Or see the index
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 150
O from what power hast thou this powerful might,
With insufficiency my heart to sway,
To make me give the lie to my true sight,
And swear that brightness doth not grace the day?
Whence hast thou this becoming of things ill,
That in the very refuse of thy deeds,
There is such strength and warrantise of skill,
That in my mind thy worst all best exceeds?
Who taught thee how to make me love thee more,
The more I hear and see just cause of hate?
O though I love what others do abhor,
With others thou shouldst not abhor my state.
If thy unworthiness raised love in me,
More worthy I to be beloved of thee.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Vormgeving: Barends & Pijnappel
Nieuwe poëziebundel GVDKU van
Freda Kamphuis
Vers van de artistieke pers is bij Uitgeverij Voetnoot in Antwerpen onlangs het eerste exemplaar van de nieuwe poëziebundel GVDKU van Freda Kamphuis gepresenteerd en gevierd en nu ook te koop en te bestellen. Zegt het voort: “GVDKU“.
Het is een fraai vormgegeven bundel geworden waarin een afwisselende en vooral ook speelse selectie van Freda’s poëtische werk is opgenomen. Ter illustratie zijn er ook een aantal visuele poëtische werken in opgenomen. GVDKU is haar officiële debuut.
Auteursfoto: Winfred Evers
Citaat uit Nieuwsbrief 17 van uitgeverij Voetnoot:
“GVDKU is dan ook een speeltuin geworden, waarin heel veel mag. Zoals gedichten bouwen van woorden, die niet alleen door hun inhoud veelzeggend zijn, maar ook door hun bijzondere vorm. En haiku’s schrijven, die alleen over zichzelf gaan, waardoor je naar de werkelijke inhoud maar moet raden.”
GVDKU is onder redactie van Andrea Voigt uitgegeven bij uitgeverij Voetnoot in Antwerpen. De uitgevers Anneke Pijnappel & Henrik Barends richten zich met name op uitgave van bijzondere, zelf vormgegeven boeken met vertaalde literatuur, proza, poëzie, fotografie en beeldende kunst.
GVDKU telt 64 pagina’s, is 12 x 20 cm groot en kost € 16.
ISBN 978 90 78068 938
Bestellen moet niet maar mag altijd, via: ≡ www.voetnoot-publishers.nl (Klik op ‘poëzie’ en ‘naam’ voor informatie en bestelformulier)
Werk van Freda Kamphuis ook op KEMP=MAG te vinden: ≡ Gedichten Freda Kamphuis
≡ LINK naar persoonlijk blog met werk van Freda Kamphuis
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
In Memoriam Nanne Tepper (1962-2012)
In 1995 kwam Nanne Tepper (1962) stormachtig de Nederlandse literatuur binnen met zijn roman De eeuwige jachtvelden, over de liefde tussen een broer en zus. Teppers stilistische bravoure werd ogenblikkelijk opgemerkt in de literaire kritiek, die hem bejubelde als een Groningse Nabokov. Zijn boek werd bekroond met de Anton Wachterprijs. Daarop volgden de roman De vaders van de gedachte (1998), de novelle De avonturen van Hillebillie Veen (2002) en de bundel met losse stukken De Lijfbard van Knut de verschrikkelijke (2008).
Tepper publiceerde in NRC Handelsblad, Algemeen Dagblad, Dagblad van het Noorden en Het Parool, en hij schreef cd-recensies voor muziekkrant Oor.
De laatste jaren van zijn leven werd Tepper geplaagd door ernstige depressies. Vorige week besloot hij niet langer te willen leven. Tepper is afgelopen woensdag in kleine kring, conform zijn eigen wens, gecremeerd. Hij is 50 jaar geworden.
Bron: Uitgever Bezige Bij
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, In Memoriam
Boventoon
Traag bewegen mieren, mugjes
voor immense ondergaande zon, hebben fietsers
geen idee van figureren, met hun ruggetjes zo krom.
Oranje gloeien daken op verkleinde boerderijtjes
oranje fluiten vogels van wat ooit groen weiland was
oranje buigen wilgen richting onderstromen vol met zwart.
Freda Kamphuis
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
Lewis Carroll
(1832 — 1898)
Echoes
Lady Clara Vere de Vere
Was eight years old, she said:
Every ringlet, lightly shaken, ran itself in golden thread.
She took her little porringer:
Of me she shall not win renown:
For the baseness of its nature shall have strength to drag her
down.
“Sisters and brothers, little Maid?
There stands the Inspector at thy door:
Like a dog, he hunts for boys who know not two and two are four.”
“Kind words are more than coronets,”
She said, and wondering looked at me:
“It is the dead unhappy night, and I must hurry home to tea.”
Lewis Carroll poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D, Carroll, Lewis
foto jef van kempen
Esther Porcelijn
Godvergeten Ironie
Je mag het wel benoemen
Maar je mag het niet zíjn
Je mag er wel om lachen
Maar je mag het niet willen
Je mag het wel afgrijselijk vinden
Maar je mag je er niet in verdiepen.
In een café praten heren over politiek.
Er wordt gestampt en gefoeterd
geproest en verloederd.
Maar niemand ziet de poster
op de achtergrond
in oranje, blauw en wit
waar iedereen precies
aan gekluisterd zit.
Zolang je maar
dingen zegt als:
“ze naaien ons toch wel!”
Met een grijns
en met een biertje.
En: “maarja.. ach”
of: “als het maar gezellig is!”
Zolang je dat maar zegt
ben je er tenminste
geen onderdeel van.
Hoef je niet bang te zijn
dat iemand echt
een goede vraag stelt.
Zolang je het parodieert
ben je het niet.
Esther Porcelijn poetry
stadsdichter Tilburg, 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
George Gordon (Lord) Byron
(1788-1824)
And Thou Art Dead, As Young And Fair
And thou art dead, as young and fair
As aught of mortal birth;
And form so soft, and charms so rare,
Too soon return’d to Earth!
Though Earth receiv’d them in her bed,
And o’er the spot the crowd may tread
In carelessness or mirth,
There is an eye which could not brook
A moment on that grave to look.
I will not ask where thou liest low,
Nor gaze upon the spot;
There flowers or weeds at will may grow,
So I behold them not:
It is enough for me to prove
That what I lov’d, and long must love,
Like common earth can rot;
To me there needs no stone to tell,
‘T is Nothing that I lov’d so well.
Yet did I love thee to the last
As fervently as thou,
Who didst not change through all the past,
And canst not alter now.
The love where Death has set his seal,
Nor age can chill, nor rival steal,
Nor falsehood disavow:
And, what were worse, thou canst not see
Or wrong, or change, or fault in me.
The better days of life were ours;
The worst can be but mine:
The sun that cheers, the storm that lowers,
Shall never more be thine.
The silence of that dreamless sleep
I envy now too much to weep;
Nor need I to repine
That all those charms have pass’d away,
I might have watch’d through long decay.
The flower in ripen’d bloom unmatch’d
Must fall the earliest prey;
Though by no hand untimely snatch’d,
The leaves must drop away:
And yet it were a greater grief
To watch it withering, leaf by leaf,
Than see it pluck’d to-day;
Since earthly eye but ill can bear
To trace the change to foul from fair.
I know not if I could have borne
To see thy beauties fade;
The night that follow’d such a morn
Had worn a deeper shade:
Thy day without a cloud hath pass’d,
And thou wert lovely to the last,
Extinguish’d, not decay’d;
As stars that shoot along the sky
Shine brightest as they fall from high.
As once I wept, if I could weep,
My tears might well be shed,
To think I was not near to keep
One vigil o’er thy bed;
To gaze, how fondly! on thy face,
To fold thee in a faint embrace,
Uphold thy drooping head;
And show that love, however vain,
Nor thou nor I can feel again.
Yet how much less it were to gain,
Though thou hast left me free,
The loveliest things that still remain,
Than thus remember thee!
The all of thine that cannot die
Through dark and dread Eternity
Returns again to me,
And more thy buried love endears
Than aught except its living years.
“And Thou art Dead, as Young and Fair” is reprinted from Works. George Gordon Byron. London: John Murray, 1832
George Gordon (Lord) Byron poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Byron, Lord
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 149
Canst thou O cruel, say I love thee not,
When I against my self with thee partake?
Do I not think on thee when I forgot
Am of my self, all-tyrant, for thy sake?
Who hateth thee that I do call my friend,
On whom frown’st thou that I do fawn upon,
Nay if thou lour’st on me do I not spend
Revenge upon my self with present moan?
What merit do I in my self respect,
That is so proud thy service to despise,
When all my best doth worship thy defect,
Commanded by the motion of thine eyes?
But love hate on for now I know thy mind,
Those that can see thou lov’st, and I am blind.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Marieke Houwers, Where I end and You Begin
Tentoonstelling Visuele Poëzie opent in stijl
9 en 10 november optredens van dichters en muzikanten
Vrijdagavond 9 november opent wethouder Marjo Frenk de Tentoonstelling Visuele Poëzie in Goretti aan het Wilhelminapark 53 in Tilburg, die van start gaat met een spectaculaire performance avond. Ook zaterdagavond 10 november zullen tal van dichters en muzikanten hun opwachting maken. De aanvang is om 20.00 uur en de toegang is gratis.
De tentoonstelling Visuele Poëzie toont het werk van tien visuele dichters. Het gaat hierbij om reeds gevestigde namen, maar ook om aanstormend talent uit Nederland en Vlaanderen. De deelnemende dichters zijn: Renaat Ramon, SAGE, ACG Vianen, Helen White, Marieke Houwers, Nick J. Swarth, Ellen Vedder, Rossella Bargiacchi, Rozalie Hirs en Tonnus Oosterhoff.
Nick J Swarth en Sander Neijnens, plekgedicht
Vrijdagavond 9 november treden de dichters ACG Vianen, Esther Porcelijn en Philip Meersman op. Muziek is er van Gijs ter haar en Jouke Koning, van wie op 18 november de CD ‘Niemandsland’ verschijnt.
Op zaterdag 10 november zijn er performances van voormalig nachtdichter Daan Taks, slamdichteres Barbara Beckers, Thomas Maarten van der Zwan, Rossella Bargiacchi en Martin Beversluis.
De laatste twee performance avonden zijn op 24 en 25 november 2012. Dan staan op het programma: Nick J. Swarth en Frank Crijns, Dichterscollectief ‘Hongerlief’, Helen White, Daniël Dee, Martin Beversluis, Ellen Vedder en Rossella Bargiacchi. Ook vindt via een interactieve installatie uitwisseling met het publiek op diverse locaties in de stad Tilburg plaats.
Meer informatie is te vinden op www.facebook.com/VisuelePoezie
fleursdumal.nl magazine
More in: CONCRETE , VISUAL & SOUND POETRY, Nick J. Swarth, Sander Neijnens
Hondje
Gaan we naar buiten? Gaan we naar buiten? Jaa we gaan naar buiten! We gaan naar buiten, jaa! Mijn baas. Mijn geweldige baas. Zo loyaal en mooi en perfect en hij kan goed koken. Ik dacht dat ik altijd alleen zou blijven, dat niemand mij zou willen maar toen kwam hij en toen en toen en en en en. We gaan naar buiten!
Baas lacht. De tanden bloot. Grr. Ja baas. Grr. Boos! Ik ben ook boos. Grr. Samen boos! Jaa! Blote tanden baas! Heel bloot! Gaan we nog naar buiten baas? Ja? Ja! Baas begrijpt mij altijd goed. Weet precies wat ik leuk vind en ook wat ik niet leuk vind. Ik vind leuk: eten, en vooral lekker eten, stukje vlees, en ik vind leuk: goed geaaid worden en geborsteld, en een mooi bed en ik vind ook leuk: om anderen weg te jagen en het huis bewaken vind ik ook leuk. Wat ik niet leuk vind: katten, poedels en cavia’s. Die moeten maar weg, die zijn niet leuk. En ik vind ook niet leuk: anderen die de baas spelen. Ik ben de baas. IK ben de baas, en baas zegt ook altijd: “wij zijn de baas!” Ha! En ik vind raar eten ook niet leuk. Maar knakworsten wel, want die zijn normaal.
Ja, we gaan naar buiten! Samen de baas van buiten! Sinds ik baas heb, durf ik veel sneller te happen naar vreemden. Ik vond ze altijd al niet leuk, maar nu zijn we samen de baas. Ha! Baas is vrolijk boos. Hij heeft gekke blote tanden. Even hier plassen. En hier. Baas trekt me hard weg. Maar ik wil plassen baas! Baas zegt nee. Hij rinkelt met sleutels. Maar ik wil hier plassen, en hier nog een druppel. Zo. Toch gedaan. Nu ben ik de baas van de neuzen van de vreemden. Baas is ineens boos. Boze baas. Sorry baas echt sorry sorry maar ik wil nog even hier plassen. Baas. BAAS!! Ik wil hier nog even. Ah toeeee! Nou baahaas! Hij trekt mij mee. Hij laat mij nooit helemaal los. Maar ik kan toch zo ver lopen als baas wil, en dat is ver genoeg. Baas doet ineens gek. Rinkelt weer met zijn sleutels. Hoge piep. Grr.. boos. Hij tilt mij op en duwt mij in zijn wielenmachine. Dat gebruikt baas omdat hij niet zo hard kan rennen als ik. Elke dag gaat hij daarin en dan is hij lang weg en dan denk ik dat hij nooit meer terugkomt maar dan komt hij toch altijd weer terug. O, wat ben ik dan blij. Ik hoef nooit in de wielenmachine, alleen als ik ziek ben. Maar ik ben niet ziek en ik ben in de wielenmachine. Baas!! Baaaas!! Naast mij ligt een grote koffer, ik ruik eraan. Het ruikt naar, naar naar.. Die machine waar baas altijd zijn vacht in schoonmaakt! Waarom baas? Je hebt al een vacht aan! Één met bloemen erop vandaag.
Baas doet lief maar is boos. Ik zie dat. Hij praat nu lief zoals normaal maar ik zie aan zijn tanden dat hij boos is. Hij doet neplief. Stom.
Oo, maar andere wielenmachines! Die zijn ook leuk. Met baas ben ik niet meer alleen, zoef zoef zoef zoef zoef, overal wielenmachines en we gaan veel sneller dan ik kan rennen. Zoef! Samen de baas, baas? Samen de baas? Baas doet boos. Baas is boos. Hij roept “af” en nog wat andere dingen die ik niet versta. En hij wil niet dat we samen roepen. Alleen hij mag nu roepen. Goed dan. Ik ga wel een rondje om mijzelf heen waggelen in de wielenmachine. Nu lig ik beter. Ik lig goed. Maar dan stopt de wielenmachine. Oo ik mag eruit! Gaan we naar buiten baas? Gaan we naar buiten??
Ja, we gaan naar buiten. Jaa!
Baas pakt mij bij mijn kraag en trekt mij naar buiten. Grr baas, grr!!! Boos!
Hij slaat mij op mijn hoofd, dan draait het even. Whaa.. dat is gek, maar niet fijn gek, stom gek. We lopen naar een boom! Jaa, toch nog een plas doen! Whaa! Even een baas zijn van de neuzen! Jaa!! Jaa baas?
Maar hij pakt mij bij de kraag en ik hoor klik en dan zegt hij iets met veel û en o klanken.
Baas loopt weg.
BaBaas? Waar ga je heen baas? Ben je weer lang weg? Baas?? Ik loop achter baas aan maar ik word teruggetrokken. Hallo! Baas! Ik zit vast baas!
Baas doet niets. Hij gaat in zijn wielenmachine en zoeft weg.
Naast mij zoeven nog heel veel wielenmachines. Zoef-zoef-zoef-zoef. Hele hoge en lage tonen. Baas komt vast nog wel met een stuk vlees. Of een cavia om te bijten. Of een fris kussen waar ik dan de baas van mag zijn. Of met een aai.
Vast aan de boom. ’t Trekt aan mijn hals. Bah. Flauw. Stom. Baas was een nepbaas. Ik ben nu wel buiten, dat wel.
Esther Porcelijn 2012
Esther Porcelijn is stadsdichter van Tilburg
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 148
O me! what eyes hath love put in my head,
Which have no correspondence with true sight,
Or if they have, where is my judgment fled,
That censures falsely what they see aright?
If that be fair whereon my false eyes dote,
What means the world to say it is not so?
If it be not, then love doth well denote,
Love’s eye is not so true as all men’s: no,
How can it? O how can love’s eye be true,
That is so vexed with watching and with tears?
No marvel then though I mistake my view,
The sun it self sees not, till heaven clears.
O cunning love, with tears thou keep’st me blind,
Lest eyes well-seeing thy foul faults should find.
Sonnet 148
O liefde! wat doe jij mijn ogen aan,
Die niet meer meezien met het ware zicht,
Of wat heb je anders met mijn brein gedaan,
Dat wat zij juist zien van bedrog beticht?
Is ’t zuiver, waar mijn valse oog mee dweept,
Waarom is ’t gros het daar dan niet mee eens?
Is ’t vals, dan wordt door liefde onderstreept
Dat ’t liefdesoog meer dwaalt dan iedereens:
Hoe nu? Geeft waarheid licht in ’t liefdesoog,
Zo zeer door tranen en gestaar belaagd?
Niet vreemd dan, als mijn inzicht mij beloog,
De zon is ook blind, tot een blauw zwerk daagt.
O sluwe liefde, jij houdt mij met tranen blind,
Opdat geen welziend oog jouw streken vindt.
Vertaling Cornelis W. Schoneveld
(november 2012)
kempis.nl poetry magazine
More in: Shakespeare, Shakespeare, William
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (VIII)
Stille dingen stil laten? Niks ervan!
De Muzen van Kemp waren (voornamelijk) jonge vrouwen die hem inspireerden tot, zoals Karel Reijnders het uitdrukt, “ondeugend-erotische verhaalverzinsels in versvorm, waarin hij graag een inslag van plagerij verweefde.” We kennen deze Muzen onder pseudoniemen als Amaranth en Turkoois (moeder en dochter), Zonne-bruintje en Romanie. De drie eerstgenoemden kende hij als mede-forensen in de trein. De laatstgenoemde is Mya Brennenraedts, die trouwens een hele reeks van eretitels kreeg, waarvan de wel meest indrukwekkende luidt: Marguerite Marie Tumetues de la Boislisière d’Outremeuse, in Kemps eigen vertaling: Supergriet-Marie-Je-maakt-me-kapot-Van-de-bosrand van Overmaas.
Zo’n naam is rijk aan betekenissen die enkel door ingewijden begrepen zullen worden.
De twee belangrijkste Muzen lijken me Turkoois en Mya Brennenraedts te zijn geweest. De identiteit van Turkoois ken ik (nog) niet, maar die is met wat inventiviteit best te achterhalen. Zij was een blonde juriste (zo blijkt uit de gedichten) die (zo las ik bij Jef Leunissen) na haar huwelijk op 29 januari 1948 met haar echtgenoot in Amsterdam ging wonen.
Terzijde: Jef Leunissen, Turennestraat 17, is een van de 19 getrouwen van Pierre Kemp. Mannen als Fred van Leeuwen, Harry Prick, Fernand Lodewick (van de ‘Literaire kunst’) en Karel Reijnders behoorden onder anderen tot die groep. Wiel Kusters die onlangs een grote studie over Kemp heeft gepubliceerd, beschouw ik als de twintigste im Bunde. Zoals Paulus de dertiende apostel genoemd wordt, kan Wiel gelden als de twintigste in de kring der intieme vrienden van Kemp.
Terug naar de Muzen. Die waren enkel bekend onder hun pseudoniem. Ook de gezworen vrienden van Kemp beweren niet te weten wie het werkelijk waren. Ik betwijfel de juistheid van die bewering.
Karel Reijnders, bijvoorbeeld, schrijft in zijn artikel over ‘Romanie oftewel eros en emeritus’ (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977) in noot 8: “Ik stel er prijs op te verklaren dat PK die mij toch in vertrouwen heeft genomen over allerlei aspecten van deze delicate materie, me de identiteit van geen der Muzen heeft onthuld. Het is overigens veel aantrekkelijker, uit reverentie voor de poëzie, ook deze stille dingen stil te laten.”
“Stierenpoep!”, luidt mijn reactie. Laffe praatjes ‘uit eerbied voor de poëzie’. Bah!
De Muzen zijn voor Kemps werk heel belangrijk geweest. Zij waren niet enkel ‘inspiratrices’, zij hadden bovendien grote invloed op de gedichten die aan haar waren gewijd. Zij hadden zelfs verregaande inspraak. Mya schrijft in 1948 bijvoorbeeld: “En ik voelde me niet weinig gevleid toen ik las over de naam van de ‘hoofdrol’-speelster die ik mocht geven.” Zij schrok hier overigens voor terug, want ‘hoeveel lettergrepen moest die naam krijgen?’ Ze kon zich heel wel vinden in het voorstel van Kemp. Op 11 augustus 1948 schreef ze: “De naam ‘Romanie’ voor de heldin van het Havergedicht lijkt me echt de geschiktste.”
Ook gaf ze haar mening over het verloop van het verhaal, en Kemp volgde haar kritiek en veranderde het gedicht dat trouwens zou opgaan (of: uiteenvallen) in twee nieuwe gedichten, namelijk ‘Tzigane’ en ‘Franse les in een korenveld’.
Over die directe invloed van de Muzen op zijn dichtwerk schrijft Kemp aan een van zijn vrienden: “U kunt onmogelijk volgen wat ik breek en samenlijm met de Muzen, in zulk een tempo gaat dat alles. Een circus met drie pistes kan daar niet tegen op.”
Als lezer van de gedichten van Kemp wil ik daarom weten wie die Muzen waren. Ik wil de stille dingen kennen.
Ik kan me voorstellen dat de 19 getrouwen het uit reverentie, voor de poëzie wellicht, maar waarschijnlijk meer nog voor de echtgenote en drie zoons van Kemp, niet veel kwijt wilden over zijn betekenisvolle vriendschappen met de Muzen, maar veertig jaar na het overlijden van de dichter lijkt me nu de tijd rijp om opening van zaken te geven. Alle betrokkenen zijn inmiddels dood.
En Kemp heeft die zaken ook nooit geheim willen houden. Mya schrijft in haar bijdrage aan het boekje ‘Pierre Kemp, man in het zwart, heer van het groen’ dat ze schrok toen PK in een van zijn latere brieven aan haar schreef, dat hij wenste dat zijn brieven aan haar na zijn dood aan het Letterkundig Museum zouden worden overgedragen. Zij schrok, omdat ze een deel van de correspondentie al had vernietigd.
Nee, van Pierre Kemp mochten we alles over de Muzen te weten komen!
Ter afsluiting het gedicht ‘Geheim’
Geheim
‘Wij hebben samen een geheim Turkoois’
Eens op een avond in dat groot verdriet
van Juli zijt gij goed voor mij geweest,
blond Meestertje, al bedankteik toen niet
althans, in rijm, voor ’t schuiven van Uw leest.
’t Was in dat kleed: Rotspark-bij-nacht met één
lantaarn, dat in de blaadjes zendt haar schijn,
dat Gij weer wijlen deed, wat wijkend scheen
in ramp, bij drie jaren te oud, te klein te zijn.
De blaadren bronzen al, de winden wit
verwelken langs de lijn en ik vergis
mij hoop ik niet, wanneer ik meen, dat dit
’t geheim der spin en niet der vlooien is.
16 juli 1942
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (VIII – slot)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature