Ton van Reen: EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID. (3) Een winterverhaal
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
3
Vanachter het raam keken grootmoeder en ik toe hoe de gebeurtenis zich ging ontknopen. Ik verwachtte dat moeder aan de witte zeilen zou opstijgen en misschien zelfs tot boven de kersenbomen zou worden geblazen, zo wild gingen de lakens tekeer in de wind. En misschien zou ze wel over het dak van het kippenhok van buurman Hermans vliegen, en dan zou zijn zoon die een beetje gek was naar haar zwaaien. En misschien vloog ze wel over de drooghokken van de steenfabriek, waarin de uit leem gevormde stenen stonden te bevriezen in plaats van te drogen zodat de arbeiders die later weer allemaal weg moesten gooien. En misschien …, stel je toch voor dat ze met al haar lakens aan de bliksemafleider aan de top van de schoorsteen van de steenfabriek zou blijven hangen! Adembenemend, maar het zou kunnen! Het zou kunnen!!! Met moeder wist je het immers nooit. Een voor een werden de lakens uit haar handen gerukt en zeilden naar de boomgaard, alsof ze wilden ontkomen aan de zoveelste wasbeurt die ze nog doorzichtiger zou maken. Ze waren oud. Ze waren al van grootmoeder geweest. Twee generaties kinderen hadden ertussen geslapen.
Moeder won. Met de hark trok ze de lakens uit de takken, plukte ten slotte het laken van mijn zusje uit de kersenboom en klopte het af met een hardheid die op afstraffen leek. Triomfantelijk kwam ze naar binnen met het witrozige laken dat het kleinste was, maar het dapperst was geweest. Dat had je altijd: ik was ook het kleinst, en daarom moest ik altijd het hardst vechten tegen mijn oudere broers, die dachten dat ik een hamster of een hond was die je af en toe gewoon stiekem kon meppen als je een pestbui had.
Moeder zette de stijve lakens rechtop tegen de muur achter de kachel, waarna ze op een vreemde manier, vol schuldgevoel, in elkaar begonnen te zakken, ontmoedigd door de wetenschap dat ze opnieuw zouden worden gekookt en gestoomd tot ze weer kraakhelder zouden zijn en weer aan de wasdraad buiten zouden worden uitgehangen, hun uiterste witte witheid tonend, zodat de hele straat kon zien dat wij toch een proper gezin vormden ondanks het feit dat we drie jongens hadden die elke week op school tijdens de godsdienstles van de pastoor te horen kregen dat jongens nooit met zichzelf mochten spelen, omdat je dan langzaam krom ging groeien doordat het nat dat uit je piemel kwam afgetapt ruggenmerg was. Jongens die dat deden waren voorbestemd voor de hel of zouden in dit leven al gestraft worden doordat ze later alleen nog maar arbeider bij de steenfabriek of turfgraver in de Peel konden worden. Tja, waarschijnlijk had de pastoor gelijk, want de arbeiders die op het tasveld van de steenfabriek werkten, aan de overkant van de straat, waren allemaal wat grauw en mager en hadden dus de straf om arbeider te zijn zelf verdiend door als jongen in bed niet te slapen maar met zichzelf te spelen. En als ze het nou maar gebiecht hadden, want de pastoor wilde altijd van alle jongens weten hoe vaak ze het hadden gedaan, maar dat hadden ze waarschijnlijk niet gedurfd, ik ook niet trouwens, dus het was hun verdiende straf om in weer en wind stenen te vormen die later weer, als ze bevroren waren, moesten worden weggegooid. Vreemd volk, die arbeiders. Als ik in het poortje bij de straat stond, kon ik de schunnige moppen horen die ze aan elkaar vertelden. Het was geen leuke gedachte dat ik later een van hen zou moeten zijn en al dat gebazel van hen een leven lang zou moeten horen.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree.
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Ton van Reen