Or see the index
Joris-Karl Huysmans (1848-1907) wordt door velen tot de fine fleur van de Franse letteren gerekend. Zelf omschreef hij zich vaak als een ‘Parijse Hollander’.
Met het hoofd in Frankrijk, met het hart in Nederland en met de pen in een spagaat werkte deze auteur aan een uitzonderlijk oeuvre, doorspekt met verwijzingen naar – en reflecties op – de Nederlandse cultuur, volksaard, schilderkunst en religie.
Dit boek brengt deze Hollandse kant van Huysmans in kaart. Aan de hand van zijn biografie (Huysmans en Nederland), zijn kritische onthaal in de literaire journalistiek (Huysmans in Nederland) en zijn thematiek (Nederland in Huysmans), wordt een rijk en verrassend beeld gevormd van deze sleutelfiguur uit het Franse fin-de-siècle.
Huysmans omschreef zichzelf graag als een ‘Parijse Hollander’. Met zijn ene been in het artistieke leven van de Franse hoofdstad en met zijn andere in de Brabantse klei, werkte deze auteur aan een uitzonderlijk oeuvre doorspekt met verwijzingen naar – en reflecties op – de Nederlandse cultuur, volksaard, schilderkunst en religie. Dit boek brengt deze Hollandse kant van Huysmans in kaart. Aan de hand van zijn biografie, zijn kritische onthaal in de literaire journalistiek en zijn thematiek, wordt een rijk en verrassend beeld gevormd van deze sleutelfiguur uit het fin-de-siècle. Charles-Georges Huijsmans. Joris-Karl Huysmans. Met het hoofd in Frankrijk, met het hart in Nederland, met de pen in een spagaat.
# new books
Joris-Karl Huysmans (1848-1907)
Een Parijse Hollander
Auteur: Marc Smeets
Taal: Nederlands
ISBN: 9789087049256
NUR codes: 654 , 647
Jaar van uitgave: 2021
Druk 1
Uitgeverij Verloren
Bindwijze: paperback
Aantal bladzijdes: 226
Met illustraties
€20,00
• fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Bookstores, Archive G-H, Archive S-T, Histoire de France, Huysmans, J.-K., Huysmans, Joris-Karl, Joris-Karl Huysmans
Na een avond uit met zijn beste vriend Cyprien betrapt André zijn vrouw Berthe op overspel. Vernederd, woedend en verdrietig verlaat hij de echtelijke woning.
Wat te doen? Met Cyprien praat hij veelvuldig over de beslommeringen van het huwelijk en het leven van alleenstaanden in een grote stad. Moet André zijn huwelijk proberen te redden, misschien zelf een buitenechtelijke relatie aangaan, of de voorkeur geven aan eenzaamheid?
In de klassieker Aan de vrouw uit 1881 portretteert Huysmans het huiselijke, kleinburgerlijke leven met veel ironie en zwarte humor, evenals het verarmde kunstenaarsmilieu waarin de schrijver André en de schilder Cyprien zich bewegen. Een verrassend tijdloos verhaal over de eeuwige strijd tussen de seksen, over de sleur van een huwelijk, relaties en seksualiteit. Verkiezen André en Cyprien uiteindelijk het burgerlijk bestaan boven hun artistieke ambities en vrijheid?
Met een nawoord door vertalers Martin de Haan & Rokus Hofstede en een voorwoord door fin-de-siècle-expert Sander Bink.
Joris-Karl Huysmans (1848-1907) was een Franse auteur. Hij schreef Aan de vrouw (En ménage) in 1881, drie jaar voor zijn bekendste werk verscheen: Tegen de keer (À rebours, 1884). Joris-Karl Huysmans is een van de favoriete auteurs van Michel Houellebecq.
Aan de vrouw
Joris-Karl Huysmans
Oorspronkelijke titel: En ménage
Vertaling: Rokus Hofstede
Uitgever: Lebowski
ISBN: 9789048841936
Verschenen: 05-09-2019
Paperback
304 blz.
€ 21.99
# new books
Joris-Karl Huysmans
Aan de vrouw
En ménage
• fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Lovers, - Book News, - Book Stories, Archive G-H, Archive G-H, Huysmans, J.-K., Huysmans, Joris-Karl, J.-K. Huysmans, Joris-Karl Huysmans
J.-K. Huysmans à Tilburg
Jef van Kempen
Translated from the Dutch and anotated by Jan Landuydt
[Mechelen / Paris] 2013
A translation into French of a biographical study of Huysmans by Jef Van Kempen. It was first published in the review, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, in 1988.
The study traces some of Huysmans’ Tilburg ancestors before giving an account of his relationship with his uncle, Constantijn. It details how Huysmans’ controversial work as a writer was viewed by his relatives and how it eventually led to his being effectively cut out of his uncle’s will.
JEF VAN KEMPEN
J.-K. Huysmans à Tilburg (1)
Traduit du néerlandais et annoté par Jan Landuydt
« A propos, ton nom en hollandais est Joris-Karel Huijsmans. Tu as écrit de l’allemand (2) ». C’est par cette remarque que Constantijn Huijsmans conclut sa lettre (3) du 26 décembre 1874 à son neveu (4) français Charles-Marie-Georges Huysmans, fils de son frère Victor, décédé. La raison de la lettre est le début littéraire de son neveu, le recueil de poèmes en prose Le Drageoir à épices, qui vient de paraître en octobre de la même année. La remarque de Constantijn Huijsmans concerne le nom de plume par lequel son neveu, pour mettre en évidence ses origines hollandaises, a par méprise signé son premier livre : Jorris-Karl Huÿsmans. L’auteur corrige ultérieurement son premier prénom (« Jorris » n’existe dans aucune langue), mais non le deuxième. Sous le nom de Joris-Karl Huysmans (5), il va jouer un rôle important dans la littérature française de la fin du dix-neuvième siècle et du début du vingtième. . . . . . . . . . . .
# read more on website www.huysmans.org
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: Huysmans, Joris-Karl, J.-K. Huysmans, Jef van Kempen, Kempen, Jef van
Arij Prins (1860-1922)
J.K. Huysmans,
door Arij Prins
II
Zooals gezegd, hebben de hollandsche schilders der XVIIe eeuw een grooten invloed op dezen artist uitgeoefend. Voor hunne doeken, die in de Louvre hangen, gevoelde hij den aandrang in zich ontwaken met de pen te geven wat zij hebben geschilderd, en hij schreef daarop: Le Drageoir aux Epices, een dun, thans uiterst zeldzaam werkje, vol korte beschrijvingen. Deze stukjes, waarvan enkelen o.a. La Ritournelle later in de Croquis Parisiens zijn opgenomen geworden, zijn over het algemeen vrij middelmatig. De schrijver aarzelt nog, weet nog niet welken weg hij zal opgaan – het is echter niet te loochenen, dat zijne voornaamste eigenschappen, hoewel zwak, reeds in dit boekje zijn te onderkennen.
Veel hooger staat Marthe, eene krachtige, ware studie, die een flink succès had, dank zij den dwazen maatregel van het fransche gouvernement dit werk, in Brussel uitgekomen, op de lijst der verboden boeken te plaatsen.
In dit boek, geschreven voor Nana en La fille Elisa, heeft Huysmans het eerst van alle moderne schrijvers de publieke vrouw zonder sentimentaliteit, in al hare ellende en met al hare goede en slechte eigenschappen geteekend. En juist wijl het beeld zoo streng, zoo droevig juist is en daardoor niets aantrekkelijks en verleidelijks heeft, behoort Marthe tot de hoogst zedelijke werken.
Hare geschiedenis is niets dan de verkondiging van de treurige waarheid, dat de vrouw, die zich eenmaal op het hellend vlak heeft begeven, onverbiddelijk naar omlaag gaat en steeds dieper en dieper zinkt.
Uit zucht naar weelde en genot, uit overgeërfde luiheid gaat zij een los leven leiden, heeft verscheidene minnaars, belandt uit armoede in een verdacht huis, hetwelk zij vol walging ontvlucht, heeft weder eenige minnaars en komt ten laatste op nieuw en nu voor goed in een lupanar terecht.
Ofschoon de taal een weinig gewrongen is, en men Marthe geen ‘rijp’ kunstwerk kan noemen, vindt men evenwel in dit werk uitstekende gedeelten, die van een niet gewoon talent getuigen.
In Les Soeurs Vatard is de artist tot zijn volle ontwikkeling gekomen. Men heeft over dezen roman, die het meest van al zijne werken bekend is, verbazend veel lawaai gemaakt – enkele woorden en zinnen uit hun verband gerukt, en daarmede willen aantoonen, dat nog nooit een schrijver zoo ruw en onbehoorlijk is geweest. Dit zelfde is ook aan Zola verweten, maar daar men hem thans niet meer durft aanvallen, wordt in woorden vol gehuichelde bewondering over zijne werken gesproken, en tegelijk – ten bewijze dat men onbevooroordeeld en vrijzinnig is – aan de jongeren alle talent ontzegd.
De waarheid is, dat Les Soeurs Vatard krachtige, ware beelden en tafreelen uit het leven der parijsche werklieden geeft, en dat onder de oppervlakkige ruwheid een fijn sentiment is verscholen.
In dit knappe werk verhaalt Huysmans de geschiedenis van twee zusters, die in een fabriek arbeiden. De oudste, Céline, leidt een ongeregeld leven, heeft als minnaar Anatole, een soort van schooijer, gaat daarop met een artist wonen, verlaat hem, omdat zij niet bij elkaâr passen, en keert weder tot Anatole terug. Desirée, de jongste, is verstandig. Zij geeft zich niet met mannen af, en droomt eens gelukkig getrouwd te zijn. Een stille vrijage met een fatsoenlijken werkman leidt niet tot een huwelijk, wijl Auguste zoo weinig verdient, en Desirée trouwt daarop met iemand, die zij wel mag, maar om wien zij vroeger nooit heeft gedacht.
Om deze figuren bewegen zich verscheidene bijfiguren, o.a. de vader der beide meisjes Pierre Séraphin Vatard, ‘un homme circonspect et doux, qui eut été un mari parfait sans une belle indifférence pour les mille tracas de la vie et une invincible paresse à les surmonter.’
Groote menschenkennis spreekt er uit de wijze, waarop Huysmans dezen werkman het loszinnig gedrag van zijn dochter laat beoordeelen.
‘Il lui avait reproché en termes de cour d’assises, la crapule de ses moeurs, mais elle s’était fachée, avait jeté la maison sens dessus-dessous, menaçant de tout saccager si on l’embêtait encore. Vatard avait alors adopté une grande indulgence, puis le terrible bagout de sa fille le divertissait pendant sa digestion, le soir. Elle lui semblait même trés emerillonnée et très folâtre. Les expressions de barrière, ses gestes de bastringue, ses rires de fille, qui connait la vie, lui rappelaient sa jeunesse et une certaine maîtresse, qu’il aurait pu aimer.‘
Hoe lijnrecht staat Huysmans in deze bladzijden tegenover de valsche idealisten, die in zulk een geval van den vader een onmogelijk sentimenteelen arbeider vol nobele denkbeelden, in strijd met zijn opvoeding en begrippen, zouden hebben gemaakt.
In het laatste gedeelte van Les Soeurs Vatard, schooner van compositie en soberder geschreven, dan de eerste helft van het werk, zijn zeer fraaie gedeelten, zooals de beschrijving, van de avondwandelingen van Desirée en Auguste in de eenzame rue de Colignon, vol van eene fijne, diepe melancholie, die den lezer aangrijpt.
Les Soeurs Vatard is vol breede, krachtige beschrijvingen van de omgeving, waarin zijne personen leven, maar aan zijn hartstocht om te schilderen geeft Huysmans zich eerst in zijn volgend werk Croquis Parisiens ten volle over.
In dit zeldzame boek – met etsen van Raffaeli en Forain – heeft hij zijn taal nog meer verfijnd en verrijkt. Elk der korte stukjes is dan ook een juweel van beschrijving, hetwelk men steeds met meer genot herleest. Les Similitudes treft ons door het fantastische, den oosterschen gloed, weergegeven in woorden die de fijnste schakeering uitdrukken, en in Les Folies Bergères beschrijft Huysmans dit café chantant op zulk eene meesterlijke wijze, dat het alledaagsche en gewone verheven wordt. In dit stuk hebben zijne zinnen eene statigheid, die men slechts in het proza van Flaubert en Villiers de l’Isle Adam aantreft.
Joris-Karl Huysmans (1848–1907)
Het streven om het leven zooveel mogelijk nabij te komen, zoowel als de behoefte om zijne aandoeningen te uiten, brengen menig auteur er toe, de indrukken, die hij ontvangt en de gedachten, die hem bezig houden in zijne personen over te brengen, waarvan het gevolg is, dat zij zich door hun gewaarwordingen en innerlijken strijd boven het gewone menschelijke verheffen.
Deze eigenschap, welke Huysmans met vele schrijvers gemeen heeft, wordt natuurlijk een psychologische fout, zoodra de artist alledaagsche menschen behandelt.
Als Huysmans bijv. in Les Soeurs Vatard (hoofdst. XVI) Desirée en Céline uit haar venster over den spoorbaan laat kijken, geeft hij eene prachtige beschrijving van een modern onderwerp, maar hij gaat te ver door aan deze meisjes een fijnheid van opmerking, een sentiment voor kleur te geven, welke hij bezit.
In En Ménage hindert ons niets van dien aard, wijl de beide hoofdpersonen, de letterkundige André Jayant en de schilder Cyprien Fibaille fijn ontwikkelde, nerveuse artisten zijn. –
Deze roman, naar mijne meening een der voortreffelijkste van onzen tijd – is, wat de geschiedenis betreft, zeer eenvoudig. Op een ongelukkigen avond komt André Jayant onverwacht naar huis en vindt een hem onbekende heer bij zijne vrouw. Eene scheiding is daarvan het gevolg, en de jonge man gaat op kamers wonen. Langzamerhand begint hij zich te vervelen, hij gevoelt behoefte aan een vrouw, kan niet meer werken – en neemt een maitresse. Deze liaison duurt niet lang, uit onverschilligheid, en ook wijl ze hem te veel geld kost, komt hij niet meer bij Blanche terug. Daarop ontmoet hij een meisje, dat hij vroeger heeft gekend, en leeft met haar tot zij naar Londen moet vertrekken. Deze scheiding dompelt hem op nieuw in het grijze, eentonige leven – en het eenige redmiddel is zich met zijn vrouw te verzoenen. De wond, die zij hem heeft toegebracht, is langzamerhand geheeld en hij vergeeft haar alles, waarop zij weder tezamen gaan wonen.
De knappe eigenschappen van dit werk, waarin geen zwakheid te ontdekken is, zijn veelzijdig. Naast de sobere realiteit, die reeds in het eerste hoofdstuk – als André te huis komend, de fatale ontdekking doet – tot hare volle uiting komt, moet men de groote psychologische kennis bewonderen. Weinig schrijvers zijn dan ook zoo diep in alle aandoeningen hunner personen doorgedrongen als Huysmans. Hij verbergt geen hunner zwakheden en hartstochten, en juist wijl niets verzwegen wordt, zijn zij zoo geheel mensch. Als de auteur in hoofdstuk VIII de gevolgen beschrijft van een losbandigen nacht en de ellende van den volgenden dag aantoont, herinnert hij den lezer aan hetgeen hijzelf wel heeft ondervonden. Ook hoofdst. VI, waarin La Crise Juponnière wordt beschreven, is een juiste, doordringende bladzijde uit het groote boek der menschelijke kwalen.
De drie vrouwen, die zich om André bewegen: Berthe, de stijve, getrouwe dame met burgerlijke ondeugden; Blanche, de prostituée van beroep, en Jeanne, de sympathieke minnares, zijn ware, levendig geteekende figuren, wier karakters en eigenschappen door fijne trekjes worden aangetoond.
Men heeft gezegd, dat in André en des Esseintes uit A Rebours geen onderscheid kan ontdekt worden. Dit is onjuist, want de eigenschappen der nerveuse, pessimistische menschen zijn bij laatstgenoemde zoo sterk ontwikkeld, dat hij een uitzondering is en bijna al het menschelijke heeft verloren. Deze jonge man, wiens zenuwen door het geringste in beroering worden gebracht, is onmachtig handelend op te treden, en zijn geringe levenskracht concentreert zich in zijne hersenen, die slechts indrukken opnemen en verwerken.
Ziekelijk, vol walging voor de wereld, waarin hij leeft en voor het genot, dat hij onder alle vormen heeft gesmaakt, trekt des Esseintes zich in een oud kasteel terug, hetwelk hij op de grilligste en meest verfijnde wijze laat inrichten. Daar brengt hij zijn tijd door met zich alles voor den geest te roepen wat hij heeft genoten, gezien en ondervonden, tot hij ziek wordt en voor zijne gezondheid naar Parijs moet terugkeeren.
Door dit vreemdsoortige werk, hetwelk de ziekelijke schoonheid van een teedere kasplant bezit, heeft het talent van Huysmans in een zekere richting de uiterste grens bereikt.
De grootste verdiensten van A Rebours zijn behalve het curieuse zielkundige proces, de meesterlijke schilderingen, nu eens vol realiteit, dan weder phantastisch, geheimzinnig, als de novellen van Edgar Allan Poe.
Na dezen roman – verschenen in 1884 – heeft Huysmans niets nieuws uitgegeven dan enkele bladzijden, o.a. de grootsche beschrijving van de Ouverture der Tannhäuser, want hij behoort niet tot die auteurs, welke ieder jaar – met het gemak van een leggende hen – van een paar dikke deelen bevallen. – Zijn rijk talent, alvorens zich wellicht op een anderen weg te begeven, schijnt behoefte aan rust te hebben.
April 1886
Arij Prins over J.-K. Huysmans
bron: De Nieuwe Gids. Jaargang 1. W. Versluys, Amsterdam 1885-1886
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Huysmans, Joris-Karl, J.-K. Huysmans
Joris-Karl Huysmans
(1848-1907)
Poèmes en Prose
L’extase
La nuit était venue, la lune émergeait de l’horizon, étalant
sur le pavé bleu du ciel sa robe couleur soufre. J’étais
assis près de ma bien-aimée, oh ! bien près ! Je serrais ses
mains, j’aspirais la tiède senteur de son cou, le souffle
enivrant de sa bouche, je me serrais contre son épaule,
j’avais envie de pleurer ; l’extase me tenait palpitant,
éperdu, mon âme volait à tire d’aile sur la mer de l’infini.
Tout à coup elle se leva, dégagea sa main, disparut dans la
charmoie, et j’entendis comme un crépitement de pluie dans
la feuillée.
Le rêve délicieux s’évanouit… ; je retombais sur la terre,
sur l’ignoble terre. O mon Dieu ! c’était donc vrai, elle,
la divine aimée, elle était, comme les autres, l’esclave de
vulgaires besoins !
Le hareng saur
Ta robe, ô hareng, c’est la palette des soleils couchants,
la patine du vieux cuivre, le ton d’or bruni des cuirs de
Cordoue, les teintes de santal et de safran des feuillages
d’automne !
Ta tête, ô hareng, flamboie comme un casque d’or, et l’on
dirait de tes yeux des clous noirs plantés dans des cercles
de cuivre !
Toutes les nuances tristes et mornes, toutes les nuances
rayonnantes et gaies amortissent et illuminent tour à tour
ta robe d’écailles.
A côté des bitumes, des terres de Judée et de Cassel, des
ombres brûlées et des verts de Scheele, des bruns Van Dyck
et des bronzes florentins, des teintes de rouille et de
feuille morte, resplendissent, de tout leur éclat, les ors
verdis, les ambres jaunes, les orpins, les ocres de rhu,
les chromes, les oranges de mars !
Ô miroitant et terne enfumé, quand je contemple ta cotte de
mailles, je pense aux tableaux de Rembrandt, je revois
ses têtes superbes, ses chairs ensoleillées, ses scintil-
lements de bijoux sur le velours noir ; je revois ses jets
de lumière dans la nuit, ses traînées de poudre d’or dans
l’ombre, ses éclosions de soleils sous les noirs arceaux !
Rococo japonais
Ô toi dont l’oeil est noir, les tresses noires, les chairs
blondes, écoute-moi, ô ma folâtre louve !
J’aime tes yeux fantasques, tes yeux qui se retroussent
sur les tempes ; j’aime ta bouche rouge comme une baie
de sorbier, tes joues rondes et jaunes ; j’aime tes pieds
tors, ta gorge roide, tes grands ongles lancéolés, brillants comme
des valves de nacre.
J’aime, ô mignarde louve, ton énervant nonchaloir, ton
sourire alangui, ton attitude indolente, tes gestes mièvres.
J’aime, ô louve câline, les miaulements de ta voix, j’aime
ses tons ululants et rauques, mais j’aime par-dessus tout,
j’aime à en mourir, ton nez, ton petit nez qui s’échappe
des vagues de ta chevelure, comme une rose jaune éclose
d’ans un feuillage noir.
Joris-Karl Huysmans: Le drageoir aux épices 1874
Peintures de Odilion Redon
kemp=mag poetry magazine = www.kempis.nl
More in: Huysmans, Joris-Karl, Joris-Karl Huysmans
J.-K. Huysmans
1848-1907
SONNET LIMINAIRE
Croquis de concert et de bals de barrière;
La reine Marguerite, un camaïeu pourpré;
Des naïades d’égout au sourire éploré,
Noyant leur long ennui dans des pintes de bière;
Des cabarets brodés de pampres et de lierre;
Le poète Villon, dans un cachot, prostré;
Ma tant douce tourmente, un hareng mordoré,
L’amour d’un paysan et d’une maraîchère:
Tels sont les principaux sujets que j’ai traités:
Un choix de bric-à-brac, vieux médaillons sculptés,
Emaux, pastels pâlis, eau-forte, estampe rousse,
Idoles aux grands yeux, aux charmes décevants,
Paysans de Brauwer, buvant, faisant carrousse,
Sont là. Les prenez-vous? A bas prix je les vends.
Poem of the week
September 7, 2008
kemp=mag poetry magazine
More in: Archive G-H, Huysmans, Joris-Karl, Joris-Karl Huysmans
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature