In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor’s choice, etc.

«« Previous page · Gedicht Ton van Reen: Dominospelers · Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (6) · Edith Södergran: 2 gedichten · Gedicht Ton van Reen: De straat is van de mannen · William Shakespeare: Sonnet 048 · Giacomo Leopardi: Consalvo · C. S. Adama van Scheltema: De Populieren · Delmira Agustini: Intima · Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (5) · Willem Bilderdijk: De Vrouw · Georg Trakl: Das Herz · Edith Södergran: Mitt liv, min död och mitt öde

»» there is more...

Gedicht Ton van Reen: Dominospelers

 

Ton van Reen

Dominospelers

De droge tijd is een last voor de dominospelers
het stof zit in hun neus, keel en oren
zodat ze niet van zich af kunnen spuwen
steeds weer moeten ze het bord schoon blazen
dat doet pijn, want hun keel is gebarsten
ze hebben dorst en kankeren op de vrouwen
die hen zijn vergeten en geen thee brengen
maar ze kunnen niets doen, ze zitten vast,
elkaars tegenstander voor de duur van het spel

Met hun lichaam beschermen ze het bord
tegen de droge wind; ze leven alleen voor het spel  
o, wat verlangen ze naar de koele regentijd
als het speelbord vrij is van stof
en ze krachtig naar buiten kunnen spuwen
en zonder haperen door kunnen spelen
als de regen op het zinken afdak klatert
nu biedt het dak niet eens bescherming
tegen de hitte die hen dwingt als duivels te spelen
en naar elkaar te schreeuwen met hun gebarsten kelen

Soms lopen de emoties hoog op
en vliegen ze elkaar naar de strot
maar er blijft hen niets anders over
dan dag en nacht door te spelen
het domino kluistert hen aan deze plek
dit hok is hun deel van de wereld
o, als de goede regentijd aanbreekt
en de regen hun driften zal koelen
soms, als de strijd luwt, zijn ze even stil
en bidden ze dat ze samen de regentijd halen

 

Ton van Reen poetry: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten

kempis poetry magazine

More in: -De naam van het mes, Ton van Reen


Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (6)

Ed Schilders

Pietro Aretino

De geschiedenis van een reputatie

Zes

Als Hancarville in 1783 de schandaalgeschiedenis van de Romeinse Caesars nog eens overdoet in zijn Monumens de la Vie Privée des Douze Caesars en bij Tiberius aanbelandt, blijkt ook hem de reputatie bekend: ‘Zijn bibliotheek stond vol met erotische en wulpse boeken, waaronder de werken van Elephantis van Miletus . . .’ Geen woord, geen beeld is daar echter van overgebleven, alleen haar reputatie. Ze keert hieronder nog terug. Jonson moet bijzonder onder de indruk van Aretino’s werk geweest zijn, of wat daarvoor mocht passeren, want hij is ook de enige die hem als dichter noemt en wel in Volpone (1607) waarin hij Lady Would-be en Volpone Italiaanse dichters laat bespreken:

Lady Would-be:

Your Petrarch is more passionate, yet he,

In days of sonneting, trusted ’em with much.

Dante is hard, and few can understand him.

But for a desperate wit, there’s Aretine!

Only, his pictures are a little obscene

terwijl even later Corvino, in zelfverdediging!, te spreken komt over hot Tuscan blood/That had read Aretine, conned all his prints,/Knew every quirk within lust’s labyrinth. In het zesde gesprek uit L’Académie des Dames (Satyra Sotadica; Dialogues de Luisa Sigea) noemt Tullia ook Elephantis: a young greek lady, represented in paintings the postures which she knew to be fashionable among libertines, that they might be henceforth pleased to ‘execute the business after the pictures. Ze voegt er aan toe,another devised twelve different ways of copulating, ways calculatedto afford the filter the greatest possible amount of voluptuousness. On this account they called her Dodecamechanos. (5) Aretino is de directe opvolger van deze dames met zijn witty satirical Dialogues.‘, de Sonetti blijven ongenoemd. Titiaan en Carracci worden in zijn voetspoor genoemd.
De verbinding Elephantis-Aretino werd al gelegd door Aretino’s tijdgenoot en vriend Ariosto. In zijn proloog bij I Suppositi (De Verwisselden, 1509) lezen we dit advies: ‘Neemt, waarde luisteraars, dit onderstellen niet al te kwalijk: men kan onderstellen op heel andere wijzen dan Elephantis ondersteld heeft in haar Figurenboek.’
Ariosto heeft het proza, zoals al zijn komedies, later herschreven in verzen en dan luidt het, veel actueler: ‘Hoewel ik u spreek over onderstellen/Gelijken mijn onderstellingen echter niet/Die antieke onderstellingen die Elephantis,/in diverse houdingen en standen, op gevarieerde wijze,/heeft geschilderd, en die men zoals u weet/onlangs hernieuwd heeft, in Heilig Rome/gedrukt heeft op vellen schoner dan ze kuis zijn,/zodat jan en alleman er een exemplaar van kan kopen.’
Ook Brantôme heeft zich van Elephantis’ reputatie bediend. Hij komt hieronder nog aan het woord. Hier mag al samengevat worden dat de berichten over in standen gespecialiseerde en handelende dames volgens Robert Burton nog verder teruggaan. In Partition III van zijn Anatomy of Melancholy(1621 etc. etc.) bespreekt hij onder het hoofd Love – Melancholy Artificial Allurementsde meest uiteenlopende tactieken en technieken die de verleiding en het opwekken van de begeerte ten dienste staan.
Daaronder bevinden zich ook de lascivious discourses: such as Astyanassa, Helena’s waiting-woman, by the report of Suidas, writ of old, de variis concubitus modis . . .{Suidas, eigenlijk Suda, een naslagwerk, werd samengesteld in de 10e eeuw). Na Astyanassa, schrijft Burton, kwamen Philaenis (Dodekamechanos?) en Elephantis, en na deze dames Aretine’s dialogues– waaruit hij regelmatig citeert — en such-like pictures as those of Aretine. Het resultaat van zulke dialogen, dingen en prenten: many by this means are quite mad.

Binnenhuisarchitectuur. Nog in 1824 echoot de roem van de modi. In dat jaar verscheen The Voluptarian Cabinetwaarin het ‘Eleusian Institution’ – een soort vrouwencafé – beschreven wordt. Eigenaresse is de legendarische Mary Wilson (spinster) en de boudoirs van haar instituut zijn ‘behangen met de meest fantastische schilderingen van Aretino’s Houdingen naar Julio (sic) Romano en Ludovico Carracci.’ Romano is terug, maar het is de vraag of met Ludovico Carracci niet Raimondi bedoeld wordt.
Nog meer interieurdecoratie vinden we in The Wandring Whore als Julietta, zojuist teruggekeerd uit Venetië (!) de kamers van de dames aldaar beschrijft: ‘In onze kamers hangt een afbeelding van het Italiaanse slot (= de kuisheidsgordel), en ook Peter Aretines houdingen, merkwaardig geschilderd, en nog enige andere prachtige afbeeldingen, spiernaakt …Sodom (1684), het toneelstuk dat wordt toegeschreven aan The Earl of Rochester, opent met de aanwijzing dat het eerste bedrijf zich afspeelt in een Antechamber hung round with Aretin’s Postures.
Dat men voor het ‘beoefenen’ van deze moeilijke standen alleen in bordelen en gespecialiseerde boudoirs terecht kon is natuurlijk niet feitelijk juist maar wel een fictief gegeven dat met graagte werd aangegrepen om de lewdnessof de expertness van de betrokken dames snel en effectief te typeren. In de aan Aretino toegeschreven Strange and True Nevvesbesluiten de meisjes: ‘Niemand van ons clubje zal weigeren de daad van moeder natuur achterstevoren te doen of welke andere houding van Peter Aretine dan ook, zo lang ze er voor betaald wordt.’ Achterstevoren betekent natuurlijk het anale verkeer, en dat ging zelfs sommige betaalde minnaressen te ver (ik ben me, opnieuw, bewust, dat hierin volgens sommigen een pleonasme schuil gaat). Mother Creswel licht Dorothea voor in The Whore’s Rhetoric (1683):

M.C. Aretin’s Figures have no place in my Rhetoric, and I hope

will find no room in my Pupil’s apartment. They are calculated

for a hot Region a little on this side Sodom, and are not necessary

in any Northern Clime.

D.: What do you mean by Aretin’s Figures?

M.C.: Only, Child, Six and Thirty Geometrical Schemes which

he drew for his own diversion (6)


Op Dorothea’s
vraag of ‘die tamme dingen hier ook te koop zijn’, antwoordt Moeder dat er van de 36 bekende prenten 24 ‘ruwe schetsen voor geld te koop zijn.’ Misschien verwijst de schrijver daarmee toch naar de door Ashbee genoemde, geaborteerde druk op de persen van Oxford.

(wordt vervolgd)

Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (6)

fleursdumal.nl magazine

More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature


Edith Södergran: 2 gedichten

Edith Södergran

(1892-1923)

 

De boom uit mijn kinderjaren

De boom uit mijn kinderjaren staat hoog in het gras
en schudt zijn hoofd: wat is er van je geworden?
Zijn verwijten staan als pilaren in de rij: onwaardig ga je onder ons!
Je bent kind en moet alles kunnen.
Waarom ben je in de banden van een ziekte geketend?
Je bent mens gebleven, vreemd gehaat.
Toen je kind was voerde je lange gesprekken met ons.
Je blik was wijs.
Nu willen wij je het geheim van het leven vertellen:
de sleutel van alle geheimen ligt in het gras van de frambozenhelling.
Wij willen je voor het hoofd stoten, jij slapende.
Wij willen je wekken, dode, uit je slaap.

Zonder titel

De maan weet … dat hier bloed zal vloeien vannacht.
Langs koperen stroken boven het meer komt het stellige weten:
Tussen de elzen zullen lijken liggen op het prachtige strand.
De maan strooit haar mooiste licht op het mysterieuze starnd,
De wind is een klaroen tussen de dennen
Wat is de wereld mooi op dit verlaten uur.

Edith Södergran poetry
kempis poetry magazine

More in: Archive S-T, Södergran, Edith


Gedicht Ton van Reen: De straat is van de mannen

 

Ton van Reen

De straat is van de mannen

 

De mannen van Gondar slenteren over straat

want de straat is van de mannen

hand in hand lopen ze op en neer

lachend maken ze grappen over elkaar

soms staan ze stil, om te praten

met de mannen die ze juist hebben ontmoet

toen ze de andere kant op liepen

want elke ontmoeting is weer nieuw

 

Tientallen keren treffen ze elkaar

en elke keer is er weer wat te verhalen

over wat ze zojuist van andere mannen

over weer andere mannen hebben gehoord

in Gondar is de straat van de mannen

omdat mannen onder elkaar willen zijn

en zoveel over elkaar te zeggen hebben

 

Ze slenteren door tot ver na middernacht

er komt geen einde aan het praten

want ze hebben elkaar steeds weer opnieuw

zo ontzettend veel over elkaar te vertellen

pas tegen het ochtendgloren, bekaf van het praten

gaan ze naar huis met de tong op de schoenen

hun buik plat van de honger, om te slapen

en de dag lang te dromen over de komende avond

wanneer ze weer alles over elkaar kunnen horen

 

Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten

kempis poetry magazine

More in: -De naam van het mes, Reen, Ton van


William Shakespeare: Sonnet 048

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

48

How careful was I when I took my way,

Each trifle under truest bars to thrust,

That to my use it might unused stay

From hands of falsehood, in sure wards of trust!

But thou, to whom my jewels trifles are,

Most worthy comfort, now my greatest grief,

Thou best of dearest, and mine only care,

Art left the prey of every vulgar thief.

Thee have I not locked up in any chest,

Save where thou art not, though I feel thou art,

Within the gentle closure of my breast,

From whence at pleasure thou mayst come and part,

And even thence thou wilt be stol’n I fear,

For truth proves thievish for a prize so dear.

kempis poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Giacomo Leopardi: Consalvo

Giacomo Leopardi

(1798-1837)

 

Consalvo

Presso alla fin di sua dimora in terra,

Giacea Consalvo; disdegnoso un tempo

Del suo destino; or già non più, che a mezzo

Il quinto lustro, gli pendea sul capo

Il sospirato obblio. Qual da gran tempo,

Così giacea nel funeral suo giorno

Dai più diletti amici abbandonato:

Ch’amico in terra al lungo andar nessuno

Resta a colui che della terra è schivo.

Pur gli era al fianco, da pietà condotta

A consolare il suo deserto stato,

Quella che sola e sempre eragli a mente,

Per divina beltà famosa Elvira;

Conscia del suo poter, conscia che un guardo

Suo lieto, un detto d’alcun dolce asperso,

Ben mille volte ripetuto e mille

Nel costante pensier, sostegno e cibo

Esser solea dell’infelice amante:

Benchè nulla d’amor parola udita

Avess’ella da lui. Sempre in quell’alma

Era del gran desio stato più forte

Un sovrano timor. Così l’avea

Fatto schiavo e fanciullo il troppo amore.

Ma ruppe alfin la morte il nodo antico

Alla sua lingua. Poichè certi i segni

Sentendo di quel dì che l’uom discioglie,

Lei, già mossa a partir, presa per mano,

E quella man bianchissima stringendo,

Disse: tu parti, e l’ora omai ti sforza:

Elvira, addio. Non ti vedrò, ch’io creda,

Un’altra volta. Or dunque addio. Ti rendo

Qual maggior grazia mai delle tue cure

Dar possa il labbro mio. Premio daratti

Chi può, se premio ai pii dal ciel si rende.

Impallidia la bella, e il petto anelo

Udendo le si fea: che sempre stringe

All’uomo il cor dogliosamente, ancora

Ch’estranio sia, chi si diparte e dice,

Addio per sempre. E contraddir voleva,

Dissimulando l’appressar del fato,

Al moribondo. Ma il suo dir prevenne

Quegli, e soggiunse: desiata, e molto,

Come sai, ripregata a me discende,

Non temuta, la morte; e lieto apparmi

Questo feral mio dì. Pesami, è vero,

Che te perdo per sempre. Oimè per sempre

Parto da te. Mi si divide il core

In questo dir. Più non vedrò quegli occhi,

Nè la tua voce udrò! Dimmi: ma pria

Di lasciarmi in eterno, Elvira, un bacio

Non vorrai tu donarmi? un bacio solo

In tutto il viver mio? Grazia ch’ei chiegga

Non si nega a chi muor. Nè già vantarmi

Potrò del dono, io semispento, a cui

Straniera man le labbra oggi fra poco

Eternamente chiuderà. Ciò detto

Con un sospiro, all’adorata destra

Le fredde labbra supplicando affisse.

Stette sospesa e pensierosa in atto

La bellissima donna; e fiso il guardo,

Di mille vezzi sfavillante, in quello

Tenea dell’infelice, ove l’estrema

Lacrima rilucea. Nè dielle il core

Di sprezzar la dimanda, e il mesto addio

Rinacerbir col niego; anzi la vinse

Misericordia dei ben noti ardori.

E quel volto celeste, e quella bocca,

Già tanto desiata, e per molt’anni

Argomento di sogno e di sospiro,

Dolcemente appressando al volto afflitto

E scolorato dal mortale affanno,

Più baci e più, tutta benigna e in vista

D’alta pietà, su le convulse labbra

Del trepido, rapito amante impresse.

Che divenisti allor? quali appariro

Vita, morte, sventura agli occhi tuoi,

Fuggitivo Consalvo? Egli la mano,

Ch’ancor tenea, della diletta Elvira

Postasi al cor, che gli ultimi battea

Palpiti della morte e dell’amore,

Oh, disse, Elvira, Elvira mia! ben sono

In su la terra ancor; ben quelle labbra

Fur le tue labbra, e la tua mano io stringo!

Ahi vision d’estinto, o sogno, o cosa

Incredibil mi par. Deh quanto, Elvira,

Quanto debbo alla morte! Ascoso innanzi

Non ti fu l’amor mio per alcun tempo;

Non a te, non altrui; che non si cela

Vero amore alla terra. Assai palese

Agli atti, al volto sbigottito, agli occhi,

Ti fu: ma non ai detti. Ancora e sempre

Muto sarebbe l’infinito affetto

Che governa il cor mio, se non l’avesse

Fatto ardito il morir. Morrò contento

Del mio destino omai, nè più mi dolgo

Ch’aprii le luci al dì. Non vissi indarno,

Poscia che quella bocca alla mia bocca

Premer fu dato. Anzi felice estimo

La sorte mia. Due cose belle ha il mondo:

Amore e morte. All’una il ciel mi guida

In sul fior dell’età; nell’altro, assai

Fortunato mi tengo. Ah, se una volta,

Solo una volta il lungo amor quieto

E pago avessi tu, fora la terra

Fatta quindi per sempre un paradiso

Ai cangiati occhi miei. Fin la vecchiezza,

L’abborrita vecchiezza, avrei sofferto

Con riposato cor: che a sostentarla

Bastato sempre il rimembrar sarebbe

D’un solo istante, e il dir: felice io fui

Sovra tutti i felici. Ahi, ma cotanto

Esser beato non consente il cielo

A natura terrena. Amar tant’oltre

Non è dato con gioia. E ben per patto

In poter del carnefice ai flagelli,

Alle ruote, alle faci ito volando

Sarei dalle tue braccia; e ben disceso

Nel paventato sempiterno scempio.

O Elvira, Elvira, oh lui felice, oh sovra

Gl’immortali beato, a cui tu schiuda

Il sorriso d’amor! felice appresso

Chi per te sparga con la vita il sangue!

Lice, lice al mortal, non è già sogno

Come stimai gran tempo, ahi lice in terra

Provar felicità. Ciò seppi il giorno

Che fiso io ti mirai. Ben per mia morte

Questo m’accadde. E non però quel giorno

Con certo cor giammai, fra tante ambasce,

Quel fiero giorno biasimar sostenni.

Or tu vivi beata, e il mondo abbella,

Elvira mia, col tuo sembiante. Alcuno

Non l’amerà quant’io l’amai. Non nasce

Un altrettale amor. Quanto, deh quanto

Dal misero Consalvo in sì gran tempo

Chiamata fosti, e lamentata, e pianta!

Come al nome d’Elvira, in cor gelando.

Impallidir; come tremar son uso

All’amaro calcar della tua soglia,

A quella voce angelica, all’aspetto

Di quella fronte, io ch’al morir non tremo!

Ma la lena e la vita or vengon meno

Agli accenti d’amor. Passato è il tempo,

Nè questo dì rimemorar m’è dato.

Elvira, addio. Con la vital favilla

La tua diletta immagine si parte

Dal mio cor finalmente. Addio. Se grave

Non ti fu quest’affetto, al mio feretro

Dimani all’annottar manda un sospiro.

Tacque: nè molto andò, che a lui col suono

Mancò lo spirto; e innanzi sera il primo

Suo dì felice gli fuggia dal guardo.

 

 

Giacomo Leopardi poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Leopardi, Giacomo


C. S. Adama van Scheltema: De Populieren

C. S. Adama van Scheltema

(1877-1924)

 

De Populieren

 

Het ruischt in de’ avondstond,

Het ruischt in ‘t zingende verbond

Van mijne lieve donkre populieren –

Ik hoor hun koelen geest

Het winderige avondfeest

Met eene diepe sombre vreugde vieren.

 

Als in den morgen nauw

Hun stammen rijzen uit den dauw,

Zingen mijn hooge tooverige boomen –

Ik hoor hun kalme klacht

Tot in den stillen sterrennacht

Van al hun zangerige takken stroomen.

 

Als ik het leven vlied

Met in mijn hart zijn jammerlied,

Luister ik naar hun ritselende blaren –

Tot leed en wrevel vlucht,

En ik met een gelaten zucht

Mij onder hunnen balsem voel bedaren.

 

Zoo ‘k aan hun wortels kniel,

Als ‘t waait en wankelt door mijn ziel,

Hoor ‘k over mij hun rustig vrome koren –

Dan gaat mijn weenend hart

En heel mijn menschelijke smart

Onder hun zingend gebed verloren.

 

Als in het morgenlicht

Ik, blijde om een droomgezicht,

Verdwaal onder hun sombere gezangen –

Dan zwijgt mijn zwakke lach,

En blijft dien ganschen wijden dag

Een vreemde stilte in mijn boezem hangen.

 

Ik weet wat mij verstomt,

Wat van hun loovers nederkomt,

Wat daalt uit hunne wankelende kronen: –

Dat is vergetelheid –

De adem van de eeuwigheid,

Die in die duizend blare’ is blijven wonen.


Ik zit in de’ avondwind,

Een stil geworden menschenkind,

Onder mijn lieve donkre populieren –

Ik doe mijn oogen toe,

En luister eenzaam zwijgend hoe

Zij fluisterend hun sombre vreugden vieren.

 

C. S. Adama van Scheltema gedicht

kempis poetry magazine

More in: Archive S-T


Delmira Agustini: Intima

Delmira Agustini

(1886-1914)

 

Intima

 

Yo te diré los sueños de mi vida

En lo más hondo de la noche azul…

Mi alma desnuda temblará en tus manos,

Sobre tus hombros pesará mi cruz.

 

Las cumbres de la vida son tan solas,

Tan solas y tan frías! Y encerré

Mis ansias en mí misma, y toda entera

Como una torre de marfil me alcé.

 

Hoy abriré a tu alma el gran misterio;

Tu alma es capaz de penetrar en mí.

En el silencio hay vértigos de abismo:

Yo vacilaba, me sostengo en ti.

 

Muero de ensueños; beberé en tus fuentes

Puras y frescas la verdad, yo sé

Que está en el fondo magno de tu pecho

El manantial que vencerá mi sed.

 

Y sé que en nuestras vidas se produjo

El milagro inefable del reflejo…

En el silencio de la noche mi alma

Llega a la tuya como a un gran espejo.

 

Imagina el amor que habré soñado

En la tumba glacial de mi silencio!

Más grande que la vida, más que el sueño,

Bajo el azur sin fin se sintió preso.

 

Imagina mi amor, amor que quiere

Vida imposible, vida sobrehumana,

Tú que sabes si pesan, si consumen

Alma y sueños de Olimpo en carne humana.

 

Y cuando frente al alma que sentia

Poco el azur para bañar sus alas,

Como un gran horizonte aurisolado

O una playa de luz se abrió tu alma:

 

Imagina! Estrecha vivo, radiante

El Imposible! La ilusión vivida!

Bendije a Dios, al sol, la flor, el aire,

La vida toda porque tú eras vida!

 

Si con angustia yo compré esta dicha,

Bendito el llanto que manchó mis ojos!

¡Todas las llagas del pasado ríen

Al sol naciente por sus labios rojos!

 

¡Ah! tú sabrás mi amor, mas vamos lejos

A través de la noche florecida;

Acá lo humano asusta, acá se oye,

Se ve, se siente sin cesar la vida.

 

Vamos más lejos en la noche, vamos

Donde ni un eco repercuta en mí,

Como una flor nocturna allá en la sombra

Y abriré dulcemente para ti.

 

 

Delmira Augustini poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Agustini, Delmira, Archive A-B


Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (5)

Ed Schilders

Pietro Aretino

De geschiedenis van een reputatie

Vijf

Een zelfde strategie werd bedacht door de auteur van Strange and True Nevves from Jack-a Newberries Six Windmills(1660) dat geschreven zou zijn door ‘Peter Aretine, Cardinali of Rome’. Tenslotte: L’Arétin de la Révolution. Het verscheen in 1790 in Parijs en bevatte vijftig handgekleurde gravures waarop wordt afgerekend met Lodewijk XVI en Marie-Antoinette en de minnaars die ze gehad zou hebben, de Comte d’Artois, Bailly, Lafayette, en zo voort. Het Bilder Lexikon vindt de prenten von nicht zu überbietender Obszònitàt maar voegt daar helaas aan toe dat er slechts één exemplaar bekend is. Dat was, ongetwijfeld niet toevallig, in handen van Fouché, de minister van politionele zaken onder Napoleon. En nu we toch bij de Revolutie zijn: ook de lasterliteratuur die de veronderstelde liederlijke levenswandel van Marie-Antoinette exploiteert is nicht zu überbieten. Ze zou haar echtgenoot, Lodewijk XVI, systematisch en hartstochtelijk bedrogen hebben, in al Aretino’s standen, ja, daar zelfs nog aan toegevoegd hebben.
De basis waarop de obscene flora van de politieke haat kon voortwoekeren, was het aangeboren schoonheidsfoutje waaraan Lodewijk leed toen hij op zestienjarige leeftijd (1770) met de vijftienjarige Oostenrijkse in het huwelijk trad. Dat ongemak staat bekend als fimosis, de te geringe rekbaarheid van de voorhuid waardoor de eikel niet ontbloot kan worden en toegang tot de vulva pijnlijk of onmogelijk wordt. Pas na zeven jaar huwelijk sneden de hofartsen het koninklijk preputium op maat en vier jaar later (een tijdsspanne die opnieuw aanleiding tot geruchten gaf) volgde de eerstgeborene, de jong gestorven Louis-Joseph-Xavier-François. Weerlegde Lodewijk daarmee de laster van zijn tegenstanders dat hij impotent zou zijn (, . . Le pauvre Sire/Pour impuissance très compiette,/Ne peut satisfaire Antoinette;1779, Les Amours de Chariot et Toinette), de overspelige reputatie van zijn vrouw, Madame Déficit, kon er niet mee worden uitgedeukt. Het onderwerp verdient een aparte verhandeling. Hier is slechts een detail uit de haatcampagne van belang, de opzet van het werkje (16 pag.) L’Autrichienne en Goguette ou l’Orgie Royale, een Opéra Proverbe— al is me niet geheel duidelijk welk spreekwoord hier geïllustreerd wordt – uit 1790, volgens Ashbee {Index) ‘van de pen van Mayeur de Saint-Paul’. Ik heb de Franse tekst van die ‘opera’ nooit onder ogen gehad, maar een getrouwe vertaling in het Duits, gebaseerd op het exemplaar van Iwan Bloch en opgenomen in de reeks Der Venuswagen geeft voldoende uitsluitsel. Terwijl de koningin haar gasten, de Comte d’Artois en Madame de Polignac onderhoudt, valt Lodewijk, voorovergebogen, in slaap. Op aanwijzing van Marie-Antoinette gaat Polignac nu tegen de rug van de slapende koning zitten, je einen Fuss auf ein Taburett. Ik volg de regie-aanwijzingen: ‘Antoinette werpt zich in de armen van Polignac, die haar hartstochtelijk omhelst. Haar tong zoekt die van haar geliefde en speelt daarmee. Op deze wijze toont zij (Marie-Antoinette) de Graaf van Artois de fraaiste achterzijde ter wereld en ze zegt tegen hem . . . Graaf, je ziet wel welk een weg er nu nog voor jou over is . . .‘ En zo geschiedt. Als de actie in volle gang is vraagt Marie-Antoinette een moment verstilling teneinde het tableau vivant te kunnen opnemen. Tevreden oordeelt ze: ‘Deze nieuwe positie zou men beslist aan de standen van Aretino moeten toevoegen.’

Een lijst als de bovenstaande zou ook kunnen worden opgesteld voor wat betreft de Ragionamenti, met dit verschil, dat de zaken nog gecompliceerder zouden worden aangezien uit deze dialogen verwoed gestolen en vertaald werd en ze clandestien aangevuld zijn. Ook zo mag duidelijk zijn dat Aretino zich in zijn graf regelmatig de nek gebroken heeft van het lachen. Wat de standen betreft, de sonnetten, kunnen we vaststellen dat de identificatie van Aretino met andersoortig werk dat op de seksuele positieleer gericht was, of gewoon pornografisch van karakter, de originele produktie volkomen heeft overvleugeld, mede wegens de schaarste aan reguliere edities. En uitgevers moeten uiteraard ook leven. Dat ons land, en met name de pers van Elzevier een belangrijk aandeel in de mythevorming gehad heeft oordeelt men, hopelijk, niettemin als positief. Romano en Raimondi zijn ondertussen van het toneel verdwenen en het aantal van de modi stijgt voortdurend, vooral dankzij de roem van
Puttana Errante.

Niettemin ontbreken er meer schakels aan de bibliografische ketting dan er voorhanden zijn. Wat te denken, bij voorbeeld, van een uitgave die Brantôme gezien heeft en die tweeëndertig prenten bevat? Brantôme schreef te vroeg aan zijn Levens der galante dames om de Puttana te kunnen bedoelen of de Académie, tenminste als we van de genoemde data van eerste publikatie uitgaan. Maar als Franco inderdaad de auteur van Puttanawas dan zag Brantôme wellicht een zeer vroege editie die nu niet meer bekend is, tenslotte moeten ook de Elzeviers hun kopij ergens vandaan gehaald hebben.
Er hebben, dat lijkt de conclusie te moeten zijn, veel meer standenboeken, veel meer Aretino’s gecirculeerd dan we nu nog kennen (en wat we kennen is al meer dan wat we feitelijk bezitten). Of zoals Thompson het zei: ‘als iedereen die Aretine’s Posturesnoemt, ze ook echt gezien had, zou meer dan één set overleefd hebben,’ waarmee hij een set bedoelt die in het bezit was van Lord Maitland, maar die zeker niet origineel was. Tweeëndertig zag Brantôme er dus, en hij preciseert dat als volgt: Een boek met tweeëndertig prenten die hoge en middelhoge hofdames verbeeldden, geheel naar de natuur getekend, zoals ze met hun aanbidders de liefde botvieren. Daaronder bevonden zich dames, die het met twee of drie minnaars deden, sommige nog meer, en deze tweeëndertig dames belichaamden ongeveer zevenentwintig standen van Aretino. Het aantal van tweeëndertig is klassiek geworden maar ook andere aantallen zijn ruim voorradig. We zullen de numerieke orde volgen.
Vasari schrijft, in de paragraaf waaruit ik hierboven al citeerde, over 20 standen. Foxon concludeert daaruit dat de editie van 1527 wellicht al vermeerderd werd met vier. Dit wordt bevestigd door de Liseux-uitgave die behalve de zestien oer-sonnetten nog vier sonnetten geeft: (Sonnets ajoutés par les plus anciens, en nog één Proemi/Proème).
Negenentwintig is het nummer dat Hancarville geeft aan de stand die bekend staat als ‘Sint Joris en de Draak’ (de vrouw schrijlings over de liggende man gezeten); hij doet dat in zijn klassieke ‘studie’ over de schandaleuze praktijken van de Romeinse dames ten tijde van de Keizers: Monumens du Culte Secret des Dames Romaines(1784). ‘De beroemde Aretino,’ schrijft hij in zijn commentaar bij de afbeelding, ‘noemt de stand in zijn bekende werk La Puttana Errante.’ Het toeval wil echter dat er ook Aretino-uitgaven bestaan die precies negenentwintig standen kennen. Liseux geeft de negen (gerekend vanaf twintig) ontbrekende apart onder het hoofd Sonnets Ajoutés dans les Editions Modernes.
In 1760 is bovendien een plaatwerkje verschenen onder de titel L’Arêtin Moderne en Estampes, ou les Récréations des Putains. Het is een beeldsupplement bij de dialogen van Aloisia Sigea van Chorier.
Waar over 36 standen gesproken wordt heeft men waarschijnlijk de Dubbii Amorosi onder ogen gehad dat de twintig sonnetten bevat maar ook 17 ‘twijfelgevallen’ (Parijs, 1757).
En nog was het niet genoeg. Kearney citeert uit een brief aan een zekere Madame de Gourdan (1784) afkomstig van een zekere Monsieur de B . . .: I have, madame, a collection ofAre tin’s Postures in forty oval-shaped illustrations. As I am to leave shortly for Rome, I am anx-ious to dispose of them; it occurs to me that they would prove ideal for decorating your boudoirs. The price is one thousand ecus; (. . .) Should you wish to examine them, I will be at home this evening after dinner and all tomorrow morning. (4)  Of de koop is doorgegaan is niet bekend, niet eens of de dame op het rendez-vous verschenen is.

‘Ideale decoraties voor uw boudoir.’ Dat moet een flink boudoir geweest zijn, maar afgezien daarvan lijkt het dat de wandversiering een van de belangrijkste functies van ‘Aretino’s’ geweest is. Ben Jonson verwerkte het idee in The Alchemist (1612) in de tweede scène van het tweede bedrijf als Mammon zijn erotische fantasieën verwoordt:

I will have all my beds blown up, not stuffed:

Down is too hard; and then, mine oval room

Filled with such pictures as Tiberius took

From Elephantis, and dull Aretine

But coldly imitated. Then, my glasses

Cut in more subtle angles, to disperse

And multiply the figures, as I walk

Naked between my succubae . . .

Het is duidelijk dat Mammon een van die erotomanen is die te-genwoordig zijn kamers voorzien zou hebben van een gesloten videocircuit, de camera’s gericht op waterbedden. Dull Aretine’verwijst, denk ik, naar Jonsons afkeer van trends. Minder zeker ben ik daarvan in het geval van John Donne die in een brief (1600) aan Sir Henry Wotton (niet de Verse Letter aan dezelfde) het jammer vond dat Wotton ook maar iets van P. Aretinus wenste te bezitten of zien. Hij voegt eraan toe: ‘Niet dat u geïnfecteerd zou kunnen raken; maar het lijkt erop dat u al bent aangestoken met de algemene opinie omtrent hem: geloof me, hij is heel wat minder dan zijn roem wil en hij werd door de
Roomse Kerk te goed betaald … en als zijn boeken niet door het Concilie van
Trente verboden waren, dan was er al lang geen spoor meer van over: zijn “heiligheid” was niets anders dan een sirrope waarin hij zijn profane boeken dompelde om ze te vrijwaren . . . (ze) hebben geen andere bijzonderheid dan dat ze verboden zijn.’

De door Jonson genoemde Elephantis verdient enige toelichting aangezien zij beschouwd kan worden als het directe klassieke voorbeeld waarmee men Aretino in de 17e eeuw en later vergeleken heeft. Ze schreef, zegt men, erotische gedichten en sierde die met prenten. Ze is voor ons bewaard gebleven via de biografie over Keizer Tiberius van Gaius Suetonius Tranquillus in zijn De Vita Caesarum (ca. 121), en een epigram van Martialis (XII, 43). Het laatste luidt als volgt:

Je las me al te fraaie verzen voor,

Sabellus, over al te minne dingen,

fraaier dan wufte Elephantis zelf

of ‘t kroost van Didymus vermocht te zingen.

‘t Ging over nieuwe erotische figuren

zoals doortrapte neukers er bedenken

en schandvolk sluiks volvoert tussen vier muren,

waarbij in klis van vijf de lenden zwenken

of waar tot koppelsnoer aaneengegaard

door hele reeksen bronstig wordt gepaard . . .

De minimale verwijzing bij Suetonius kan worden gevonden in het 43e hoofdstuk van zijn biografie van Tiberius, waarin de auteur het sexuele leven van de keizer bespreekt. Met behulp van de boeken van Elephantis lijkt de keizer regie-aanwijzingen gegeven te hebben aan de dansers en danseressen die voor hem optraden in zijn buitenhuis te Capri.

(wordt vervolgd)

Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie  (5)

fleursdumal.nl magazine

More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature


Willem Bilderdijk: De Vrouw

Willem Bilderdijk

(1756-1831)

De Vrouw

No woman can expect te be to her husband al that
   he fancied her when her was a lover.
(GEOFFR. CRAION)

    Het zij! geen Vrouw kan ooit verwachten, haar Gemaal
Dat geen te zijn, wat hy als Minnaar in de weelde
Dier minnedronkenschap zich zwijmelziek verbeelde:
   De kalmte neemt eens plaats na ’t tuimeld bruiloftsmaal.
Doch meer, oneindig meer, kan ze aan dien Egâ wezen,
   Wien ’t ware Liefdevuur in al zijn kracht doordrong:
Die in heur teedre zucht een reinheid heeft gelezen,
   Als meer dan alles is wat ooit een Dichter zong.
Zy kan met heel haar hart in ’t zijne samenvloeien,
   Zoo ze eens geheel zijn ziel, zijn zelfheid heeft doorzien,
   Hem niet, haar liefde in ruil voor teêrheid aan wil biên,
Maar, heilig Hemelvuur haar boezem door voelt gloeien;
   Haar hoop, haar heil, haar lust, haar zelfheid hem verknocht;
Hem teedre moeder wordt van eensgeaarte telgen;
   Hem lieft gelijk hy is, niet zoo hy wezen mocht;
Geen bittren kelk ontziet om met hem door te zwelgen,
   Maar ’t lijden-zelf voor hem als Hemelweldaad smaakt;
Onmisbaar voor zijn hart en tot zijn troost steeds open,
In vreugd hem alles is, in ’t leed hem leert te hopen,
   En alles buiten hem op ’t wareldrond verzaakt. —
Dit kan een Vrouw hem zijn die recht haar hart doorschouwde,
   Haar achting winnen kon, en — onverkoelbaar mint;
Ja! meer dan ’t geen ooit mensch van ’t menschlijk heil vertrouwde;
   En dit is ’t wat mijn hart, ô Dierbaarste, ondervindt.

1825

Willem Bilderdijk gedichten

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: Bilderdijk, Willem


Georg Trakl: Das Herz

Georg Trakl

(1887-1914)

 

Das Herz

Das wilde Herz ward weiß am Wald;
O dunkle Angst
Des Todes, so das Gold
In grauer Wolke starb.
Novemberabend.
Am kahlen Tor am Schlachthaus stand
Der armen Frauen Schar;
In jeden Korb
Fiel faules Fleisch und Eingeweid;
Verfluchte Kost!

Des Abends blaue Taube
Brachte nicht Versöhnung.
Dunkler Trompetenruf
Durchfuhr der Ulmen
Nasses Goldlaub,
Eine zerfetzte Fahne
Vom Blute rauchend,
Daß in wilder Schwermut
Hinlauscht ein Mann.
O! ihr ehernen Zeiten
Begraben dort im Abendrot.

Aus dunklem Hausflur trat
Die goldne Gestalt
Der Jünglingin
Umgeben von bleichen Monden,
Herbstlicher Hofstaat,
Zerknickten schwarze Tannen
Im Nachtsturm,
Die steile Festung.
O Herz
Hinüberschimmernd in schneeige Kühle.


Georg Trakl poetry

kempis poetry magazine

More in: Trakl, Georg


Edith Södergran: Mitt liv, min död och mitt öde

Edith Södergran

(1892-1923)

 

Mitt liv, min död och mitt öde

 

Jag är ingenting än en omätlig vilja,

en omätlig vilja, men vartill, vartill?

Allting är mörker omkring mig,

jag kan ej lyfta ett halmstrå.

Min vilja vill blott ett, men detta känner icke jag.

När min vilja bryter fram, skall jag dö:

var hälsad mitt liv, min död och mitt öde.

 

Edith Södergran poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Edith Södergran, Södergran, Edith


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature