Or see the index
Nick J. Swarth
luizig lenteliedje
Langs de ringbanen gaan de luiken open.
Hoera, er loopt weer tuig over straat.
Naar buiten met de hond, tijd om te lijnen.
Ik wil dat dit lied klinkt als een generaal pardon,
een hoera voor ‘skaeve huse’ en nieuwe pleinen,
voor sneeuwklok, hazelaar en gladiool.
Hoera voor nota en bestemmingsplan.
Hoera voor vuile handen maken, van de hoogste
verdieping naar beneden braken.
Leve de architect, leve de doorgewinterde bouwer
en de planoloog.
Stort je zaad in X-burgs aarde, klaar het karwei
dat niemand klaarde.
Zet de oudjes op de bus, gratis duurt het langst.
Hoera voor bange burgers, voor de eitjes van de
angst,
voor terroristen, trekvogels en opgehokte kippen.
Hoera voor benavelde lolita’s met bonte Breezers
aan getuite lippen.
O, en niet te vergeten:
Eén maal big mac menu, twee maal big mac
Eén maal mac chicken, negen maal nuggets
Eén maal happy meal kip en vier maal mayo
a.u.b.
Nick J. Swarth
lousy spring song
Along the ring roads the shutters are opening.
Hurrah, there are yobbo’s in the streets once more.
Walk the dog, time to ration our fare.
I want this song to sound like a general pardon,
a hurrah for ‘skaeve huse’ and new squares,
for snowdrop, hazel and gladiola.
Hurrah to invoice and zoning plan.
Hurrah to getting one’s hands dirty, puking down
from the topmost floor.
Long live the architect, long live the seasoned builder
and the town planner.
Sow your seed in X-burg’s soil, take to task
what nobody graced with toil.
Help the OAPs onto the bus – free rides last longest.
Hurrah to frightened citizens, to the eggs of fear,
to terrorists, migrant birds and cooped up chickens.
Hurrah to belly buttoned lolitas holding neon alcopops
to pouting lips.
Oh, and lest I forget:
One big mac meal, two big macs
One mac chicken meal, nine nuggets
One chicken happy meal and four sachets of ketchup
please
Translation: Willem Groenewegen
fleursdumal.nl magazine
More in: 4SEASONS#Spring, Archive G-H, Archive S-T, Archive S-T, Swarth, Nick J.
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
2
“Er was eens een meisje dat haar moeder nooit wilde helpen met de was ophangen of op de bleek leggen,” herhaalde grootmoeder. “Niet dat ze er te lui voor was, maar ze vond al dat gedoe van de was koken met Reckits Blauw voor een nog schonere schijn van witheid, het drogen aan de waslijn of op de bleek, waar de lakens lagen uitgespreid met vier roestige bakstenen op de hoeken om de wind voor de gek te houden, en het strijken met het strijkijzer vol gloeiende kooltjes alleen maar verlies van tijd.”
“Dat snap ik, al die wasbeurten is werk voor niks,” zei ik, vol bewondering voor de lange zin die ze zojuist had uitgesproken, waarin ik vier komma’s had geteld. Ik telde altijd de komma’s. Dat was makkelijk, want na elke komma ademde ze even in. Soms maakte ze zinnen die in een boek een paginagroot zouden zijn. Vierentwintig komma’s was de hoogste score. Zo’n lange zin had ik nog nooit gelezen, maar voor haar waren zo’n lange zinnen heel gewoon.
“Ja, vroeger was ze net als jij,” zei grootmoeder vrolijk. “Zij maakte van haar bed ook altijd een holletje, waarin ze hokte met de beesten die haar in haar dromen kwamen bezoeken.”
“Als ze zelf zo goed weet hoe kinderen zijn,” zei ik wat verbaasd, “waarom laat ze dan mijn bed niet met rust? Die lakens waren nog goed.”
“Moeders doen onverklaarbare dingen,” zei grootje. “Misschien willen ze zelf het kind zijn dat ze op schoot hebben. Toen ik nog een moeder was, deed ik ook vreemde dingen hoor. Toen dacht ik ook dat ik de baas was. Dacht je dat ik ooit naar mijn kinderen luisterde? Nee hoor. Zij moesten luisteren naar mij. Nu ik grootmoeder ben, snap ik weer hoe het voelde om kind te zijn. Nu begrijp ik weer dat je de mooiste avonturen van je leven in je bed beleeft.”
“Mijn moeder is gek,” zei ik. “Als mijn bed naar mijn beesten ruikt, haalt ze er de lakens af en moeten ze in de was. Gewoon idioot. En dan moet ik weer helemaal vooraan beginnen met de dieren en de marsmannetjes en de… de – ik heb u nog niet verteld dat ik vannacht van lilliputters heb gedroomd – mijn tent in te lokken. Ze houden niet van schone lakens die stinken naar stijfsel.”
“Precies, zo praatte je moeder vroeger ook,” zei grootje. “Ze was altijd bezig met andere dingen dan de karweitjes die ze moest doen in huis. Ze had veel tijd nodig voor zichzelf. Ze was een trots meisje. Misschien zeg ik dat verkeerd, maar ze was veel bezig met zichzelf. Ze stond vaak in de gang waar de spiegel hing, om naar zichzelf te kijken. Ze was trots op haar mooie gezichtje en haar lange donkere vlechten met strikken. Soms kamde ze uren haar haren.”
“Dat doet ze nog steeds,” zei ik.
“Gelukkig wel,” zei grootje.
Het was oorlog. Moeder bond de strijd aan met de wind die de stijve lakens probeerde weg te blazen in de richting van de boomgaard. Een windvlaag kreeg het witrozige laken van mijn zusje te pakken en hing het, als een verdwaalde grote vlieger, in een van de kale kersenbomen. Ze holde achter de lappen aan die ze, met twintig handen te weinig, onmachtig boven zich hield en die haar naar de bongerd trokken. Moeder greep paniekerig naar de lappen die ze nog een beetje vast had, kijkend naar het verwaaide laken in de boom, dat een beetje naar kersen kleurde omdat het vroeger misschien echt roze was geweest.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree.
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Ton van Reen
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
121
‘Tis better to be vile than vile esteemed,
When not to be, receives reproach of being,
And the just pleasure lost, which is so deemed,
Not by our feeling, but by others’ seeing.
For why should others’ false adulterate eyes
Give salutation to my sportive blood?
Or on my frailties why are frailer spies,
Which in their wills count bad what I think good?
No, I am that I am, and they that level
At my abuses, reckon up their own,
I may be straight though they themselves be bevel;
By their rank thoughts, my deeds must not be shown
Unless this general evil they maintain,
All men are bad and in their badness reign.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Theodor Fontane
(1819–1898)
Frühling
Nun ist er endlich kommen doch
In grünem Knospenschuh;
“Er kam, er kam ja immer noch”,
Die Bäume nicken sich’s zu.
Sie konnten ihn all erwarten kaum,
Nun treiben sie Schuss auf Schuss;
Im Garten der alte Apfelbaum,
Er sträubt sich, aber er muss.
Wohl zögert auch das alte Herz
Und atmet noch nicht frei,
Es bangt und sorgt: “Es ist erst März
Und März ist noch nicht Mai.”
O schüttle ab den schweren Traum
Und die lange Winterruh:
Es wagt es der alte Apfelbaum,
Herze, wag’s auch du.
Theodor Fontane poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive E-F, Theodor Fontane
Heinrich von Kleist
(1777-1811)
Der höhere Friede
Wenn sich auf des Krieges Donnerwagen
Menschen waffnen, auf der Zwietracht Ruf,
Menschen, die im Busen Herzen tragen,
Herzen, die der Gott der Liebe schuf:
Denk´ich, können sie doch mir nichts rauben,
Nicht den Frieden, der sich selbst bewährt,
Nicht die Unschuld, nicht an Gott den Glauben,
Der dem Hasse wie dem Schrecken wehrt;
Nicht des Ahorns dunkelm Schatten wehren,
Daß er mich im Weizenfeld erquickt,
Und das Lied der Nachtigall nicht stören,
Die den stillen Busen mir entzückt.
Heinrich von Kleist poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Heinrich von Kleist, Kleist, Heinrich von
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
Het was lekker warm in de keuken van mijn grootmoeder, die toevallig ook onze keuken was, ik weet niet eens meer of wij bij háár woonden of zij bij óns. Het was vooral zo behaaglijk omdat er ijspegels van bijna een meter aan de dakrand zonder goot hingen, sprookjesachtig schitterend ijs. Doordat de zon erop stond, zag ik de kleuren erin leven. De ijspegels maakten van ons sobere huis een toverkasteeltje, vooral door de sprookjesachtige verhalen die mijn grootmoeder, het liefst met dit soort winterweer, aan ons vertelde. Vaak verhalen over de geheimen van de Peel, over de verborgen schatten in het Soemeer die je alleen met middernacht kunt vinden als je er zeker van bent dat je ziel zo wit is als een pas gewassen laken, of over de geest van de Romein die de gouden helm zoekt die hij in het moeras heeft verloren. Verhalen soms zo griezelig dat ik van spanning met mijn kont vast leek te vriezen aan mijn stoel. Stijf van spanning, bang dat ik door me te bewegen de hele sfeer in de keuken naar de maan zou helpen en de betovering van de vertelling zou verbreken.
Zo ging het meestal, maar elke dag was het een beetje anders.
“Er was eens een meisje dat haar moeder nooit wilde helpen met de was, met de was strijken, met de was ophangen,” zo begon grootje haar verhaal van vandaag. Misschien kwam ze tot dit verhaal door mijn moeder, haar dochter, die buiten bezig was met het wasgoed. Moeder haalde de stijf bevroren lakens, waaruit de dromen van drie jongens en een meisje waren weg gekookt, van de lijn. Helaas moest de wasbeurt worden overgedaan omdat een hoestbui van de schoorsteen van de steenfabriek een laagje roet over de schone lakens had gespreid, alsof de duivel eroverheen had geademd.
Mijn grootmoeder betrok de gebeurtenissen van het moment altijd in haar verhalen, dus toen ze vertelde over het ongehoorzame meisje dat haar moeder niet wilde helpen, keken we beiden tussen de ijspegels door naar mijn moeder die buiten in gevecht was met onwillige lakens die niet meer terugwilden naar onze jongensbedden en zich ijzig stijf hielden in hun verzet tegen een volgende gloeiende kookbeurt in de wasketel. Met over haar zomerschort een oude jas, die open hing door gebrek aan knopen, probeerde moeder de lakens die dreigden te breken van de draad te tillen. Fier, met wapperende haren in de wind, stond ze daar, kwaad omdat wij geen poot uitstaken om haar te helpen.
Grootmoeder en ik spanden vaker samen tegen moeder, vooral in een geval als dit, omdat het allemaal haar eigen schuld was. Grootmoeder had haar gewaarschuwd en wel tien keer gezegd dat het veel te koud was om de natte lakens buiten te hangen. En ik had haar gezegd dat ik het helemaal niet nodig vond dat de lakens werden gewassen omdat ik het juist lekker vond dat ze een beetje vies waren en naar mij roken als ik naar bed ging. Ik vond het helemaal geen lolletje om in de winterse slaapkamer tussen koude gesteven lakens te slapen, liever waren me de lakens die een beetje aanvoelden als mijn eigen vel, een huid die ook weinig zeep kon verdragen.
Het was wel spannend dat het verhaal dat grootmoeder nu begon te vertellen over mijn moeder ging en dat ik dat wat ik nu te horen kreeg eigenlijk niet mocht weten. Een kind hoorde niets te weten van de kwade streken van zijn ouders toen ze zelf nog kinderen waren. Maar grootmoeder lapte al dit soort wetten aan haar laars. Daarom vertelde ze het verhaal over een meisje dat niet wilde luisteren in de vorm van een sprookje, dat had ik wel door. Ik mocht het geloven of niet. Misschien snapte ik het nu nog niet, maar later wel.
Met de verhalen van grootmoeder kon het alle kanten op. Ze hield er vooral van om te vertellen over de mensen ‘die van ons waren’ maar die er toevallig niet bij waren, in ieder geval niet binnen gehoorafstand. Omdat wij twee alleen binnen waren en moeder buiten bezig was, was zij het onderwerp. Ik kende grootmoeder door en door. Straks als ik naar Jong Nederland was en zij alleen was met moeder, zou ze, zeker weten, het een en ander over mij vertellen. Soms deed ik of ik wegging en sloop even later op kousenvoeten door de achterdeur naar binnen. Het was altijd raak: dan had ze het over mij. Ik had haar betrapt, maar toch ging ik weg, omdat ik iets hoorde dat niet bedoeld was voor mijn oren. Mijn gedrag was tegen haar spelregels.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree. Teksten uit het verhaal zijn aangebracht op glazen wanden. © Ton van Reen
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Reen, Ton van
Ei in mei
Na lang broeden op
slechts een paar woorden wordt een
haiku geboren.
Freda Kamphuis
(c)2012 Freda Kamphuis
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
Notulen van een zwijgen
Achter iedere boom kun je kijken. Stenen zijn
er ook genoeg om om te keren. Hardnekkige
verwachtingspatronen. Een dagreis verder
valt te peilen hoe vaders van vertrekkende
dochters verschieten. Roes en boete. Ergens
in het ijle zwaaien onzichtbare handen, ijdel
als een ongelezen bijbel. Grond onder voeten.
Bert Bevers
Verschenen in Stroom, nummer 26 Antwerpen, herfst 2007
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
OSCAR WILDE
(1854-1900)
Pan. Double Villanelle
I
O Goat-foot God of Arcady!
This modern world is grey and old,
And what remains to us of Thee?
No more the shepherd lads in glee
Throw apples at thy wattled fold,
O Goat-foot God of Arcady!
Nor through the laurels can one see
Thy soft brown limbs, thy beard of gold,
And what remains to us of Thee?
And dull and dead our Thames would be
For here the winds are chill and cold,
O goat-foot God of Arcady!
Then keep the tomb of Helice,
Thine olive-woods, thy vine-clad wold,
Ah what remains to us of Thee?
Though many an unsung elegy
Sleeps in the reeds our rivers hold,
O Goat-foot God of Arcady!
Ah, what remains to us of Thee?
II
Ah, leave the hills of Arcady,
Thy satyrs and their wanton play,
This modern world hath need of Thee.
No nymph or Faun indeed have we,
Faun and nymph are old and grey,
Ah, leave the hills of Arcady!
This is the land where Liberty
Lit grave-browed Milton on his way,
This modern world hath need of Thee!
A land of ancient chivalry
Where gentle Sidney saw the day,
Ah, leave the hills of Arcady!
This fierce sea-lion of the sea,
This England, lacks some stronger lay,
This modern world hath need of Thee!
Then blow some Trumpet loud and free,
And give thine oaten pipe away,
Ah leave the hills of Arcady!
This modern world hath need of Thee!
Pan. Villanella in tweevoud
I
O Herdersgod met bokkevoet!
De wereld is nu grijs en oud,
En is er iets dat jij nog doet?
Geen herder die jou blij ontmoet
En zich tot appelworp verstout,
O Herdersgod met bokkevoet!
Noch iemand die in ’t bos begroet
Jouw poot zacht, bruin, jouw baard van goud,
En is er iets dat jij nog doet?
De Theems zou dood zijn, zonder vloed,
Want hier zijn winden straf en koud,
O Herdersgod met bokkevoet!
Dus veins dat je Helice behoedt,
Je wijngaard, je olijvenwoud,
En is er iets dat jij nog doet?
Ofschoon veel treurzang men vermoedt
Die ’t riet van beken in zich houdt,
O Herdersgod met bokkevoet!
Is er ook iets dat jij nog doet?
II
Verlaat Arcadië toch gauw,
Waar men de satyrs stoeien ziet,
De nieuwe tijd heeft baat bij jou.
Geen Faun of nimf is hier in touw,
Want Faun en nimf gedijen niet,
Verlaat Arcadië toch gauw!
Dit land is aan zijn Vrijheid trouw,
Waar Milton’s ernst zich op verliet,
De nieuwe tijd heeft baat bij jou.
Een land dat Sidney dienen zou,
Dat oude ridderlijk gebied,
Verlaat Arcadië toch gauw!
Dit zeeleeuwland met scherpe klauw,
Dit Engeland vraagt sterker lied,
De nieuwe tijd heeft baat bij jou!.
Bazuin wat ieder horen zou,
Doe afstand van je herdersriet
Verlaat Arcadië toch gauw!
De nieuwe tijd heeft baat bij jou!
VALLEND BLOEMBLAD
Verzamelde korte gedichten van OSCAR WILDE
Vertaald door Cornelis W. Schoneveld
tweetalige uitgave, 2012 (niet gepubliceerd)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X, Wilde, Wilde, Oscar
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
120
That you were once unkind befriends me now,
And for that sorrow, which I then did feel,
Needs must I under my transgression bow,
Unless my nerves were brass or hammered steel.
For if you were by my unkindness shaken
As I by yours, y’have passed a hell of time,
And I a tyrant have no leisure taken
To weigh how once I suffered in your crime.
O that our night of woe might have remembered
My deepest sense, how hard true sorrow hits,
And soon to you, as you to me then tendered
The humble salve, which wounded bosoms fits!
But that your trespass now becomes a fee,
Mine ransoms yours, and yours must ransom me.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
De Tilburgse dichter Nick J. Swarth heeft onlangs de laatste hand gelegd aan zijn nieuwe bundel. De werktitel luidt ‘Mijn onsterfelijke lever’. Om de publicatie ervan mogelijk te maken werft hij fondsen. Gesteund door het Brabants Kenniscentrum Kunst & Cultuur (BKKC) heeft hij het project aangemeld bij de website www.voordekunst.nl. Op deze site kunnen mensen die de kunst een warm hart toedragen eenvoudig een bedrag doneren aan een project van hun keuze.
Een bijdrage kan worden gezien als een vorm van voorintekening. Bij het verschijnen wordt de bundel je dan toegezonden. Maar een meer ruimhartige schenking behoort zeker ook tot de mogelijkheden. En welk bedrag je ook bijdraagt, je krijgt er altijd iets voor terug. Zo is het mogelijk om een bundel te verwerven en daarnaast, voor een gering meerbedrag, eigenaar te worden van een uniek tekeningetje van de hand van Swarth, gesigneerd, ingelijst en wel. Het is de eerste keer dat hij met dit tekenwerk naar buiten treedt.
Voor een overzicht van de diverse tegenprestaties kun je terecht op www.voordekunst.nl
Het project loopt van 24 februari t/m 6 maart. Als het streefbedrag van € 3000 wordt gehaald zal de bundel in het voorjaar verschijnen. Bijdragen zijn welkom op: website voordekunst
fleursdumal.nl magazine
More in: Swarth, Nick J.
Ton van Reen
waalwijk-besoyen
Wat verloren sta ik in de Grotestraat
het oude huis waarin ik werd geboren
blijkt lang geleden met de grond gelijkgemaakt
de beelden in mijn hoofd bewaard, zijn afgebroken
thuis en tuin van toen zijn zoekgeraakt
Waar vroeger binnen was is buiten
of toch weer binnen in een ander huis
groter en leger met hoge blinde ruiten
Daar stond het ouderlijke bed, de lakens stijf gesteven
nu vind ik er een perk, viooltjes, gras, wat grind
een berk, geweven twijgen van een nest, de jongen uitgevlogen
vogels die zijn weggepest of net als ik zijn weggegaan
om na vervlogen jaren hier nog eens stil te staan
Een kinderstem kaatst door de straat
ik huiver, het is de echo van mijn broertjes roep
vijftig jaar geleden stond hij op de stoep
– broertje broertje, kom je buiten? –
Ik spiegel me in blinde ruiten
blinkend als de regenplas
waarin ik mezelf voor het eerst zag
een halve eeuw krast tekens in het glas
mijn naam, met vingers op de ruit geschreven
vertelt dat ik kind ben gebleven
– broertje broertje, kom je spelen?
broertje broertje, kom je buiten? –
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007). Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature