Or see the index
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
127
In the old age black was not counted fair,
Or if it were it bore not beauty’s name:
But now is black beauty’s successive heir,
And beauty slandered with a bastard shame,
For since each hand hath put on nature’s power,
Fairing the foul with art’s false borrowed face,
Sweet beauty hath no name no holy bower,
But is profaned, if not lives in disgrace.
Therefore my mistress’ eyes are raven black,
Her eyes so suited, and they mourners seem,
At such who not born fair no beauty lack,
Slandering creation with a false esteem,
Yet so they mourn becoming of their woe,
That every tongue says beauty should look so.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Jan Campert
(1902- 1943)
Het lied der achttien doden
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal de avond zien.
O lieflijkheid van licht en land,
van Hollands vrije kust,
eens door de vijand overmand
had ik geen uur meer rust.
Wat kan een man oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd ?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
en strijd den ijlden strijd.
Ik wist de taak die ik begon,
een taak van moeite zwaar,
maar ‘t hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land
de vrijheid werd geëerd,
voordat de vloekbre schennershand
het anders heeft begeerd.
Voordat die eeden breekt en bralt
het miss’lijk stuk bestond
en Holland’s landen binnenvalt
en brandschat zijnen grond;
voordat die aanspraak maakt op eer
en zulk Germaans gerief
ons volk dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.
De Rattenvanger van Berlijn
pijpt nu zijn melodie, –
zoo waar als ik straks dood zal zijn,
de liefste niet meer zie
en niet meer breken zal het brood
en slapen mag met haar –
verwerp al wat hij biedt of bood
die sluwe vogelaar.
Gedenk die deze woorden leest
mijn makkers in den nood
en die hen nastaan ‘t allermeest
in hunnen rampspoed groot,
gelijk ook wij hebben gedacht
aan eigen land en volk –
er daagt een dag na elke nacht,
voorbij trekt iedre wolk.
Ik zie hoe ‘t eerste morgenlicht
door ‘t hooge venster draalt.
Mijn God, maak mij het sterven licht –
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mijn dan Uw genâ,
opdat ik heenga als een man
als ik voor de loopen sta.
Jan Campert (1902-1943): Nederlands letterkundige, journalist en dichter, werd gearresteerd wegens hulp aan joden en ter dood gebracht te Neuengamme. Toen Campert op 5 maart 1941 de Duitse bekendmaking las over de voltrokken doodvonnissen van vijftien verzetslieden van de illegale groep De Geuzen en drie stakers van de Februaristaking, schreef hij het gedicht De achttien dooden.
Bernardus IJzerdraad (49 jaar), gobelinrestaurateur
Jan Kijne (46 jaar), vertegenwoordiger
Ary Kop (40 jaar), verzekeringsagent
Jacob van der Ende (22 jaar), schilder
Leendert Keesmaat (29 jaar), onderwijzer
Hendrik Wielenga (37 jaar), electrotechnicus
Johannes Smit (30 jaar), monteur
Frans Rietveld (36 jaar), slijper
Leendert Langstraat (31 jaar), machinebankwerker
Jan Wernard van den Bergh (47 jaar), slijper
Albertus Johannes de Haas (37 jaar), metaalgieter
Reijer Bastiaan van der Borden (32 jaar), hulppolitieagent
Nicolaas Arie van der Burg (36 jaar), vertegenwoordiger
George de Boon (21 jaar), metaalbewerker
Dirk Kouvenhoven (24 jaar), stoker
E. Hellendoorn
Hermanus Mattheus Hendricus Coenradi, elektricien
J. Eyl
Jan Campert poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: *War Poetry Archive, Archive C-D, Campert, Remco, REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
Stabilitas loci
Lamellen breken zonlicht. Buiten ballen kinderen.
Ik kan ze horen, vreugdekreetjes om ik weet niet wat.
De kamer droomt hartgrondig dat zij een kajuit is.
Op straat speelt het leven zich af als een parodie
op zichzelf. In boodschappentassen herkennen
tussen karton ajuin en prei zich als verre verwanten.
Lippen praten elkaar naar de mond met woorden
leeg als kraters. In de verte stap iemand een kerk binnen.
Dezelfde wereld is er anders voor wie zich welkom weet.
Hier zwijgt de telefoon met het ritme van een goederentrein.
Ik huiver van begrip: nooit is het te laat om te blijven
waar men is. Nooit te laat is het. Het is altijd tijd.
Bert Bevers
(uit Afglans – Gedichten 1972-1997, uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1997, ISBN 90 6230 080 4)
kempis.nl poetry magazine
More in: Bevers, Bert
Shakespeare Sonnet 123
No! Time, thou shalt not boast that I do change,
Thy pyramids built up with newer might
To me are nothing novel, nothing strange,
They are but dressings of a former sight:
Our dates are brief, and therefore we admire,
What thou dost foist upon us that is old,
And rather make them born to our desire,
Than think that we before have heard them told:
Thy registers and thee I both defy,
Not wond’ring at the present, nor the past,
For thy records, and what we see doth lie,
Made more or less by thy continual haste:
This I do vow and this shall ever be,
I will be true despite thy scythe and thee.
Shakespeare Sonnet 123
Nee! snoeven dat ik wankel zal niet gaan,
O Tijd: jouw pyramides nieuw gebouwd–
Modern of vreemd doen zij mij heus niet aan,
Hun kruik mag nieuw zijn, maar hun wijn is oud;
Wij leven kort, en dus bewonderen wij
Wat jij ons opdist dat op leeftijd is,
En doen er wat gewild en jong is bij,
Veel liever dan oude geschiedenis;
Jou en je leggers, nooit door mij vertrouwd,
Bevraag ik niet voor ’t nu, noch voor het toen,
Want wat jij vastlegt en wij zien is fout,
Vergroot, verkleind, door ’t steeds gehaast te doen;
Dit zweer ik nu voor eeuwig: ik blijf trouw,
En dat ondanks je zeis en ondanks jou.
Vertaling Cornelis W. Schoneveld, april 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Shakespeare, Shakespeare, William
Park eren
Harde kale takken
spreken over dood
bomen blozen, bloot
en kwetsbaar in hun
tere lingerie van knoppen
winter aarzelt te vertrekken
rekt zich nog even uit als kat
en trekt soms hele gekke bekken
naar ons wandelaars, met naast ons
horden uitgelaten fris ontdooide vogels
in hoge toppen staan herrezen mezen
pas uit diepvries weggevlogen, bewogen
en spatzuiver deze terugkeer te befluiten
merels neurieën mee uit zachte kelen
zonlicht gaat nu alle grauwheid helen
door het vaak en lang te strelen
daalt vastbesloten naar beneden
nog zonder warmte, nog even
zonder warmte, tot het kille
eindelijk wordt ingehaald
parkeergeld is betaald.
Freda Kamphuis
(c)2012 Freda Kamphuis
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
Theodor Fontane
(1819–1898)
Mein Herze, glaubt’s, ist nicht erkaltet
Mein Herze, glaubt’s, ist nicht erkaltet,
Es glüht in ihm so heiß wie je,
Und was ihr drin für Winter haltet,
Ist Schein nur, ist gemalter Schnee.
Doch, was in alter Lieb’ ich fühle,
Verschließ ich jetzt in tiefstem Sinn,
Und trag’s nicht fürder ins Gewühle
Der ewig kalten Menschen hin.
Ich bin wie Wein, der ausgegoren:
Er schäumt nicht länger hin und her,
Doch was nach außen er verloren,
Hat er an innrem Feuer mehr.
Theodor Fontane poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive E-F, Theodor Fontane
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
126
O thou my lovely boy who in thy power,
Dost hold Time’s fickle glass his fickle hour:
Who hast by waning grown, and therein show’st,
Thy lovers withering, as thy sweet self grow’st.
If Nature (sovereign mistress over wrack)
As thou goest onwards still will pluck thee back,
She keeps thee to this purpose, that her skill
May time disgrace, and wretched minutes kill.
Yet fear her O thou minion of her pleasure,
She may detain, but not still keep her treasure!
Her audit (though delayed) answered must be,
And her quietus is to render thee.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Prijs der Nederlandse Letteren 2012 voor
Leonard Nolens
De Vlaamse dichter en dagboekschrijver Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947) ontvangt dit najaar de Prijs der Nederlandse Letteren. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van 40.000 euro.
Dit maakte de voorzitter van het Comité van Ministers van de Taalunie, de Vlaamse Minister van Onderwijs Pascal Smet woensdagavond bekend in een uitverkochte Bourlaschouwburg in Antwerpen, waar de 65ste verjaardag van Nolens gevierd werd.
‘Nolens doet het Nederlands opnieuw zingen’, zo stelt de jury onder voorzitterschap van Herman Pleij. De jury noemt Nolens een ‘uitzonderlijk dichter en zeer begenadigd voorlezer’ en kenmerkt zijn werk als ‘een levenslange worsteling in taal en een zoektocht naar de eigen identiteit en die van de ander’.
De laureaat werd woensdagochtend overdonderd door het bericht. Hij zat in zijn werkkamer toen minister Smet belde: ‘Het was of de buitenwereld op een onwezenlijke manier binnenkwam’.
Bij de aankondiging in de Bourlaschouwburg zei minister Smet: ‘Leonard Nolens wijdt zich al zijn hele leven aan wat allicht economisch een van de meest nutteloze bezigheden is, en daar heb je in deze tijden uitzonderlijk veel lef voor nodig. Maar zonder taal, gevoed door taalkunstenaars, is er van economie waarschijnlijk helemaal geen sprake’.
Nolens heeft sinds zijn debuut in 1969 een indrukwekkend oeuvre opgebouwd. Zijn bundel Liefdes verklaringen (1990) werd in Nederland bekroond met de Jan Campertprijs en in België met de Driejaarlijkse Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor poëzie. In 1997 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. In 2008 werd hem de VSB Poëzieprijs toegekend.
De Nederlandse Taalunie kent de Prijs der Nederlandse Letteren om de drie jaar toe aan een auteur van wie het werk een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandstalige literatuur. De ene keer overhandigt de Belgische koning de prijs, de andere keer de Nederlandse koningin.
De jury van de Prijs der Nederlandse Letteren 2012 bestaat uit Herman Pleij (voorzitter), emeritus hoogleraar historische Nederlandse letterkunde, Universiteit van Amsterdam; Chandra van Binnendijk, publicist, redacteur in Suriname; Leen van Dijck, directeur Letterenhuis Antwerpen; Iris van Erve, docent Nederlands, hoofdredacteur Passionate Magazine, adviseur Nederlands Letterenfonds; Judit Gera, hoogleraar moderne Nederlandse Letteren aan de Universiteit van Boedapest, literair vertaler; Ruth Joos, radiomaker bij de VRT; Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren Universiteit van Amsterdam; Hans Vandevoorde, docent Nederlandse literatuur Vrije Universiteit Brussel.
Leonard Nolens is sinds de instelling van de Prijs der Nederlandse Letteren in 1956 de twintigste laureaat. De eerdere laureaten waren: Herman Teirlinck (1956), A. Roland Holst (1959), Stijn Streuvels (1962), J.C. Bloem (1965), Gerard Walschap (1968), Simon Vestdijk (1971), Marnix Gijsen (1974), Willem Frederik Hermans (1977), Maurice Gilliams (1980), Lucebert (1983), Hugo Claus (1986), Gerrit Kouwenaar (1989), Christine D’Haen (1992), Harry Mulisch (1995), Paul de Wispelaere (1998), Gerard Reve (2001), Hella S. Haasse (2004),Jeroen Brouwers (2007) en Cees Nooteboom (2009).
Het Comitë van Ministers van de Nederlandse Taalunie bestaat uit Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel (voorzitter); Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur; Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Halbe Zijlstra, Nederlands staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Nederlandse Taalunie is een beleidsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van de Nederlandse taal en letteren en het onderwijs in en van het Nederlands. De Taalunie ziet het als haar opdracht om ervoor te zorgen dat alle Nederlandssprekenden hun taal op een doeltreffende manier kunnen gebruiken. Meer informatie over de Taalunie is te vinden op www.taalunieversum.org
‘Leonard Nolens doet het Nederlands opnieuw zingen. Hij is een uitzonderlijk dichter, een begenadigd voorlezer en zijn werk kenmerkt zich als een levenslange worsteling in taal en een zoektocht naar de eigen identiteit en die van de ander’. (Citaat van de jury van de Prijs der Nederlandse Letteren 2012)
Leonard Nolens (Bree, 1947) debuteerde in 1969 met de bundel Orpheushanden en heeft in de jaren daarop een indrukwekkend oeuvre opgebouwd. Zijn bundel Liefdes verklaringen (1990) werd in Nederland bekroond met de Jan Campertprijs en in België met de Driejaarlijkse Staatsprijs. In 1997 kreeg Nolens de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre, in 2008 werd hem de VSB Poëzieprijs toegekend voor zijn bundel Bres (2007), de bundel die tien jaar lang een ‘dichtbundel in wording’ was, en waarvan delen in eerdere bundels verschenen.
‘Als de Vlaamse dichter Leonard Nolens schrijft, vangt een fluisterend zingen aan. Met schrijnende refreinen, welluidende zinnen en een vreugdevolle melodie.’ NRC Handelsblad
poëzie:
Orpheushanden (1969)
De muzeale minnaar (1973)
Twee vormen van zwijgen (1975)
Incantatie (1977)
Alle tijd van de wereld. een poëtica (1979)
Hommage (1981)
Vertigo (1983)
De gedroomde figuur (1986)
Geboortebewijs (1988)
Liefdes verklaringen (1990)
Hart tegen hart. Gedichten 1975-1990 (1991)
Tweedracht (1992)
Honing en as (1994)
En verdwijn met mate (1996)
De liefdesgedichten van Leonard Nolens (1997)
Hart tegen hart. Gedichten 1975-1996 (1998)
Voorbijganger (1999)
Manieren van leven (2001)
Derwisj (2003)
Laat alle deuren op een kier. Verzamelde gedichten (2004)
Een dichter in Antwerpen en andere gedichten (2005)
Een fractie van een kus (2007, Gedichtendagbundel)
Bres (2007)
Woestijnkunde (2008)
autobiografisch:
Stukken van mensen. Dagboek 1979-1982 (1989)
Blijvend vertrek. Dagboek 1983-1989 (1993)
De vrek van Missenburg. Dagboek 1990-1993 (1995)
Een lastig portret. Dagboek 1994-1996 (1998)
Dagboek van een dichter 1979-2007 (2009)
Jij bent schatrijk geboren
Jij en ik, dat is twee
Plus dit. Dat is drie. Dat is vragen
Om ruzie, men komt er niet uit.
Wij zitten perplex in elkaar.
Wij maken hetzelfde misbaar.
Jij en ik dat is een.
Jij bent schatrijk geboren
En kocht mij met gemak.
Dat zet ik je betaald
Op deze rekening.
Ik ben geen slapend geld
Vandaag, ik handel in ons.
Ik werk mij in het zweet
Van jou, ik bid en vloek mij
Uit de naad van ons,
Ik maak je winst op de markt.
Jij bent wat ik hier tel,
Mijn tol, mijn kapitaal.
Ik viel jou in de schoot
Van goud, ik woeker met wissels
Van ons en koop je terug
Nu ik ons doorverkoop
Aan vreemden, de truc is gelukt.
Wij staan op hetzelfde biljet.
Leonard Nolens
uit: ‘Derwisj’, 2003
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Art & Literature News
William Shakespeare Sonnet 30
When to the sessions of sweet silent thought
I summon up remembrance of things past,
I sigh the lack of many a thing I sought,
And with old woes new wail my dear time’s waste:
Then can I drown an eye (unused to flow)
For precious friends hid in death’s dateless night,
And weep afresh love’s long since canceled woe,
And moan th’ expense of many a vanished sight
Then can I grieve at grievances foregone,
And heavily from woe to woe tell o’er
The sad account of fore-bemoanèd moan,
Which I new pay as if not paid before.
But if the while I think on thee, dear friend,
All losses are restored and sorrows end.
William Shakespeare Sonnet 30
Daag ik ter zitting van gemijmer zoet
Herinnering aan zaken lang vergaan,
Dan zucht ik diep om wat ik missen moet,
En lijd nieuw leed om oude tijd verdaan.
Dan laat ik graag een traan (die niet gauw vloeit)
Om vrienden in hun doodsnacht zonder tijd,
Beween weer liefde mij al lang ontgroeid,
En treur om schuld door veel vergetelheid.
Dan klaag ik graag om een belegen klacht,
En tel bedrukt weer neer, van leed tot leed,
De droeve som van wat oud onheil bracht,
Die ‘k kwijt alsof ik die niet eerder kweet.
Maar denk ik dan aan jou, mijn liefste vriend,
Zijn tranen weg, verliezen terugverdiend.
Vertaald door Cornelis W. Schoneveld,
Bestorm mijn hart, (2008, p53), herziening feb. 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Shakespeare, Shakespeare, William
Ton van Reen
zwarte waakvogels
Zwaluwen in zwarte vechterspakken
schieten als speren door de lucht
drijvend op hun vleugels
houden ze de akkers in het oog
moedig als mannen waken ze over de oogst
Afgeschoten als pijlen
scheren ze over de bomen
en duiken laag over de paden
hun scherpe vleugels
snijden de toppen van de daken
Vertrouwd met het dorp
bouwen ze hun harde nesten
onder de dakranden van de hutten
waar ze samenhokken
met de zielen van de voorouders
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007).
Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van
Sonja Prins
(1912-2009)
Het vak van de naaister
Ja ik geef het afgeronde beeld
met al zijn hoeken en plooien
van deze wereld
Ik hang haar op de stellage
en drapeer de stoffen
met de hand van een naaister
en terwijl ik zo bezig ben
klinkt uit de buste
een stem die mij waarschuwt
luister je kan nu wel plooien
maar ik was er eerder
de aarde de melkweg
als je mij wilt vergooien
blijft er niets over
en niets te draperen
met mijn oor op de buste
schrijf ik haastig
naaister van woorden
(1954)
Sonja Prins poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P
Esther Porcelijn
Lege schappen vullen vrienden
Een wandeling door Tilburg
Kom je net om de hoek kijken,uit een andere stad en net uit bed. Loopt een man je tegemoet, schouders ineengedoken en grijs bij de slapen. Hij kijkt je aan en zegt: “hoi!,” alsof het niets is.
Duiven haast onzichtbaar tussen al het grijs,de beetjes pikkend tussen de tegels. Alles wat wij niet moeten.
Bijna de straat uit, de man kijkt om en zwaait.
Je wandelt verder langs de grote begraafplaats waar witte beelden je in Italië doen wanen. Twee grafdelvers. Ze harken de laatste aarde bijeen en wuiven naar je.
Bakstenen huizen net niet oud of nieuw. Kleine Maria’s in de muren gemetseld. Niet los te wrikken.
Bij het station staan rijen mensen,ongeduldig. Matte glasplaten maken de lucht altijd bewolkt. Een zwerver met boemerangkaarten. Je wilt iets tegen hem zeggen. Je stamelt: “hoi..hallo.” Hij heeft geen tanden meer. Je geeft hem een worstenbroodje want dan ga je een beetje naar de hemel.
Drukke dagjesmensen. Djembé-man geeft ritme aan hun loopje. Toeterend, “kiss & ride” en telefoontjes.
Grote weg over. Grijze mosselen en zalm worden aangeprezen. De drukte in. Hippe mensen in joggingbroek vers uit de dansles. Soms geeft iemand je een knipoog. Vrouwen winkelend. Koopjes nemen loopjes met je.
Soep, tassen, taart, schoenen en Hemaworst. Mensen blij en teleurgesteld. Art deco glas in lood. Want zoiets valt jou op.
Oude gebouwen links en rechts. Kunstgaleries tussen fietsen en fruit. Als in Frankrijk in de zon. Terrasje pakken. Je bestelt bij de ober: “zou ik een koffie mogen?” Waarom zeg je dat altijd? Tuurlijk mag dat! Koffie op een pleintje.
Kleine straten met gekleurde raamkozijnen. Stiekem kijk je naar binnen. Hoge plafonds en een vrouw veegt haar stoep. Je knikt, zij kijkt en veegt. Muziek klinkt uit een club.
Je bent bij een groot plein. Sommigen zitten stil, anderen niet. Fontein met vele gaten. Enorme ruimte met hele kleine stroken gras. Jonge meisjes spelen met hun telefoon.
Dan ben je er, bij het café. Een bruin café. De gasten schaken wat en drinken wat. De deur gaat open. Iedereen lacht je toe. Muziek. Je danst op de tafels.
Tilburg.
Esther Porcelijn is stadsdichter van Tilburg
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature