Or see the index
Alfred Edward Housman
(1859 – 1936)
Here Dead We Lie
Here dead we lie
Because we did not choose
To live and shame the land
From which we sprung.
Life, to be sure,
Is nothing much to lose,
But young men think it is,
And we were young.
Alfred Edward Housman poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive G-H, Housman, A.E.
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (III)
De plekken die verband houden met het begin en het einde van Kemp zijn mij vertrouwd.
Op 1 december 1886 werd Petrus Johannes Kemp geboren, in de Mariastraat. Op nummer 472, thans nr. 15, schrijft Prick.
Ik kom daar dagelijks vier keer langs. Fiets stallen aan de Kesselkade, de Mariastraat door, rechtsaf de Muntstraat in, na vijftig meter de Markt op, en het stadhuis, of, zoals wij zeggen: ’t stadhoes, in. Alles bijeen 300 meter lopen, hooguit.
Op het huidige nummer 11 is een slagerij gevestigd, op nummer 17 huist een goud- en zilversmid. Er is geen nummer 15, maar er zijn twee nummers 13. Het ene is een deur waarachter, naar ik vermoed, een steile trap die naar bovenverdiepingen leidt (geen idee wie er woont of verblijf houdt), het andere nummer 13 is een ruimte op de begane grond waar het Leger des Heils dagopvang ( ’t Koffiehonk) biedt aan daklozen. Natuurlijk is er nergens een plaquette die leert: dit is het geboortehuis van Pierre Kemp.
Ik houd het maar op de dagopvang van het Leger. Dat is ook wel zo passend bij een dakloze dichter.
Dakloze dichter? Figuurlijk gesproken dan. Iedereen weet toch dat hij eeuwenlang gewoond heeft op het adres Turennestraat 21. Vanzelfsprekend ontbreekt ook daar een plaquette.
Op 21 juli 1967 overleed Kemp. Hij werd begraven op Overmaas, en dat is vlakbij Amby, waar ik woon. Ik vind het een begraafplaats, een dichter onwaardig. Had Pierre niet op het Père Lachaise van Maastricht moeten liggen? Op de Algemene Begraafplaats aan de Tongerseweg? Daar liggen alle lokale helden en beroemdheden. De uitvinder Hustinx, de beeldhouwer Charles Vos, de schrijver van vele revues én van het Mestreechs volkslied Olterdissen, de historicus en journalist Charles Thewissen, en hele reeksen gouverneurs, burgemeesters, industriëlen, schilders, operazangers, en ga zo maar door. Prachtige, romantische begraafplaats, daterend van 1812.
Broer Mathias Kemp ligt er wel.
Maar Pierre ligt ten oosten van de Maas. Waarom daar? Geen idee. Vijf jaar voor zijn dood noteert hij: ‘Omdat mij niet een graf in het Westen wacht, beidt dit mij op het Oostermaas van Wijck.’
Het is een begraafplaats van niks, en een grafsteen van niks. Godmiljaar, het is het graf van een klerk of een schoolfrik. Zo zonder enige fantasie. Toch niet de laatste rustplaats van een dichter? Een grafsteen, rechttoe, kraak noch smaak, zonder zelfs één bescheiden regeltje poëzie. Bescheidenheid, soberheid of zuinigheid? Werd de steen met zo’n regel te duur?
Ik ben iets van de nacht en ook niet meer,
een dromer zonder kleed en zonder eer.
Dat zijn de beginregels van het gedicht ‘Funambulesque’. Zomaar het verzameld werk opengeslagen. Zouden die beginregels, bijvoorbeeld, niet passen op de steen?
Funambulesque, een raadselachtige titel. Er zit van alles in: fun, funeraire, ambulant, burlesk.
Het levenseinde van Pierre is bitter en triest. De journaliste Edith van der Made: “Hij lag op een afdeling voor zwaarzieke en demente bejaarden in Calvariënberg. Hij had een klein kamertje, waarvan de deur altijd open stond omdat het linnengoed van de afdeling er werd bewaard. De verpleegsters waren lief en werkten hard, maar zij konden ook niet helpen dat er altijd een lucht hing van oude mensen, oud gebouw, urine, eten en ontsmettingsmiddelen. De hele dag schetterde Hilversum 3 en overstemde het lawaai van wasbakken, po’s en schreeuwende demente patiënten. Eén keer had iemand per ongeluk klassieke muziek opgezet, maar de vergissing werd snel hersteld. Er rolden toen twee tranen over Kemps wangen….”
Ik heb het graf van Kemp bezocht, maar dat viel nog heel niet mee. Ik moest lang zoeken, maar eindelijk, daar was het dan (vanaf de ingang helemaal naar achteren lopen, en dan ergens aan de linker kant).
Een grafsteen zonder enige poëzie: zwart stenen plaat met metalen letters:
Pierre Kemp
1-12-1886 21-7-1967
Hubertina Mommers
22-12-1881 23-9-1973
Nu ik de naam noem van mevrouw Kemp, moet ik ineens denken aan de vrouw van Math Kemp. Zij is op herkenbaar Maastrichtse wijze aan haar einde gekomen.
Math en Pierre waren klein van stuk; beiden trouwen ze met een opvallend robuuste vrouw. An Dassen is de levensgezellin van Math; zij is vrolijk en non-conformistisch.
Ze woonde in een groot, enigszins verlopen herenhuis: Parallelweg 50. Math (1890-1964) dreef daar in zijn laatste jaren een boekenantiquariaat. Op 17 mei 1969 staat de melkboer voor de deur. An wil vanaf het balkon haar bestelling doorgeven. Wat dan gebeurt, lezen we in De Nieuwe Limburger: “Ten gevolge van een ongeval is zaterdagmiddag in Maastricht de 63-jarige mevrouw A. Kemp-Dassen, weduwe van de Maastrichtse literator Mathias Kemp, overleden. Mevrouw Kemp stond op het vijf meter hoge balkon van haar woning aan de Parallelstraat, toen een gedeelte van de balkonbalustrade waartegen zij leunde, het begaf. Zij kwam op de rijweg terecht en werd zwaar gewond. Op weg naar het ziekenhuis is zij overleden. Later heeft de brandweer het balkon waarvan mevrouw Kemp viel, gesloopt.”
Inderdaad, zulke dingen gebeuren in Maastricht. Balkons storten naar beneden, of ineens valt een een reuzegroot gat in de weg. Het is altijd oppassen hier!
Ik sluit af met een gedichtje van Kemp:
Bij een schoon hemd
De nacht draait weer stilaan naar vandaag.
Letters en rijmen moet ik weer vereren.
Gedichten worden mij soms een plaag,
als ik weiger ze te noteren.
Toch vind ik dit geen onnozele vraag,
zie ik mij naakt in de spiegel staan:
waar komen nu mijn gedichten vandaan
en waar sluipen zij uit
mijn huid?
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (III)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Luigi Pirandello: Shoot! (27)
Shoot! (Si Gira, 1926). The Notebooks of Serafino Gubbio, Cinematograph Operator by Luigi Pirandello. Translated from the Italian by C. K. Scott Moncrieff
BOOK V
5
I have landed in a regular volcanic region. Eruptions and earthquakes without end. A big volcano, apparently snow-clad but inwardly in perpetual ebullition, Signora Nene. That one knew. But now there has come to light, unexpectedly, and has given its first eruption a little volcano, in whose bowels the fire has been lurking, hidden and threatening, albeit kindled but a few days ago.
The cataclysm was brought about by a visit from Polacco, this morning. Having come to persist in his task of persuading Nuti that he ought to leave Rome and return to Naples, to complete his convalescence, and after that should resume his travels, to distract his mind and be cured altogether, he had the painful surprise of finding Nuti up, as pale as death, with his moustache shaved clean to shew his firm intention of beginning at once, this very day, his career as an actor with the Kosmograph.
He shaved his moustache himself, as soon as he left his bed. It came as a surprise to all of us as well, because only last night the Doctor ordered him to keep absolutely quiet, to rest and not to leave his bed, except for an hour or so before noon; and last night he promised to obey these instructions.
We stood open-mouthed when we saw him appear shaved like that, completely altered, with that face of death, still not very steady on his legs, exquisitely attired.
He had cut himself slightly in shaving, at the left corner of his mouth; and the dried blood, blackening the cut, stood out against the chalky pallor of his face. His eyes, which now seemed enormous, with their lower lids stretched, as it were, by his loss of flesh, so as to shew the white of the eyeball beneath the line of the cornea, wore in confronting our pained stupefaction a terrible, almost a wicked expression of dark contempt and hatred.
“What in the world…” exclaimed Polacco.
He screwed up his face, almost baring his teeth, and raised his hands, with a nervous tremor in all his fingers; then, in the lowest of tones, indeed almost without speaking, he said:
“Leave me, leave me alone!”
“But you aren’t fit to stand!” Polacco shouted at him.
He turned and looked at him suspiciously:
“I can stand. Don’t worry me. I have… I have to go out… for a breath of air.”
“Perhaps it is a little soon, you know,” Cavalena tried to intervene, “if you will allow me….”
“But I tell you, I want to go out!” Nuti cut him short, barely tempering with a wry smile the irritation that was apparent in his voice.
This irritation springs from his desire to tear himself away from the attentions which we have been paying him recently, and which may have given us (though not me, I assure you) the illusion that he in a sense belongs to us from now onwards, is one of ourselves. He feels that this desire is held in check by his respect for the debt of gratitude which he owes to us, and sees no other way of breaking that bond of respect than by shewing indifference and contempt for his own health and welfare, so that we may begin to feel a resentment for the attentions we have paid him, and this resentment, at once creating a breach between him and ourselves, may absolve him from that debt of gratitude. A man in that state of mind dares not look people in the face And for that matter he, this morning, was not able to look any of us straight in the face.
Polacco, confronted by so definite a resolution, could see no other way out of the difficulty than to post round about him to watch, and, if need be, to defend him, as many of us as possible, and principally one who more than any of us has shewn pity for him and to whom he therefore owes a greater consideration; and, before going off with him, begged Cavalena emphatically to follow them at once to the Kosmograph, with Signorina Luisetta and myself. He said that Signorina Luisetta could not leave the film half-finished in which by accident she had been called upon to play a part, and that such a desertion would moreover be a real pity, because everyone was agreed that, in that short but by no means easy part, she had shewn a marvellous aptitude, which might lead, by his intervention, to a contract with the Kosmograph, an easy, safe and thoroughly respectable source of income, under her father’s protection.
Seeing Cavalena agree enthusiastically to this proposal, I was more than once on the point of going up to him to pluck him gently by the sleeve.
What I feared did, as a matter of fact, occur.
Signora Nene assumed that it was all a plot j engineered by her husband–Polacco’s morning call, Nuti’s sudden decision, the offer of a contract to her daughter–to enable him to go and flirt with the young actresses at the Kosmograph. And no sooner had Polacco left the house with Nuti than the volcano broke out in a tremendous eruption.
Cavalena at first tried to stand up to her, putting forward the anxiety for Nuti which obviously–as how in the world could anyone fail to see–had suggested this idea of a contract to Polacco. What? She didn’t care two pins about Nuti? Well, neither did he! Let Nuti go and hang himself a hundred times over, if once wasn’t enough! It was a question of seizing this golden opportunity of a contract for Luisetta! It would compromise her? How in the world could she be compromised, under the eyes of her father?
But presently, on Signora Nene’s part, argument ended, giving way to insults, vituperation, with such violence that finally Cavalena, indignant, exasperated, furious, rushed out of the house.
I ran after him down the stairs, along the street, doing everything in my power to stop him, repeating I don’t know how many times:
“But you are a Doctor! You are a Doctor!”
A Doctor, indeed! For the moment he was a wild beast in furious flight. And I had to let him escape, so that he should not go on shouting in the street.
He will come back when he is tired of running about, when once again the phantom of his tragicomic destiny, or rather of his conscience, appears before him, unrolling the dusty parchment certificate of his medical degree.
In the meantime, he will find a little breathing-space outside.
Returning to the house, I found, to my great and painful surprise, an eruption of the little volcano; an eruption so violent that the big volcano was almost overwhelmed by it.
She no longer seemed herself, Signorina Luisetta! All the disgust accumulated in all these years, from a childhood that had passed without ever a smile amid quarrels and scandal; all the disgraceful scenes which they had made her witness, she hurled in her mother’s face and at the back of her retreating father. Ah, so her mother was thinking now of her being compromised? When for all these years, with her idiotic, shameful insanity, she had destroyed her daughter’s existence, irreparably! Submerged in the sickening shame of a family which no one could approach without a feeling of revulsion! It was not compromising her, then, to keep her tied to that shame? Did her mother not hear how everyone laughed at her and at such a father? She had had enough, enough, enough! She had no wish to be tormented any longer by that laughter; she wished to free herself from the disgrace, and to make her escape by the way that was opening now before her, unsought, along which nothing worse could conceivably befall her! Away! Away! Away!
She turned to me, heated and trembling.
“You come with me, Signor Gubbio! I am going to my room to put on my hat, and then let us start at once!”
She ran off to her room. I turned to look at her mother.
Left speechless before her daughter who had at last risen to crush her with a condemnation which she at once felt to be all the more deserved inasmuch as she knew that the thought of her daughter’s being compromised was nothing more, really, than an excuse brought forward to prevent her husband from accompanying the girl to the Kosmograph; now, left face to face with me, with drooping head, her hands pressed to her bosom, she was endeavouring in a hoarse groan to liberate the cry of grief from her wrung, contracted bowels.
It pained me to see her.
All of a sudden, before her daughter returned, she raised her hands from her bosom and joined them in supplication, still powerless to speak, her whole face contracted in expectation of the tears which she had not yet succeeded in drawing up from their fount. In this attitude, she said to me with her hands what certainly she would never have said to me with her lips. Then she buried her face in them and turned away, as her daughter entered the room.
I drew the latter’s attention, pityingly, to her mother as she went off sobbing to her own room.
“Would you like me to go by myself?” Signorina Luisetta said menacingly.
“I should like you,” I answered sadly, “at least to calm yourself a little first.”
“I shall calm myself on the way,” she said, “Come along, let us be off.”
And a little later, when we had got into a carriage at the end of Via Veneto, she added:
“Anyhow, you’ll see, we are certain to find Papa at the Kosmograph.”
What made her add this reflexion? Was it to free me from the thought of the responsibility she was making me assume, in obliging me to accompany her? Then she is not really sure of her freedom to act as she chooses. In fact, she at once went on:
“Does it seem to you a possible life?”
“But if it is madness!” I reminded her. “If, as your father says, it is a typical form of paranoia?”
“Quite so, but for that very reason! Is it possible to go on living like that? When people have trouble of that sort, they can’t have a home any more; nor a family; nor anything. It is an endless struggle, and a desperate one, believe me! It can’t go on! What is to be done? What is to stop it? One flies off one way, another another. Everyone sees us, everyone knows. Our house stands open to the world. There is nothing left to keep secret! We might be living in the street. It is a disgrace! A disgrace!! Besides, you never know, perhaps this meeting violence with violence will make her shake off this madness which is driving us all mad! At least, I shall be doing something… I shall see things, I shall move about… I shall shake off this degradation, this desperation!”
“But if for all these years you have put up with this desperation, how in the world can you now, all of a sudden,” I found myself asking her, “rebel so fiercely?”
If, immediately after that little part which she had played in the Bosco Sacro, Polacco had suggested engaging her at the Kosmograph, would she not have recoiled from the suggestion, almost with horror? Why, of course! And yet the conditions at home were just the same then.
Whereas now here she is racing off with me to the Kosmograph! In desperation? Yes, but not on account of that mother of hers who gives her no peace.
How pale she turned, how ready she seemed to faint, as soon as her father, poor Cavalena, appeared with a face of terror in the doorway of the Kosmograph to inform us that “he,” Aldo Nuti, was not there, and that Polacco had telephoned to the management to say that he would not be coming there that day, so that there was nothing for it but to turn back.
“I can’t myself,” I said to Cavalena. “I have to remain here. I am very late as it is. You must take the Signorina home.”
“No, no, no, no!” shouted Cavalena. “I shall keep her with me all day; but afterwards I shall bring her back here, and you will oblige me, Signor Gubbio, by seeing her home, or she shall go alone. I, no; I decline to set foot in the house again! That will do, now! That will do!”
And off he went, accompanying his protests with an expressive gesture of his head and hands. Signorina Luisetta followed her father, shewing clearly in her eyes that she no longer saw any reason for what she had done. How cold the little hand was that she held out to me, and how absent her glance and hollow her voice, when she turned to take leave of me and to say to me:
“Till this evening.”
Luigi Pirandello: Shoot! (27)
fleursdumal.nl magazine
More in: -Shoot!, Archive O-P, Pirandello, Luigi, Pirandello, Luigi
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 142
Love is my sin, and thy dear virtue hate,
Hate of my sin, grounded on sinful loving,
O but with mine, compare thou thine own state,
And thou shalt find it merits not reproving,
Or if it do, not from those lips of thine,
That have profaned their scarlet ornaments,
And sealed false bonds of love as oft as mine,
Robbed others’ beds’ revenues of their rents.
Be it lawful I love thee as thou lov’st those,
Whom thine eyes woo as mine importune thee,
Root pity in thy heart that when it grows,
Thy pity may deserve to pitied be.
If thou dost seek to have what thou dost hide,
By self-example mayst thou be denied.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
‘Twiet Twiet’
tentoonstelling sjon brands
Vreemde Vogels op het Vinkentouw
Van zaterdag 22 t/m zondag 30 september 2012 in de Franciscanessenkapel, Bisschop Zwijsenstraat 22 te Tilburg, dagelijks van 14.00-17.00 uur en 20.00-23.00uur. Opening vrijdagavond 21 september om 20.00 uur.
Met medewerking van Martijn de Boer, Geno Spoormans, Thijs Caspers, Jacq Palinckx, Katja Heitmann, Carina van der Walt, Wim Mengels, Martijn Neggers, Andrew Cartwright, Ad van Iersel, Hans Sparla, Nick J Swarth, Gert Brunink, David en Martijn, en het Theater van de Verloren Tijd.
‘Twiet Twiet’ is een tentoonstelling van vreemde vogels, die vrolijk de spot lijken te drijven met ons ‘arme’ mensen. Het zijn indringende beelden opgebouwd uit afvalmateriaal, met toeters en veren, glazen ogen en koperen poten. Kortom, uit alles wat je op straat en in huis kunt vinden. Het is een bos bonte karikaturen van ons menselijk bestaan.
Deze tweede expositie van Sjon Brands toont ons 28 kleurrijke vogels. Zij vliegen elkaar voortdurend in de veren met echte vogelgeluiden en stukken mensentaal. Het is een 24-sporige geluidscollage geworden van vogelzang, gedichten en prettig gestoorde onzintekst. De vogels laten ons een verkwikkende verzameling menselijke ondeugden zien en horen.
Tijdens de opening en de beide zondagmiddagen is er een aantrekkelijk programma rondom vreemde vogels met bovengenoemde muzikanten, dansers, dichters en beeldend kunstenaars.
De toegang is gratis en u bent van harte welkom. Info 013 5358041 of www.sjonbrands.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Brands, Sjon
Katherine Mansfield
(1888-1923)
A Little Boy’s Dream
To and fro, to and fro
In my little boat I go
Sailing far across the sea
All alone, just little me.
And the sea is big and strong
And the journey very long.
To and fro, to and fro
In my little boat I go.
Sea and sky, sea and sky,
Quietly on the deck I lie,
Having just a little rest.
I have really done my best
In an awful pirate fight,
But we cdaptured them all right.
Sea and sky, sea and sky,
Quietly on the deck I lie–
Far away, far away
From my home and from my play,
On a journey without end
Only with the sea for friend
And the fishes in the sea.
But they swim away from me
Far away, far away
From my home and from my play.
Then he cried “O Mother dear.”
And he woke and sat upright,
They were in the rocking chair,
Mother’s arms around him–tight.
Katherine Mansfield poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive M-N, Katherine Mansfield, Mansfield, Katherine
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (B)
Gustave Flaubert (1821-1880)
B
BACCALAURÉAT: Tonner contre.
BADAUD: Tous les Parisiens sont des badauds quoique sur dix habitants de Paris il y ait neuf provinciaux. A Paris on ne travaille pas.
BADIGEON dans les églises: Tonner contre. Cette colère artistique est extrêmement bien portée.
BAGNOLET: Pays célèbre par ses aveugles.
BAGUE: Il est très distingué de la porter au doigt indicateur. La mettre au pouce est trop oriental. Porter des bagues déforme les doigts.
BÂILLEMENT: Il faut dire: «Excusez-moi, ça ne vient pas de l’ennui, mais de l’estomac.»
BAISER: Dire embrasser, plus décent. Doux larcin. Le baiser se dépose sur le front d’une jeune fille, la joue d’une maman, la main d’une jolie femme, le cou d’un enfant, les lèvres d’une maîtresse.
BALLONS: Avec les ballons, on finira par aller dans la lune. On n’est pas près de les diriger.
BANDITS: Toujours féroces.
BANQUET: La plus franche des cordialité ne cesse d’y régner. On en emporte le meilleur souvenir et on ne se sépare jamais sans s’être donné rendez-vous pour l’année prochaine. Un farceur doit dire: «Au banquet de la vie, infortuné convive…» , etc.
BANQUIERS: Tous riches. Arabes, loups, cerviers.
BARAGOUIN: Manière de parler des étrangers. Toujours rire de l’étranger qui parle mal français.
BARBE: Signe de force. Trop de barbe fait tomber les cheveux. Utile pour protéger les cravates.
BARBIER: Aller chez le frater, chez Figaro. Le barbier de Louis XI. Autrefois saignait.
BAS-BLEU: Terme de mépris pour désigner toute femme qui s’intéresse aux choses intellectuelles. Citer Molière à l’appui: «Quand la capacité de son esprit se hausse…» , etc.
BASES de la société: Id est, la propriété, la famille, la religion, le respect des autorités. En parler avec colère si on les attaque.
BASILIQUE: Synonyme pompeux d’église. Est toujours imposante.
BASQUES: Le peuple qui court le mieux.
BATAILLE: Toujours sanglante. Il y a toujours deux vainqueurs, le battant et le battu.
BÂTON: Plus redoutable que l’épée.
BAUDRUCHE: Ne sert qu’à faire des ballons.
BAYADÈRE: Mot qui entraîne l’imagination. Toutes les femmes de l’Orient sont des bayadères (v. odalisques).
BEETHOVEN: Ne prononcez pas Bitovan. Se pâmer quand même lorsqu’on exécute une de se oeuvres.
BERGERS: Tous sorciers. Ont la spécialité de causer avec la Sainte Vierge.
BÊTES: Ah! si les bêtes pouvaient parler! Il y en a qui sont plus intelligentes que des hommes.
BIBLE: Le plus ancien livre du monde.
BIBLIOTHÈQUE: Toujours en avoir une chez soi, principalement quand on habite la campagne.
BIÈRE: Il ne faut pas en boire, ça enrhume.
BILLARD: Noble jeu. Indispensable à la campagne.
BLONDES: Plus chaudes que les brunes (v. brunes).
BOIS: Les bois font rêver. Sont propres à composer des vers. A l’automne, quand on se promène, on doit dire: «De la dépouille de nos bois…» , etc.
BONNES: Toutes mauvaises. Il n’y a plus de domestiques!
BONNET GREC: Indispensable à l’homme de cabinet. Donne de la majesté au visage.
BOSSUS: Ont beaucoup d’esprit. Sont très recherchés par des femmes lascives.
BOTTE: Par les grandes chaleurs, ne jamais oublier les allusions sur les bottes de gendarmes ou les souliers des facteurs (n’est permis qu’à la campagne, au grand air). On n’est bien chaussé qu’avec des bottes.
BOUCHERS: Sont terribles en temps de révolution.
BOUDIN: Signe de gaieté dans les maisons. Indispensable la nuit de Noël.
BOUDDHISME: «Fausse religion de l’Inde» (Définition du Dictionnaire Bouillet, 1re édition).
BOUILLI (le): C’est sain. Inséparable du mot soupe: la soupe et le bouilli.
BOULET: Le vent du boulet rend aveugle.
BOURREAU: Toujours de père en fils.
BOURSE (la): Thermomètre de l’opinion publique.
BOURSIERS: Tous voleurs.
BOUTONS: Au visage ou ailleurs, signe de santé et de force du sang. Ne point les faire passer.
BRACONNIERS: Tous forçats libérés. Auteurs de tous les crimes commis dans les campagnes. Doivent exciter une colère frénétique: «Pas de pitié, monsieur, pas de pitié!»
BRAS: Pour gouverner la France, il faut un bras de fer.
BRETONS: Tous braves gens, mais entêtés.
BROCHE: Doit toujours encadrer une mèche de cheveux ou une photographie.
BRUNES: Plus chaudes que les blondes (v. blondes).
BUDGET: Jamais en équilibre.
BUFFON: Mettait des manchettes pour écrire.
Gustave Flaubert:
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (B)
(Oeuvre posthume: publication en 1913)
kempis.nl poetry magazine
More in: - Dictionnaire des idées reçues, Archive E-F, DICTIONARY OF IDEAS
John Keats
(1795-1821)
“When I have fears”
(sonnet)
When I have fears that I may cease to be
Before my pen has gleaned my teeming brain,
Before high-piled books, in charactery,
Hold like rich garners the full ripened grain;
When I behold, upon the night’s starred face,
Huge cloudy symbols of a high romance,
And think that I may never live to trace
Their shadows, with the magic hand of chance;
And when I feel, fair creature of an hour,
That I shall never look upon thee more,
Never have relish in the fairy power
Of unreflecting love; – then on the shore
Of the wide world I stand alone, and think
Till love and fame to nothingness do sink.
“Als vrees mij treft”
Als vrees mij treft dat ’k aan mijn einde ben
Voordat met letters uit mijn vloeiend brein
Een boekenberg gevuld is door mijn pen,
Zoals schuren vol met rijpe granen zijn;
Als ik, bij sterrennacht, in ’t wolkenbeeld
Verheven stof voor een Romance zie,
En denk dat mij geen tijd is toebedeeld
Voor ’n schets daarvan, met de hand van de magie.
En als ik voel, schoon schepsel van een uur,
Dat ik met jou nooit nog een weerzien vier,
Nooit meer genoegen schep in ’t tovervuur
Van onbezonnen min; – dan sta ik hier
Alleen op ’s werelds strand, en overweeg –
Tot roem en liefde voos geworden zijn en leeg.
Vertaling: Cornelis W. Schoneveld
(in Bestorm mijn hart, de beste Engelse gedichten uit de 16e-19e eeuw, Rainbow Essentials no 55, pp. 230-31)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, John Keats, Keats, Keats, John
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 141
In faith I do not love thee with mine eyes,
For they in thee a thousand errors note,
But ’tis my heart that loves what they despise,
Who in despite of view is pleased to dote.
Nor are mine cars with thy tongue’s tune delighted,
Nor tender feeling to base touches prone,
Nor taste, nor smell, desire to be invited
To any sensual feast with thee alone:
But my five wits, nor my five senses can
Dissuade one foolish heart from serving thee,
Who leaves unswayed the likeness of a man,
Thy proud heart’s slave and vassal wretch to be:
Only my plague thus far I count my gain,
That she that makes me sin, awards me pain.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (A)
Gustave Flaubert (1821-1880)
A
ABELARD: Inutile d’avoir la moindre idée de sa philosophie, ni même de connaître le titre de ses ouvrages. Faire une allusion discrète à la mutilation opérée sur lui par Fulbert. Tombeau d’Eloïse et d’Abélard: si l’on vous prouve qu’il est faux, s’écrier: «Vous m’ôtez mes illusions. «
ABRICOTS: Nous n’en aurons pas encore cette année.
ABSALON: S’il eût porté perruque, Joab n’aurait pu le tuer. Nom facétieux à donner à un ami chauve.
ABSINTHE: Poison extra-violent: un verre et vous êtes mort. Les journalistes en boivent pendant qu’ils écrivent leurs articles. A tué plus de soldats que les Bédouins.
ACADÉMIE FRANCAISE: La dénigrer, mais tâcher d’en faire partie si on peut.
ACCIDENT: Toujours déplorable ou fâcheux (comme si on devait jamais trouver un malheur une chose réjouissante…).
ACCOUCHEMENT: Mot à éviter; le remplacer par événement. «Pour quelle époque attendez-vous l’événement?»
ACHILLE: Ajouter «aux pieds légers»; cela donne à croire qu’on a lu Homère.
ACTRICES: La perte des fils de famille. Sont d’une lubricité effrayante, se livrent à des orgies, avalent des millions, finissent à l’hôpital. Pardon! il y en a qui sont bonnes mères de famille!
ADIEUX: Mettre des larmes dans sa voix en parlant des adieux de Fontainebleau.
ADOLESCENT: Ne jamais commencer un discours de distribution des prix autrement que par «Jeunes adolescents» (ce qui est un pléonasme).
AFFAIRES (Les): Passent avant tout. Une femme doit éviter de parler des siennes. Sont dans la vie ce qu’il y a de plus important. Tout est là.
AGENT: Terme lubrique.
AGRICULTURE: Une des mamelles de l’Etat (l’Etat est du genre masculin, mais ça ne fait rien). On devrait l’encourager. Manque de bras.
AIL: Tue les vers intestinaux et dispose aux combats de l’amour. On en frotta les lèvres de Henri IV au moment où il vient au monde.
AIR: Toujours se méfier des courants d’air. Invariablement le fond de l’air est en contradiction avec la température; si elle est chaude, il est froid, et l’inverse.
AIRAIN: Métal de l’antiquité.
ALBÂTRE: Sert à décrire les plus belles parties du corps de la femme.
ALBION: Toujours précédé de blanche, perfide, positive. Il s’en est fallu de bien peu que Napoléon en fît la conquête. En faire l’éloge: la libre Angleterre.
ALCIBIADE: Célèbre par la queue de son chien. Type de débauché. Fréquentait Aspasie.
ALCOOLISME: Cause de toute les maladies modernes (v. absinthe et tabac).
ALLEMAGNE: Toujours précédé de blonde, rêveuse. Mais quelle organisation militaire.
ALLEMANDS: Peuple de rêveurs (vieux). Ce n’est pas étonnant qu’ils nous aient battus, nous n’étions pas prêts!
AMBITIEUX: En province, tout homme qui fait parler de lui. «Je ne suis pas ambitieux, moi! « veut dire égoïste ou incapable.
AMBITION: Toujours précédé de folle quand elle n’est pas noble.
AMÉRIQUE: Bel exemple d’injustice: C’est Colomb qui la découvrit et elle tire son nom d’Améric Vespuce. Sans la découverte de l’Amérique, nous n’aurions pas la syphilis et le phylloxéra. L’exalter quand même, surtout quand on n’y a pas été. Faire une tirade sur le self-government.
AMIRAL: Toujours brave. Ne jure que par «mille sabords!»
ANDROCLÈS: Citer le lion d’Androclès à propos de dompteurs.
ANGE: Fait bien en amour et en littérature.
ANGLAIS: Tous riches.
ANGLAISES: S’étonner de ce qu’elles ont de jolis enfants.
ANTÉCHRIST: Voltaire, Renan…
ANTIQUITÉ (et tout ce qui s’y rapporte): Poncif, embêtant.
ANTIQUITÉS (les): Sont toujours de fabrication moderne.
APLOMB: Toujours suivi de infernal ou précédé de rude.
APPARTEMENT de garçon: Toujours en désordre, avec des colifichets de femme traînant ça et là. Odeur de cigarettes. On doit y trouver des choses extraordinaires.
ARBALÈTE: Belle occasion pour raconter l’histoire de Guillaume Tell.
ARCHIMÈDE: Dire à son nom: «Euréka! Donnez-moi un point d’appui et je soulèverai le monde.» Il y a encore la vis d’Archimède, mais on n’est pas tenu de savoir en quoi elle consiste.
ARCHITECTES: Tous imbéciles. Oublient toujours l’escalier des maisons.
ARCHITECTURE: Il n’y a que quatre ordre d’architecture. Bien entendu qu’on ne compte pas l’égyptien, le cyclopéen, l’assyrien, l’indien, le chinois, le gothique, le roman, etc.
ARGENT: Cause de tout le mal. Auri sacra fames. Le dieu du jour (ne pas confondre avec Apollon). Les ministres le nomment traitement, les notaires émoluments, les médecins honoraires, les employés appointements, les ouvriers salaires, les domestiques gages. L’argent ne fait pas le bonheur.
ARMÉE: Le rempart de la Société.
ARSENIC: Se trouve partout (rappeler Mme Lafarge). Cependant, il y a des peuples qui en mangent.
ART: Ca mène à l’hôpital. A quoi ça sert, puisqu’on le remplace par la mécanique qui fait mieux et plus vite.
ARTISTES: Tous farceurs. Vanter leur désintéressement (vieux). S’étonner de ce qu’ils sont habillés comme tout le monde (vieux). Gagnent des sommes folles, mais les jettent par les fenêtres. Souvent invités à dîner en ville. Femme artiste ne peut être qu’une catin. Ce qu’ils font ne peut s’appeler travailler.
ASPIC: Animal connu par le panier de figues de Cléopâtre.
ASSASSIN: Toujours lâche, même quand il a été intrépide et audacieux. Moins coupable qu’un incendiaire.
ASTRONOMIE: Belle science. N’est utile que pour la marine. A ce propos, rire de l’astrologie.
ATHÉE: Un peuple d’athée ne saurait subsister.
AUTEUR: On doit «connaître des auteurs«; inutile de savoir leur nom.
AUTRUCHE: Digère les pierres.
AVOCATS: Trop d’avocats à la Chambre. Ont le jugement faussé. Dire d’un avocat qui parle mal:»Oui, mais il est fort en droit.»
Gustave Flaubert:
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (A)
(Oeuvre posthume: publication en 1913)
kempis.nl poetry magazine
More in: - Dictionnaire des idées reçues, Archive E-F, DICTIONARY OF IDEAS
ZONDAG 9 SEPTEMBER 2012 ANTWERPEN
(9 SEPTEMBER – 6 OKTOBER 2012)
Galerie Baudelaire,Vlaamsekaai 28
(eerste verdieping) Antwerpen, 13 – 15.30 uur
Tentoonstelling Hommage à Baudelaire
Modern antiquariaat Demian
Hendrik Conscienceplein 16-18, Antwerpen
16 – 18 uur
Boekpresentatie Hommage à Baudelaire en Voetnoot-expo
Restaurant A La Ville, Zirkstraat 37, Antwerpen, vanaf 18 uur
Groepstentoonstelling: •Patricia Beysens • Diana Blok•Rommert Boonstra • Marlo Broekmans • Denis Brun •Julien Coulommier•Peter Day • Martijn Doolaard•Winfred Evers•Jan Eyskens•Paul Fleming • Lionel Fourneaux • d’Hanis & Lachaert • Hardeman & Schilstra • Jos Houweling • Evelyn Jansen•Freda Kamphuis • Winnifred Limburg • Cornelia Nauta•Paul & Menno de Nooijer • Laurent Olivès • Paul Overdijk • Jef Paepen • Ruudt Peters • Nora De Rudder • Rudo Prekop • Wouter van Riessen•William Ropp •Schilte & Portielje • Carolein Smit•Michel Szulc Krzyzanowski • Vasil Stanko • Tono Stano • Rob Steenhorst • Miro Svolik • Henk Tas•Nadine Tasseel • Rob Versluys • Oscar Voch • Barbara de Vries • Jacquie Maria Wessels • Lam de Wolf • Vladimir Zidlicky • Peter Zupnik •
De tentoonstelling Hommage à Baudelaire zal worden geopend door Willem van Zadelhoff.
Auteurs: •Anne van Amstel •Pierre Bergounioux •Wineke de Boer •Bart Brey •Maarten van Buuren •Kiki Coumans• •Drs.P •Just Enschedé •René Franken •Philip Freriks •Martin de Haan •Rokus Hofstede •Paul Ilegems• •Hilde Keteleer •Herman Koch •Bart Koubaa •Arthur Lava •Ingeborg Leijerzapf •Dirk Leyman •Bart Van Loo• •Guus Luijters •Silvia Marijnissen •Eddie Marsman •Lotte Menkman •Kees Mercks •Pierre Michon •Eric Min• •Susanne Piët •Hans van Pinxteren •Tineke de Ruiter •K.Schippers •Désirée Schyns •F. Starik •Jan Pieter van der Sterre •Jan Vissers •Andrea Voigt •Ivo de Wijs •John Wood •Willem van Zadelhoff •Aart van Zoest•
Presentatie: Arthur Lava. Enkele auteurs zullen voordragen. We hopen je/jullie zondag 9 september 2012 te mogen verwelkomen! Anneke Pijnappel, Henrik Barends, René Franken
OPEN: DINSDAG T/M ZATERDAG 11-18 UUR
OPEN: ZATERDAG 14-18 UUR EN OP AFSPRAAK
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive A-B, Archive A-B, Baudelaire, Charles, Freda Kamphuis
FRANSJE:
HET IS MIJ BIJNA GELUKT
HET IS MIJ BIJNA GELUKT is een voorstelling over de mythen en scepsis rondom het leven na de dood gespeeld in de kelder van het oude Trouw gebouw.
Kunnen wij ons iets voorstellen bij het leven na de dood?
Twee mensen worstelen met zichzelf en met elkaar om grip te krijgen op het hiernamaals.
Genoeg voer voor de geest om de absurditeit en de geestigheid van het leven zelf in te zien.
De Rotterdamse filosoof Eugène Büskens kruipt vooraf in het hoofd van de toeschouwer om het onderwerp vanuit een filosofisch perspectief te belichten.
REGIE: FRANSJE CHRISTIAANS// SPEL: ESTHER PORCELIJN & JASPER HUPKENS
TEKST: FRANSJE, ESTHER, JASPER// DRAMATURGIE: ANOEK NUYENS
SOUNDDESIGN & TECHNIEK: GERBEN KOKMEIJER// LICHTONTWERP: ANDREA DROES
TRAILER: MICHIEL COTTERINK// FOTOGRAFIE: JASPER HUPKENS
3, 4 en 5 september om 20.30 uur
Club Trouw Amsterdam
www.trouwamsterdam.nl
Reserveren via: www.amsterdamfringefestival.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Porcelijn, Esther, THEATRE
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature