken snoep.
‘Wat leuk je weer te zien,’ zei ze en gaf me drie zoenen op mijn wangen.
Vroeger droeg ze strakke mantelpakjes, nu werd haar lijf omhuld door wijde kleren die haar omvang benadrukten.
‘Ik ben er volgende week weer,’ kraaide ze behaagziek, ‘altijd rond tienen.’
Bijna vergat ik in de rij aan te sluiten. Wat als ik haar zou verleiden, dacht ik. Vindt de dakloze zo onderdak via een ontmoeting bij de Voedselbank, juist door het rijke verleden?
Ik keek haar na, hoe ze rammelend het terrein af rolde.
‘Wie was dat?’ wilde een Surinaamse die achter me stond weten. ‘Een buurvrouw of zo?’
‘Nee, dat was een oud collega,’ legde ik uit. ‘Uit de tijd dat we topsalarissen hadden en dikke onkostenvergoedingen.’
Met een boodschappenkarretje betrad ik het uitgiftepunt. Ik had een code op mijn kaart, waaraan de vrijwilligers zagen dat ik alleenstaand was. Langs een rij aaneengeschakelde schooltafels in een L-vorm (had je maar een vak moeten leren!) schuifelden de armoedzaaiers – namen ze de etenswaren in ontvangst.
Weer buiten bevond zich in mijn winkelwagen voor de helft afgedankt voedsel en de andere helft snoep. Door de gigantische voorraad suikerwaar die ik weg gaf aan de moeders op het terrein, maakte ik me snel populair.
Nu was ik behalve een van hen, ook een barmhartige Samaritaan.
EINDE
Niels Landstra
Niels Landstra: De Voedselbank
Niels Landstra (1966) is dichter, schrijver, schilder en muzikant.
De Voedselbank is een bewerkt fragment uit Niels Landstra’s debuutroman: Monddood. Monddood verschijnt in de loop van 2017 bij uitgeverij Droomvallei.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels, Niels Landstra
Vera Rich
She smelt of time
walking slowly
like a mountain.
She railed
heavily
and flowed internally
and cared profoundly
but slowly,
at her own pace.
She smelt the energy
of her people,
of their language
on her lips.
Like a mother river
she carried many
with her on a raft
towards themselves.
01.03.10
Vincent Berquez
Vincent Berquez is a London–based artist and poet
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Berquez, Vincent, Vincent Berquez
In a dream
In a dream I walked through a forest,
In a great gale, and the wind did not touch
My body, so much as ruffle my hair.
I saw branches, fern fronds hurled past;
I saw a forest giant crash down, its trunk
Shattering, with splinters flying about.
I walked in swirl of dust and yet
My eyes were clear and open.
The wind blew and I did not feel it,
I felt sun and warmth and smelled
A sweet wattle scent. At last I came
To the edge of the scarp, looking down,
And there the wind knocked me, tossing
Me down to be dashed on the rocks
Hundreds of feet below… but for waking
From my dream that was not a dream.
John Leonard
John Leonard lives in Canberra, Australia.
More poetry on website: www.jleonard.net
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Leonard, John
De Voedselbank (2)
Een week later toen ik de camper ging halen, was hij voorzien van een Belgische APK-keuring. Die was beter dan de Nederlandse, dus dat bood extra zekerheid, beweerde de autodealer met zijn zangerige Vlaams. Maar eerst moest ik met zijn echtgenote, een vlotte dame van rond de veertig, naar Brussel toe met de auto. Daar zou ik bij een transitloket een tijdelijke kentekenplaat en documenten ontvangen om het vehikel mee uit te voeren. Het was een rit van vijfenzestig kilometer.
Door een wegomleiding liepen we fikse vertraging op en arriveerden tegen het einde van de ochtend bij het transitkantoor. Mensen hingen er landerig op harde banken, de ambtenaren, waarvan er duidelijk te weinig waren, namen hun tijd, en ook de povere sfeer van stoffig ochtendlicht dat binnenviel op een versleten interieur waar een muffe geur van opsteeg, deed mij denken aan een gemeentekantoor in het voormalig Oostblok.
Ik was anderhalf uur later een paar honderd euro lichter door het afwikkelen van al die formaliteiten. Maar dat tastte mijn humeur niet aan, want toen ik in Namen het terrein af reed met mijn camper, begon mijn vrijheid.
Het was of mijn reis een blanco wegenkaart was. Ongeacht door welk land ik ging toeren, ik had geen plek die mij verplichtte te blijven, geen serene haven om in aan te spoelen, noch keerde ik terug naar die oorlogszone van haat en wrok, die zich samenbalde in negentig kilo vlees dat met enge hakken paradeerde op de houten vloer van de echtelijke woning.
Ik dacht niet langer in termen van een toekomst of schijnzekerheden, ik dacht in het hierna. Hierna zal het beter zijn.
Na een zwerftocht van een paar weken, bracht ik mijn camper naar een APK station. Mijn geïmporteerde huis op wielen zou de Nederlandse nationaliteit krijgen. Gele kentekenplaten die behoorden aan een jaartal dat ik nooit had kunnen betalen als het echt een nieuwe bolide betrof. Maar deze knappe Italiaan was twintig jaar oud.
De garagehouder, Norbert, inspecteerde de camper op de brug. Ondertussen versomberde zijn gezicht. De APK was ver uit beeld, deelde hij mee. Remmen, schokbrekers, gasinstallatie voor de boiler, de kachelmotor in het dashboard: het was allemaal aan vervanging toe. Hij wees mij op een sticker aan de buitenkant van de camper waaruit bleek dat het een verhuurcamper was geweest. Vandaar het hoge kilometrage op de teller. Van de tweehonderdduizend die erop stonden, was er naar schatting de laatste honderdduizend gedraaide kilometers niets aan onderhoud gedaan – dienden de distributieriem, V-snaar en oliekeringen ook te worden vernieuwd.
Norbert gebaarde dat ik achter hem aan moest lopen, de camper in. Hij liet mij de bodem van de douche zien en toonde mij de gaten waarlangs het water in het verleden naar beneden was gestroomd. Het hout daaronder was vochtig en vermolmd. Douchen vermeed ik maar beter, raadde hij mij aan. En de ijskast deed het alleen als de accu hem tijdens het rijden koelde. Maar als hij stil stond, vergeet het maar.
De deurbel ging. Sylvia, mijn hospita, lag boven te slapen. Ze had MS, was te pas en te onpas doodmoe. Ik wilde haar niet storen en deed open. Er stond een Marokkaan voor de deur. Mogelijk was hij van de post, maar toen hij zijn ID liet zien, begreep ik dat hij een Bijzonder OpsporingsAmbtenaar was. Met een rasperige stem en een Ali-B accent informeerde hij of hij met de heer Van Amerongen van doen had. Even ging er door me heen dat hij familie had in Marokko, die, als ze zouden vluchten uit dat land, niet werden teruggestuurd. Dacht ik aan die talloze vluchtelingen uit het Midden Oosten en Afrika die een huis kregen toegewezen en een leven lang een inkomen ontvingen tot hun god ze hier van het aardse kikkerlandparadijs kwam halen.
Of ik mijn camper weg wilde halen van de parkeerplaats, vroeg de ambtenaar. Het vehikel stond erg in de weg volgens de omwonenden die er slecht langs konden met hun rollators, omdat de achterkant zo uitstak. Maar het bedierf ook het straatbeeld, vonden ze.
De Marokkaan probeerde toegeeflijk te zijn. Ik vond dat heel ontwapenend. Vooral toen hij toelichtte dat het niet ging om een enkele klacht, maar een stortvloed aan klachten. Een onhoudbare situatie voor de gemeente. Dit opgeteld bij de verordening dat een kampeerauto maximaal drie dagen op de openbare weg geparkeerd mag staan, dwong hem een proces-verbaal uit te schrijven. Maar hij wilde het deze keer door de vingers zien, stelde de BOA, en opperde dat ik mijn Italiaanse vriend ergens zou kunnen stallen.
‘Ja, goed idee, stallen!’ zei ik enthousiast. ‘Die 100 euro per maand heb ik nog liggen in de oude sok van mijn tante uit Hengelo.’
Handig, dacht ik, sociale controle. Onder die bejaarden in de serviceflat bevindt zich vast nog een handvol verzetsstrijders uit WO II die naar buiten stormen als een licht getinte boef met een bontkraagje in de buurt van mijn Fiat Ducato komt. Sluiten ze mij in de armen met een boksbeugel en een bebloede honkbalknuppel waarmee ze de onschuldige crimineel een kopje kleiner hebben gemaakt. Maar nee, rollators! Een ware klachtenregen!
Op de parkeerplaats startte ik de motor van de camper, die drie dagen niet had gedraaid. Terwijl de rookwolken boven mij optrokken, controleerde ik de banden door er demonstratief tegen aan te trappen. Ondertussen werd het een drukte van belang achter de ramen van het bejaardencomplex. Vriendelijk zwaaide ik naar de silhouetten van verstarde ergernis en opwinding en besloot het afscheid waardig te laten zijn. Met de ruitensproeier spoelde ik het stof van de voorruit en reed van de parkeerplaats af, traag als een slak in een donkere wolk van rook en stank.
Op de weemoedige klanken van een cd met Fado muziek, reed ik weg in de richting van de polder en parkeerde ter hoogte van een recreatieplas waar een bijna landelijke rust heerste. Ganzenkolonies vlogen af en aan, een aalscholver op een verweerde houten paal in het water strekte zijn vleugels ijdel uit. Een man met een hond appte op zijn telefoon, twee jochies met hun moeder achter de kinderwagen, joegen eenden op.
Door de open ramen kabbelde de stilte binnen op een bries, ging op in de muziek, in het bezongen leed van een fadista. Het deed me denken aan het wit tussen dichtregels. Dat het elkaar versterkt op een raadselachtige wijze. Toen ik Sylvia net ontmoet had, vreeën we dagen achtereen, en daartussen lag haar ademen, haar strelen, scheen onze fado geborgd in de stilte en bewaarde ik dat, ook als ik niet bij haar was.
Op den duur verdween die rust, die lafenis. Sylvia kreeg uit het niets paniekaanvallen of hysterische buien die plots kwamen opzetten en even vlug weer afzwakten. Allemaal de schuld van Judith, wist ze. Door de stress die mijn toekomstige ex opwekte, was haar ziekte versneld progressief geworden. Daar twijfelde Sylvia geen moment aan. Maar toen we onlangs bij de neuroloog waren, bleek dat het proces van haar geestelijk verval al vier maanden stil stond. Sommige littekens op haar hersens geslonken.
Ik startte de camper en wilde weg rijden. Maar de voorband draaide nodeloos in de rondte, zakte dieper weg in de modder. Ik stapte uit. Er viel niemand te bekennen om mij hulp te bieden. Dan bleef er nog maar een mogelijkheid over: de ANWB. Die hielpen altijd. De dame van deze organisatie die mij te woord stond aan de telefoon, legde uit dat er een onderscheid was. In het geval van vastraken in de modder restte het ANWB lid niets anders dan een particuliere sleepdienst te bellen. De ANWB was wel goed maar niet gek.
‘Feitelijk heeft u pech,’ besloot de dame, ‘en ik vind het erg lastig voor u dat u uw reis niet kunt vervolgen, maar dit soort pech valt niet onder onze pechhulp.’
Een robuuste kerel met leren laarzen en een groene parka aan, wilde met zijn hond vertrekken in een SUV, maar toonde zich bereid mij eerst te helpen. Het bleek zinloos. De camper was bijna 3000 kilo zwaar en niet onder de indruk van de SUV met zijn sleepkabel.
Hoewel er een lichte onrust in mij ontstond, wandelde ik de polder in, waar ik ongetwijfeld een boer met een tractor zou tegenkomen, ware het niet dat een aantal jaren geleden de laatste boer in de polder was onteigend. Want als de nabij gelegen rivier buiten haar oevers dreigde te treden, moesten de sluizen open kunnen.
Kalm overzag ik de onmogelijkheid van mijn zoektocht, maar liep toch door, ging af op het verre geluid van een tractor.
Op een boerenerf was een jonge kerel met een lawaaierige minitractor balen veevoer aan het optassen. Tevergeefs zwaaide en riep ik naar hem – klom over het houten hek en liep de twintiger met zijn baseballpet op zijn hoofd tegemoet. Maar amper stond ik op het erf, of ik maakte alweer rechtsomkeert om te ontkomen aan een Mechelse herder die blaffend op mij af stormde. In een flits sprong ik over het hek met een lenigheid die me deugd deed en stelde tot mijn vreugde vast dat de jongeman door de waakzame hond mijn kant op keek.
Bij de camper schoot de jongen te binnen dat hij geen sleepkabel had. Een ijzeren stang, onderdeel van de vork aan de voorzijde van de tractor, bood een oplossing. Stevig met elkaar verbonden, trok de pittige landbouwmachine de camper aan zijn trekhaak uit de modder. Met een kleine bocht naar links, zou het plaveisel mijn huis op wielen uit zijn benarde positie bevrijden, maar de jonge boer maakte een stuurfout en de plastic bumper van mijn Fiat klapte vol op de voorkant van de tractor – frommelde in elkaar als een prop papier. Langzaam schoof het achterlicht omhoog, terwijl de bedrading uit de plastic behuizing stulpte.
De tractor was niet verzekerd, bekende de boer onthutst.
Mijn ontgoocheling week voor een mat soort verdriet. Dit was een van die momenten waarop je gewoon je verlies moest nemen. Ik had de camper voor 3000 euro laten repareren. Mijn geld was op.
Tijdens het inloopspreekuur van het Instituut voor Maatschappelijk Welzijn werd ik geholpen door Petra, een maatschappelijk werkster die dit jaar met pensioen ging. Ik legde haar uit dat ik als thuisloze geen recht had op een bijstandsuitkering en ik mijn tijdelijke kamer bij mijn hospita uit moest.
Petra telefoneerde met ene Maureen, een Engelse vrouw die inmiddels op leeftijd was. Vroeger bezorgde ze daklozen een onderkomen op haar boerderij. In principe was ze gestopt met die vorm van dienstverlening, liet de oude landlady aan Petra over de telefoon weten, maar met een camper lag het net even anders. Ze wilde onder voorbehoud met mij kennis maken.
Maureens’ hoeve lag op de rand van een verlaten en waterrijk buitengebied met boerderijen en grazende koeien aan de einder. Maar de landelijke stilte verdween toen ik naderde; het lawaai op de aangrenzende A16 en de HSL richting Rotterdam, zwol aan tot een crescendo van verkeersgedruis.
Ik reed een zandpad op, dat om een kolossale vervallen schuur naar het erf slingerde.
De deurbel deed het niet – ik rammelde met de klepel op de voordeur. Na enig gestommel binnen, ging er een andere deur open. Maureen lachte haar bijna tandeloze mond naar mij bloot en stak ter begroeting een hand naar mij op. De ketting met edelstenen om haar hals, schitterde in het daglicht.
Ik volgde haar een schemerige gang in, die naar katten rook, terwijl een petroleumgeur ons tegemoet walmde. In de keuken pruttelde vlees boven een vuurtje en sprongen de katten van tafel.
Maureen staarde me aan. De oude vrouw met de nepedelstenen aan kettingen om haar hals, schoof haar wrong over een schouder – het wollen vest dat ze droeg was net zo grijs als haar haar.
Ik legde uit dat ik een staplek nodig had, omdat de verwarming op stroom en gas werkte. En dat was niet de enige reden: als de omwonenden merkten dat ik in mijn camper sliep, kreeg ik een boete van de gemeente.
‘Geldt die regel nog steeds?’ vroeg Maureen met een Engels accent. ‘Word je er gewoon bij gelapt door een buurtbewoner.’
‘En mijn vriendin heeft MS. Omdat we het risico lopen bekeurd te worden, is ze voortdurend gespannen en op haar hoede.’
‘Was er ook iets dat speelde in haar jeugd?’ vroeg de landlady.
‘Ja, die verliep niet goed.’
‘Dan heeft ze al chronische stress opgebouwd toen ze jong was. Als je dat op latere leeftijd nog hebt, wordt het van kwaad tot erger.’
Ik toonde een foto van Sylvia. Met gekruiste benen zat ze in een stoel, haar lijf gestoken in een zwarte jurk, weemoedig blikkend in de lens, haar lippen licht rood geverfd.
‘Mooi is ze. Helemaal naturel,’ zei Maureen en boog voorover om haar nog beter te kunnen zien. ‘Ze is een engel. Jouw reddende engel.’
Buiten sloegen de honden aan. Er reed een tractor het erf op.
Niels Landstra: De Voedselbank (2)
wordt vervolgd
Niels Landstra (1966) is dichter, schrijver, schilder en muzikant.
De Voedselbank is een bewerkt fragment uit Niels Landstra’s debuutroman: Monddood. Monddood verschijnt in de loop van 2017 bij uitgeverij Droomvallei.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels, Niels Landstra
De Voedselbank is een bewerkt fragment uit Niels Landstra’s debuutroman: Monddood. Monddood verschijnt in de loop van 2017 bij uitgeverij Droomvallei.
De Voedselbank (1)
De Voedselbank bevond zich in een oud pand naast een kerk, de voormalige pastorie. De bel-etage was te bereiken via een stenen opgaande trap. Net toen ik aan wilde bellen, zwaaide de voordeur voor mij open, stierf een stem weg in een schemerige hal met donkerbruine lambrisering en witte afbladderende wanden. Bij een vestibule met twee deuren, deed een vertrek dienst als kantoor en de andere als ontvangstruimte; door de hoge ramen vielen repen zonlicht met warrelende stofdeeltjes.
Ik had een oploop bij de afhaal van de voormalige pastorie verwacht, een stroom mensen in kringloopkleren en tassen vol eten, rammelende boodschappenkratten en het gerinkel van flessen, maar hier klonk alleen het geroezemoes van een handvol mensen die aan een gemeenschappelijke tafel koffie dronken.
‘Is dit de Voedselbank?’ vroeg ik aan niemand in het bijzonder.
‘Nou, niet helemaal,’ antwoordde een oude vrouw die moeilijk sprak. Haar bovenlip toonde twee stompjes van tanden. ‘Hoe komt u daar nou bij?’
‘Een sociaal werker van de gemeente stuurde mij hier naar toe.’
‘Alleen ongedocumenteerden kunnen hier eten mee krijgen.’
‘O.’
‘Dat zijn mensen zonder geldige identiteitspapieren.’ Ze monsterde mij van top tot teen. ‘Uit welk land komt u?’ informeerde ze.
‘Kopje koffie?’ bood een hoogbejaarde struise dame aan. ‘En gaat u even zitten. Er is een vergadering van de Straatraad.’
Aan een ovale tafel namen druppelsgewijs mannen plaats. Het waren er een stuk of tien, tussen de twintig en ongeveer veertig jaar oud. Omdat al die anderen die op straat leefden bij voorkeur onzichtbaar bleven of nog gelatener waren dan dit gezelschap – ver verwijderd van het aards bestaan alleen nog hoopten op overleving. Of niet.
De twee jongedames die de vergadering openden brachten namens hun maatschappelijke organisatie te berde dat armoede een gezicht moest krijgen. Binnenkort werden er scholen in de regio bezocht om kinderen te laten zien wat de maatschappij met je deed als je in verval was geraakt en je niet langer als ‘volwaardig mens’ werd beschouwd.
De mollige fotograaf van een provinciale krant, stond op met zijn camera in de aanslag. Hij maakte een kiekje van de dames die geposeerd in de lens gluurden.
Daarna fotografeerde hij Arie. Met zijn tweeënveertig jaar was hij de oudste van de aanwezige daklozen. In een slok leegde hij met zijn gehavende gebit een blik bier en schudde in een soort van wanstaltige ijdelheid zijn paardenstaart heen en weer.
Ronald, een treurig ogende donkerharige dertiger met een verpauperd gebit, deed alsof hij niets merkte van de camera en friemelde met zijn vingers. Hij trok rond op zijn fiets en bivakkeerde met zijn tent in het bos. Door een vechtscheiding was hij alles kwijt geraakt, zijn kinderen, geld, en een dak boven zijn hoofd.
Toen de camera op Frank werd gericht, schermde hij met een hand zijn gezicht af. De midden dertiger leefde al tien jaar op straat van de opbrengst uit prullenbakken. Hij zou zich dood schamen tegenover zijn vrienden van de Technische Universiteit als ze hem in deze hoedanigheid aanschouwden.
Arie was de enige die instemde om scholen af te gaan en zijn bestaan als voormalige dakloze over het voetlicht te brengen. Hij wilde alleen niet dat hij op de school van zijn kinderen een lezing moest geven. Als hij was afgekickt van de drank, zou hij overwegen het contact met hen op te pakken, eerder niet. Hij opende zijn tweede blikje Heineken en liep de tuin in om er te roken.
Onder een houten afdak scholen de daklozen voor de regen. Elke verschoppeling had er zijn verhaal. Ergens was het fout gegaan. Een faillissement. Een ziekte die de loopbaan verknalde. Alcoholisme, drugs, gokken. De onvermijdelijke echtscheiding. De vrouw die zonder enige waarheidsvinding toch altijd gelijk krijgt. En voor de man, haast kinderloos verklaard door instanties die altijd meeveren met de moeder van de kinderen, doet de wurggreep van rap oplopende schulden zich voor. Gaat alles voor hem verloren wat eerst heel en volwaardig was. Wie houdt het dan nog vol om niet aan lager wal te geraken?
Ronald gaf toe dat hij worstelde met zijn ‘normale’ bestaan. Toen hij nog volop verwikkeld was in de vechtscheiding, kreeg hij een woning toegewezen en een uitkering in de vorm van leenbijstand die hij later moest terugbetalen als zijn woning was verkocht.
Ronald liep gelijk averij op met het betalen van de huur en kosten voor water en licht, want de gemeente was traag in de afwikkeling van zijn dossier. Gedurende die periode van zes weken kreeg hij 50 euro per week voorgeschoten, maar dat broodgeld stond vaak laat op zijn bankrekening of helemaal niet, zodat hij, hoewel hij nu in een appartement woonde, nog steeds gedwongen was om prullenbakken af te struinen op zoek naar eten.
Maar het geluk leek aan zijn zijde te staan, toen hij een oude schoolvriendin tegen het lijf liep. Net als hij lag ze in echtscheiding, en, samen overgeleverd aan hetzelfde lot, vonden ze troost en warmte bij elkaar, met name in haar woning. Voor de vorm sliep hij enkele dagen in zijn appartement zonder meubels, tv, internet en telefoon, maar dat voorkwam niet dat de sociale recherche ze in de smiezen had en waarnemingen deden, zoals de ambtenaren dat noemden. Ze hielden hun huizen in de gaten, registreerden de tijden waarop hij bij haar was en hoe lang hij in zijn eigen woning verbleef. Het gevolg was dat ze werden gepakt voor bijstandsfraude. Als moeder van twee kleine kinderen raakte ze haar eenoudertoeslag kwijt, zijn uitkering werd gevorderd en hij kreeg een boete. Er volgden incassobureaus, deurwaardersexploten, en tenslotte een huisuitzetting, met politie erbij, wat de deurwaarder een doos met verroeste pannen en een krakkemikkige stoel opleverde.
Ronald kocht van zijn laatste geld een fiets en een tent en hij gooide de sleutel van de woning door de brievenbus: liever de vrijheid van de straat dan de heerszucht van het regime.
De dubbele tuindeur van de voormalige pastorie zwaaide open en een jonge vrouw verscheen buiten. Resoluut nam ze mij bij de arm mee naar het kantoor. Rakelings over de voeten gereden door een zwaarlijvige vrouw in een zoemende scootmobiel, deelde ze mee dat ik hier helemaal verkeerd zat. De officiële Voedselbank was in Noord. Ze vulde een formulier voor een noodvoedselpakket voor me in en meldde me aan. Dat was een beetje tegen de regels in, vertrouwde ze mij toe. Zonder de naam van een maatschappelijk werkster mocht ze dit niet doen. Maar nood breekt wetten, zei ze. Ondertussen pleegde ze een telefoontje voor een Zuid-Amerikaanse moeder en haar dochter die op haar schoot kraaide van plezier. Down syndroom.
Het kon altijd erger, besefte ik, terwijl mijn troosteres met haar handen achteloos over het glanzende haar van het meisje streek. Ze was begin dertig en geen rimpel tekende zich af in haar wasbleke gezicht.
Was zij nou een soort moeder Teresa wier maagdelijke lichaam later op hoge leeftijd ter aarde werd besteld?
In België ging ik kijken naar een camper die te koop stond bij de firma Used Cars in Namen. Tussen de exclusieve Italiaanse auto’s op het terrein van de dealer, met name Ferrari’s, stond de oude camper er als verloren bij.
Ik was op slag verliefd op de witte kampeerbus.
Alles was in goede staat, drukte de verkoper mij op het hart. De omstreeks zestigjarige man ging mij langs een metalen uitklapbaar trapje voor naar binnen toe. Hij toonde mij de badkamer met toilet en douche, die door het witte plastic en de blinkende spiegels een frisse aanblik bood.
Het was heerlijk om na een zomerse dag aan het strand te kunnen douchen in de camper, wist de verkoper, en hij zette de kraan aan waar geen druppel uit kwam.
‘De watertank moet nog worden gevuld,’ zei hij in West-Vlaams dialect, met het inslikken van de n, ‘maar dan hebt ge ook meteen honderd liter bij u.’
De Belg liet mij de keuken van de Fiat Ducato zien. Omdat de ijskast zowel op de accu als op een gasfles werkte, had ik onderweg de beschikking over ijsklontjes en gekoelde dranken: ik zou me in een hotel op wielen wanen, grapte hij. En mochten er kinderen mee gaan, die sliepen prima achterin de camper. De bank was in een handomdraai omgetoverd tot tweepersoonsbed.
Ik zag het al voor me: dat Eva en Hanna met hun slaperige hoofden ontwaakten in een ander land en ik ze trakteerde op een uitgebreid ontbijt met koele glazen jus d’orange.
Op de bijrijdersstoel, met een sacherijnige autoverkoper naast me die de camper bestuurde, maakte ik een proefrit. De Fiat diesel maakte een licht schrapend geluid, alsof er in de motor iets aanliep, maar de verkoper, Giovanni, betoogde met een onvervalste Italiaanse tongval, dat de vorige eigenaren, een hoogbejaard stel, hun bezit had gekoesterd en perfect onderhouden.
Ik vergiste mij vast, dacht ik. Had ik een andere keuze, wie weet wat ik dan gedaan zou hebben, maar die had ik niet, ik moest thuis weg, en als ik dan ging, was dit de beste oplossing.
De psycholoog die ik voor mijn vertrek uit mijn oude huis raadpleegde, Ajeet Raya, was een man van Surinaams Hindoestaanse afkomst met een zonnig karakter. Hij vermaakte zich om mijn relaas over de kenau die ik gehuwd had, maar stelde na enige sessies vast dat mijn psychische problemen situatief waren: de oplossing lag in het loslaten van het oude. Want waarom stelde ik alles zo lang uit? En als ik, zoals ik mij toen had voorgenomen, een camper kocht, had ik weliswaar geen huis, maar toch een dak boven mijn hoofd. Geen enkele situatie is ideaal, besloot hij. Ergens moest ik opnieuw beginnen.
Ik hakte de knoop door.
Niels Landstra: De Voedselbank (1)
wordt vervolgd
Niels Landstra (Ridderkerk, 1966) debuteerde in 2004 in Meander met het kortverhaal ‘Het portret’. Hierna volgden tientallen publicaties van korte verhalen, gedichten en interviews in literaire tijdschriften als De Brakke Hond, Deus ex machina, LAVA, en Op Ruwe Planken.
In 2012 verscheen zijn eerste gedichtenbundel: Waterval bij uitgeverij Oorsprong. In 2013 gevolgd door zijn bundel: Wreed het staren, en in 2014: Nader en Onverklaard. Zijn dichtbundel: Droef het zwieren uitgebracht, een bloemrijke reis, scherend langs momenten en passages vol weemoed, ontgoocheling en romantiek, opgetekend door de dichter tijdens een roerig, zwervend bestaan in een huis op vier wielen, verscheen in september 2016.
De dichter/schrijver/schilder/muzikant was een van de stadsdichters uit het Stadsdichterscollectief Breda, opgericht in 2014. In datzelfde jaar won hij een voorronde van de Poetry/Dobbelslam in Utrecht. In 2016 stond hij op de shortlist van Literairwerk.nl met zijn gedicht Retourbiljetten.
Landstra schildert daarnaast landschappen en stadsgezichten, die hij voorziet van gedichten. Deze zijn te vinden op ansichtkaarten van zijn werk en in zijn dichtbundels.
In 2017 verschijnt zijn debuutroman: Monddood bij uitgeverij Droomvallei. Het kortverhaal: De Voedselbank is daar een bewerkt fragment uit. Monddood is een rauwe, soms cynische roman, waarin de troosteloze absurditeit van het leven onmiskenbaar besloten ligt en haast schrijnend dichtbij komt. Door de elementen van tederheid, lyriek en melancholie die er zorgvuldig doorheen gecomponeerd zijn, ontstaat een modern drama dat balanceert op de wankele fundering van armoede, rouw en breekbare liefde.
Momenteel trekt Niels Landstra met zijn cabarateske theatershow Café De Puzzel door het land. Door zijn gedichten muzikaal te ondersteunen met gitaar en accordeon, en deze zelf te zingen en te declameren, dompelt hij het publiek onder in een stroom van taal en klanken. Niet in het minst doordat hij zijn voorstelling doorvlecht met het betere Nederlandstalige lied en tragikomische acts – ontstaat er een fascinerend geheel dat zich in een hoog tempo op de bühne afspeelt.
‘Dichten zoals je hoopt dat dichters dichten, en beter nog, dat is hoe Niels Landstra dicht’
Wim Daniëls
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels, Niels Landstra
Das 18. poesiefestival berlin: Europa: Fata Morgana startet am 16. Juni 2017. Das Haus für Poesie erwartet rund 170 Dichterinnen und Dichter sowie Künstlerinnen und Künstler aus 42 Ländern. Wunsch, Fata Morgana oder Realität – die Europäische Union ist ins Wanken geraten und mit ihr europäische Werte wie Meinungs- und Kunstfreiheit, Vielfalt und Demokratie. Das neuntägige Festival präsentiert Innen- und Außenansichten auf die EU und Europa in poetischer Auseinandersetzung – in Lesungen, Konzerten, Performances und Ausstellungen in der Akademie der Künste. Zu den Höhepunkten gehören der große Auftakt mit Weltklang, einem Konzert aus Stimmen und Sprachen, drei D poesie mit mehreren Produktionen zwischen Text, Musik und Tanz sowie Auf ein Wort, Europa, das 22 internationale Dichterstimmen zu einer vielsprachigen Installation versammelt.
Weltklang – Nacht der Poesie
Freitag, 16.6., 19 Uhr
Das 18. poesiefestival berlin eröffnet mit Weltklang – Nacht der Poesie. Dichterinnen und Dichter aus verschiedenen Teilen der Welt lesen, performen und singen in ihrer Muttersprache. Eigens für diesen Abend erscheint eine Anthologie mit den deutschen Fassungen der Texte zum Mitlesen.
M. NourbeSe Philip aus Kanada, die ihre Wurzeln im karibischen Trinidad hat, trägt aus Zong! vor. Dem konzeptionellen Werk liegt ein juristischer Bericht über den Tod von 150 Afrikanern auf einem Sklavenschiff zugrunde. Die Gedichte des schottischen Autors John Burnside fangen „das Andersleben der Dinge ein“. Die deutsche Lyrikerin Dagmara Kraus schöpft an diesem Abend aus dem Fundus antiker Trauerkultur und moderner Plansprachen. Yasuki Fukushima ist einer der expressivsten Gegenwartslyriker Japans. Seine „zekkyō tanka“ (geschriene Tankas) trägt er zu Musik vor. Jan Wagner, der 2015 als erster Lyriker den Preis der Leipziger Buchmesse erhielt, verbindet höchste Formbeherrschung mit überraschenden Wendungen, ohne traditionalistisch zu sein.
Zudem lesen Arnon Grünberg (Niederlande), James Noël (Haiti), Mila Haugová (Slowakei), Sergio Raimondi (Argentinien) und Charlotte Van den Broeck (Belgien) beim diesjährigen Weltklang.
drei D poesie
Samstag, 17. Juni, 20 Uhr, Wiederholung: Sonntag, 18. Juni, 15 Uhr
Zwischen Musik, Tanz und Poesie bewegt sich drei D poesie. Auf dem 18. poesiefestival berlin spielen Künstlerinnen und Künstler mit den Möglichkeiten der drei Genres, loten die Grenzen aus und suchen nach Berührungspunkten. In der Performance Ingesture von
Lyriker Christian Hawkey, Komponist und Musiker Roy Carroll und Choreografin und Tänzerin Maya Matilda Carroll dreht es sich um die Schriften von Charlotte Wolff, eine jüdische, deutsch-britische Ärztin, Sexologin und Schriftstellerin des frühen 20. Jahrhunderts. Für n/achtfüssig verwenden die Choreografin und Tänzerin Anna Huber und der Komponist und Musiker Hubert Machnik unveröffentlichte, aus Printmedien ausgeschnittene und auf Postkarten arrangierte Gedichte von Herta Müller. In der dritten Produktion Schulter von α und anderen, fernen Ländern entwickeln der Komponist Markus Pesonen und der Choreograf und Tänzer Shang-Chi Sun zusammen mit dem KNM Quartett ihr Werk aus dem Text „die menschen von einst liebten den tanz“ von Daniel Falb.
Auf ein Wort, Europa
Sonntag, 18.6., 20 Uhr
22 Dichterinnen und Dichter aus den Anrainerstaaten der Europäischen Union treffen auf dem 18. poesiefestival berlin für eine poetische Installation aufeinander; unter ihnen ist Abbas Beydoun (Libanon), ein Mitbegründer der zweiten arabischen Moderne, Monzer Masri (Syrien), der mit seiner „Gegendichtung“ jenseits von formalen und inhaltlichen Erwartungen Debatten auslöst, und Sjón (Island), der für seine Texte für Björk in Lars von Triers „Dancer in the Dark“ bekannt ist. Wie zeigt sich derzeit die europäische Idee außerhalb der europäischen Gemeinschaft? Die Lyrikerinnen und Lyriker präsentieren ihre poetischen Antworten auf das ins Wanken geratene Europa. Ihre Texte über Realitäten, Träume und Ängste zur EU tragen sie als polyglotte Soundcollage vor.
„Auf ein Wort, Europa“ findet in Kooperation mit dem Forum Berlin der Friedrich-Ebert-Stiftung statt und wird gefördert vom Auswärtigen Amt.
VERSschmuggel kurdisch-deutsch
Dienstag, 20.6., 19.30 Uhr
Erstmals kommt kurdische Dichtung in Deutschland auf eine Festivalbühne. Mit ihrer langen mündlichen Tradition gehört das Kurdische trotz aller Repression zu den ältesten Sprachen der Welt. Die reiche kurdische Geschichte und Kultur spiegelt sich in vielen Dialekten und verschiedenen Schriftsystemen wider. Der kurdisch-deutsche VERSschmuggel bietet sechs kurdischen und sechs deutschen Dichterinnen und Dichtern Freiraum für ein Experiment: Paarweise übersetzen sie sich an drei Workshop-Tagen gegenseitig. Interlinearübersetzungen der Gedichte des jeweils anderen sind ihr Ausgangsmaterial, Dolmetscher übersetzen die Arbeitsgespräche. Die Ergebnisse dieser Zusammenarbeit werden auf dem 18. poesiefestival berlin präsentiert.
Es lesen Eskerê Boyîk (Armenien), Yildiz Çakar (Türkei), Kerîm Kurmanc (Iran), Fatma Savci (Türkei/Schweden), Anahîta Şêxê (Syrien) und Mueyed Teyîb (Irak) mit den deutschen Autorinnen und Autoren Mirko Bonné, Carolin Callies, Simone Kornappel, José Oliver, Ilma Rakusa und Tobias Roth.
„VERSschmuggel kurdisch-deutsch“ wird gefördert vom Auswärtigen Amt und der Stiftung Preußische Seehandlung und findet statt in Kooperation mit Literature Across Frontiers/Literary Europe Live, gefördert durch das Programm Creativ Europe der Europäischen Union. Mit Dank an Övgü Gökçe Yaşa, Programmkoordinatorin bei Diyarbakır Sanat Merkezi.
Poesie und Propaganda
Freitag, 23.6., 19.30 Uhr
Was passiert heute in den analogen und digitalen Medien mit unserer Sprache? Wie wird Meinung gemacht, wie wird mit Worten politische Wirklichkeit hergestellt, und welche Rolle spielt dabei deren ästhetische Funktion, die verführt, verdammt und erfindet? Eine interdisziplinär besetzte Gesprächsrunde diskutiert auf dem 18. poesiefestival berlin das komplexe Wechselspiel von Lyrik, Rhetorik und Politik. Geformte Sprache als Mittel unterschiedlicher politischer Gruppierungen wird diskutiert, und die Dichtung im Dienste radikaler politischer Programme in der Literaturgeschichte und heute in den Blick genommen – mit aktuellen Beispielen wie den Propagandagedichten des IS und der sprachlichen Selbstinszenierung der neuen „Populisten“.
Es diskutieren Paula Diehl, Politikwissenschaftlerin (Bielefeld), Ursula Krechel, Autorin (Berlin), Philippe Joseph Salazar, Philosoph und Professor für Rhetorik (Kapstadt) und Joseph Vogl, Kultur- und Literaturwissenschaftler (Berlin), moderiert von Eva Geulen, Zentrum für Literaturforschung (Berlin).
„Poesie und Propaganda“ wird gefördert vom Zentrum für Literatur- und Kulturforschung Berlin.
18. poesiefestival berlin: Europa_ Fata Morgana
16.-24. Juni 2017
Akademie der Künste, Hanseatenweg 10, 10557 Berlin
Das poesiefestival berlin ist ein Projekt des Hauses für Poesie in Kooperation mit der Akademie der Künste. Es wird gefördert durch den Hauptstadtkulturfonds und das Auswärtige Amt.
# website poesiefestival berlin
fleursdumal.nl magazine
More in: Arnon Grunberg, Art & Literature News, FDM in Berlin, Literary Events, MODERN POETRY, POETRY ARCHIVE
Satie in Paris
Fleeting smoke mesmeric in sound-time,
jumping drone-tones from unsettling man
playing in a lonely shadowed singularity.
Fibrous flickering feet clicking-bawdy songs,
bulking up the waltz, stop-start stutter-noises,
speeding up the early morning cold hands
gravely, moving-pictures pass hysterically by.
The music begins mysteries in living forms,
belting down the hearts of crowds,
walking through the buzzing boulevards,
the actual grudge-work in mortified factories,
a wet-grey urban poverty engulfing the absurd.
He viewed from after and before the effect
of a cheapened life in warfare, in commerce,
before the new migration, the great conflagration,
in revolutions of our hearts, in the light of night,
from the torpedo tobacco begging for fire in bad air.
The wormlike moveable-mass sought salvation
and received craters full of broken sons instead.
Ironic cabaret music played out the times and died.
Underground chambers of rebel artists and composers
seethed sexual ballets, arm-twisted around perversities
in eccentric poses, the dance twisting towards the next.
26.04.09
Vincent Berquez
Vincent Berquez is a London–based artist and poet.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Berquez, Vincent, Erik Satie, Satie, Erik, Vincent Berquez
The Enlightenment
‘It happened on July 10, towards dusk,
Right up on that ridge there;
He told me about it himself.
What? Well in Year 1 of course.
To begin with it wasn’t anything
Like you hear now, it was,
He told me, just a confirmation
Of everything he already knew
And trusted. He told me that it felt
As though he had plunged into the current
Of the world and found those familiar things
There.
It was much, much later
That they got the marketing right—
So it isn’t anything like that now,
But it began like that, trust me.’
John Leonard
John Leonard lives in Canberra, Australia.
More poetry on website: www.jleonard.net
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Leonard, John
Niet meer voor zichzelf
Het kan hier zo langzaam als vroeger
als je dat wilt. Maar verleden kan
wel niet meer voor zichzelf zorgen.
Het blijft hangen in bedonderde
takken, halve waarheden mitsgaders
winderige gestalten in zuinig bruin.
Wie wolken wil vergeet best de wind niet.
Bert Bevers
Uit de Enghuizer Dialogen VIII,
Het Web, Doetinchem, 2017
Bert Bevers gedichten
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature