Or see the index
Charles Wolfe
(1791-1823)
TO MARY
F I had thought thou couldst have died,
I might not weep for thee;
But I forgot, when by thy side,
That thou couldst mortal be:
It never through my mind had past
The time would e’er be o’er,
And I on thee should look my last,
And thou shouldst smile no more!
And still upon that face I look,
And think ’twill smile again;
And still the thought I will not brook,
That I must look in vain.
But when I speak–thou dost not say
What thou ne’er left’st unsaid;
And now I feel, as well I may,
Sweet Mary, thou art dead!
If thou wouldst stay, e’en as thou art,
All cold and all serene–
I still might press thy silent heart,
And where they smiles have been.
While e’en thy chill, bleak corse I have,
Thou seemest still mine own;
But there–I lay thee on thy grave,
And I am now alone!
I do not think, where’er thou art,
Thou hast forgotten me;
And I, perhaps, may soothe this heart
In thinking too of thee:
Yet there was round thee such a dawn
Of light ne’er seen before,
As fancy never could have drawn,
And never can restore!
Charles Wolfe poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X
Half ons verstand
Mag ik een half ons verstand, drie kilo geluk, twee keer ingevroren welvaart, een paar pakjes behulpzaamheid, wat inlevingsvermogen, zeven vrienden, en wat appeltaart een enkel frietje, twee wodka-lime, en als het kan nog een verse bos cafeïne om de dag door te komen..
Wat sperziebonen om mijn vuist omheen te ballen, die heeft u ook?
Een heel oud vrouwtje om te kunnen concluderen dat ik nog zeeën van tijd heb.
Ik zal haar laten oversteken, aan de hand nemen en over het zebrapad helpen.
Mag ik zeven dwergen die mij kunnen dragen als ik moe ben.
En een man die van mij houdt. Die telkens als ik er niet meer in geloof op mij afrent en zegt: “Ik geloof in je, IK wél!”
Begrijpt u wat ik bedoel?
Hij moet onopvallend zijn op momenten dat ik hem niet nodig heb, en elke keer dat ik hem wel nodig heb op mij afrennen, al ben ik in Schagen.
Ik wil een vis die mij aankijkt, en waarvan ik merk dat hij mij echt aankijkt, als enige, hij hoeft zijn kieuwen maar te bewegen en ik weet wat ik vandaag moet gaan doen.
De wereld redden, ik wil de wereld redden. Hem eerst precies in het midden doorsnijden,
en dan oplepelen als een kiwi. Hij zal zoet smaken, met een warme vulling.
Hebt u daar een mes voor?
Alle mensen op de wereld zullen op een gerimpeld land wonen, ze houden elkaars handen vast om er niet vanaf te vallen.
Ik zoek ook nog muziek, muziek die ik kan vervormen naar mijn bui. Het is maar één cd en ik kan horen wat ik wil horen.
Kleuren, ik zoek kleuren die er niet bestaan, ik wil mij kunnen voorstellen dat er een kleur is die ik nog nooit heb gezien, en het is niet een soort oranje, of een soort blauw.
Het is iets anders.
Anders nog iets?
Ja iets racistisch, ik mag graag iets racistisch, een grote KKK muts die mode wordt, ik zal iedereen dwingen om hem te dragen.
Dan heb ik, als ik mij verveel, iets om naar te kijken.
Één dag almachtig, en ik ben de koning van het land, en het land is veel kleiner dan we tot nu toe dachten, het is een land met 6 miljard van dezelfde mensen die opeens de ingeving krijgen helemaal niet hetzelfde te zijn, ze zullen in de bomen klimmen en het volkslied zingen, de vogels zullen in huizen wonen en klagen over het weer en de belastingdienst.
Hiernaast deden ze er nogal moeilijk over, maar dit hadden ze wel!
Mag ik ook een vrachtschip met veertig indianen, die heel gelukkig in een container dansen, om de lijken heen van diegene die het niet overleefd hebben.
Daarbij zoek ik jaren naar een pil waarmee je de hele nacht door kan dansen, en niet omdat je heel veel energie hebt, maar omdat de tijd is gestopt.
In die tijd zal ik dansen met de rest. Het zal bezaaid zijn met allerlei.
Vooral met dictatoren die de avond van hun leven hebben, Lenin, Stalin, Hitler, Mussolini hebben de grootste pret, discussietafels waar je kan aanschuiven, even bijkletsen met Julius Caesar, hij ziet er heerlijk uit, en heeft de gordijnen aan de muur om zich heen gedrapeerd.
Iedereen loopt langs de tafels, en speelt het grote ‘visies’ kwartet met de dictatoren.
Wie wint krijgt een kasteel.
Zodra de tijd het weer doet wonen alle dictatoren samen in het kasteel, hoog in de lucht.
Daar zullen ze neerkijken op het volk, zoals ze dat altijd al hebben gedaan. Ze zullen lachen. En wij beneden kwartetten met levens.
Mag ik van jou de boer? Dan krijg jij van mij de vrouw.
Nee doe mij maar een heer! Die krijg ik maar niet te pakken.
Een joker, een heer, wat is het verschil?
De mens heeft gewonnen.
En daarom zoek ik een trofee, Een trofee voor de gewonnen mens.
De mens die uit de polder is opgeklommen om zijn vinger in de dijk te doen omdat het water anders van hem wint.
Mag ik u dus met nadruk vragen om een berg om de trofee op te zetten.
Wie wil mag komen kijken.
Ik wil een wortel. Afgeblust met een beetje vrede..
Hier opeten alstublieft..
U hebt geen wortel?
Dan ga ik wel naar hiernaast..
Ik neem er ook één voor u mee.
Hier opeten alstublieft.
Esther Porcelijn 2012
Esther Porcelijn is stadsdichter van Tilburg
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
William Cartwright
(1611-1643)
ON A VIRTUOUS YOUNG GENTLEWOMAN
THAT DIED SUDDENLY
HE who to Heaven more Heaven doth annex,
Whose lowest thought was above all our sex,
Accounted nothing death but t’ be reprieved,
And died as free from sickness as she lived.
Others are dragg’d away, or must be driven,
She only saw her time and stept to Heaven;
Where seraphims view all her glories o’er,
As one return’d that had been there before.
For while she did this lower world adorn,
Her body seem’d rather assumed than born;
So rarified, advanced, so pure and whole,
That body might have been another’s soul;
And equally a miracle it were
That she could die, or that she could live here.
William Cartwright poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D
Vincent Berquez
Forgiveness
In the darkness my son is the object.
In his sleep we ponder ourselves
and glimpse eternity,
his communicating will go
further than we shall ever travel.
In this great silence he is monumental
and we see the future beyond ourselves.
Asleep there are always hidden secrets
from the banality of our self-importance
that only he can deconstruct and give meaning to.
We ask who we are. But he cannot answer yet.
It will be a wonderment to hear his voice,
will he understand as we become different with time,
will he forgive us if forgiveness is necessary?
13.12.10
vincent berquez poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Berquez, Vincent, Vincent Berquez
D. H. Lawrence
(1885-1930)
In a Boat
See the stars, love,
In the water much clearer and brighter
Than those above us, and whiter,
Like nenuphars.
Star-shadows shine, love,
How many stars in your bowl?
How many shadows in your soul,
Only mine, love, mine?
When I move the oars, love,
See how the stars are tossed,
Distorted, the brightest lost.
—So that bright one of yours, love.
The poor waters spill
The stars, waters broken, forsaken.
—The heavens are not shaken, you say, love,
Its stars stand still.
There, did you see
That spark fly up at us; even
Stars are not safe in heaven.
—What of yours, then, love, yours?
What then, love, if soon
Your light be tossed over a wave?
Will you count the darkness a grave,
And swoon, love, swoon?
D.H. Lawrence poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, D.H. Lawrence, Lawrence, D.H.
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 151
Love is too young to know what conscience is,
Yet who knows not conscience is born of love?
Then gentle cheater urge not my amiss,
Lest guilty of my faults thy sweet self prove.
For thou betraying me, I do betray
My nobler part to my gross body’s treason,
My soul doth tell my body that he may,
Triumph in love, flesh stays no farther reason,
But rising at thy name doth point out thee,
As his triumphant prize, proud of this pride,
He is contented thy poor drudge to be,
To stand in thy affairs, fall by thy side.
No want of conscience hold it that I call,
Her love, for whose dear love I rise and fall.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Ernst Stadler
(1883-1914)
Untergang
Die kupferrote Sonne im Versinken
Hängt zwischen Höhlen scharf gezackter Zweige
In harter Glut der strahlenlosen Neige,
Die feuchte Luft scheint allen Glanz zu trinken.
Die grauen Wolken, aufgeschwellt von Regen,
Mit langen Schleppen, die am Boden schleifen,
Und lau umströmt von schwachen Lilastreifen,
Ergießen dünnes Licht auf allen Wegen.
Nur in der Bäume enggedrängten Gruppen,
Die steil wie Inseln aus den grünen Matten
Des Parkes steigen, lagern dichtre Schatten,
Hinsinkend von den braunen Hügelkuppen.
Ernst Stadler poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Stadler, Ernst
Johnny van Doorn
‘Johnny the Selfkicker’
(1944 – 1991)
Komtocheensklaarklootzak
Mijn kamer verhuurd
Voor een uur of 2
Aan enkele verstok-
Te voyeurs:
Een gat in de
Vloer geeft een
Luxueus uitzicht
Op het onderliggend
Temeiersbed &
Bij iedere seance
Kreunt mijn
Krolse kat
Luidruchtig mee &
Via een snelle
Knopindruk golft
De (van een bedrijft-
Tape afkomstige)
Mededeling-Kom
Toch Eens
Klaar Klootzak-
Door het met
Rococomeubelen
Ingerichte
Naaivertrek &
Tot zieleheil
Van mijn somber
Herfstig wezen
Herstel ik het
Schiet- en avondgebed
In ere &
Iedere nacht
(Tussen haar billen
Ingevouwen)
Spreek ik tot de Goede God
Johnny van Doorn (Johnny the Selfkicker) poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D
foto: harrie janssens
Sara Bidaoui
TIENERMOEDERS
ik heb lopen dreinen
als nooit tevoren
verbergend met een koude blik
de schaamte
weggeslikt
zonder haar rustig te consumeren
het ziet het daglicht toch nog niet
voor ik haar onder ogen moet komen
zolang ik zwijg horen we haar niet
maar dan zal ze nooit bestaan
Onze route staat nergens aangegeven, en de dagen zullen
als uren over elkaar heen vallen, het besef zal me bedelven
me de adem doen ontnemen, het zweet me doen uitbreken
de omgeving die ik in slaap had gesust zal wakker worden
achter mij zal alles worden opgeheven
zullen ze haar welkom heten?
en ik vergeet steeds dat ik de toekomst weer opnieuw bedenken moet
de oude nog in mijn hoofd -denk ik-
dat alles nog zal moeten beginnen zoals ik het had opgeschreven
maar de wereld is al een tijdje niet alleen de mijne meer
en zal snel de onze zijn
kunnen we dit samen aan?
maar voor dat zo ver is
en ik haar aan een cluster van vonnissen moet uitleveren
weet ik dat ik mijn pantser moet opgeven
mijn zwaktes moet toegeven
mijn ontzetting moet verteren
en haar misschien eerst zelf moet zien
te leren accepteren
Sara Bidaoui, 2012
kinderstadsdichter Tilburg in 2010
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Bidaoui, Sara, Kinderstadsdichters / Children City Poets
Photo credit: © René Alphenaar- All rights reserved
Johnny van Doorn
‘Johnny the Selfkicker’
(1944 – 1991)
Dendermonde 63
Voor een Vlaams cultureel café
Waar ik een expositie zal openen,
Wordt ons Volkswagenbusje met
Minstens 25 inzittenden door
De plaatselijke Wouten tot
Staan gebracht & in de tussen-
Tijd dat er rechtsomkeert
Naar het bureau wordt gereden
Wordt de nu gevaarlijke Pot
Door alle aanwezigen snel
Verorberd of in de bilspleet
Gestopt. Triomfantelijk wordt
Met ons de hoofdverdachte
(ivm 5 kilo Marihu -dat is tijm,
Stramonium, laurier etcetc)
Aan fouillering en verhoor
Onderworpen. Op de vraag hoe
Ik wel heten mag, antwoord ik
Johnny the Selfkicker &
Spijtig betreurt men dat
The Electronic Jezus (dat ben ik ook!)
Niet aanwezig is &
De oerdomme vertoning zet
Zich voort: als men mijn zakken
Beklopt roep ik schertsend Kijk
Voor De Zekerheid Eens In M’n
Tokus (plat Vlaams voor kont) &
Een deskundige uit Brussel
Wordt opgebeld om snel per taxi
Over te komen & men toont hem
Meteen bij aankomst een gevonden
Stukje kattebrood (dat hij
Gewichtig met een heetgemaakt
Zakmesje onderzoekt):
Waarbij hij verrast constateert
Mijne Heren Dit Is De Befaamde Hasjies!!
Johnny van Doorn (Johnny the Selfkicker) poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D
JACE van de Ven
De zee bij Schijndel
Jan van Amstel ging de vlinders achterna
liep door liesgras, biezen, langs wilgen en brem
zag vlierbloesems als donderkoppen opdoemen
in bosranden en lag in het fluitenkruid bij de Aa
daar als de boeg van een galjoen verheft
de havik zijn hakhoofd en entert een bosduif
alarm alom, dan alleen een snavel ‘hak, hak, hak’
verentooi ontploft en hangt als zeilen in distels
op het water dat golfstroom speelt in een bocht
schijnt de zon en allerlei kleuren meanderen mee
toch ziet Jan precies hoe naast wat groens doodstil
en dodelijk de snoek als een fregat voor anker ligt
dan hoort hij de wind die als schuim op golven
door de populieren rolt, die de zilte zelfkant van de
bladeren laat kabbelen en ruisen en ruisen opnieuw
hij luistert, Jan van Amstel, luistert en huivert
wie door de zee wordt geroepen, moet gaan…
Jan van Amstel was een zeventiende eeuwse zeeheld die in Schijndel begraven ligt.
© 2009 JACE van de Ven
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive U-V, Ven, Jace van de
Victor Hugo
(1802-1885)
Voeu
Si j’étais la feuille que roule
L’aile tournoyante du vent,
Qui flotte sur l’eau qui s’écoule,
Et qu’on suit de l’oeil en rêvant ;
Je me livrerais, fraîche encore,
De la branche me détachant,
Au zéphyr qui souffle à l’aurore,
Au ruisseau qui vient du couchant.
Plus loin que le fleuve, qui gronde,
Plus loin que les vastes forêts,
Plus loin que la gorge profonde,
Je fuirais, je courrais, j’irais !
Plus loin que l’antre de la louve,
Plus loin que le bois des ramiers,
Plus loin que la plaine où l’on trouve
Une fontaine et trois palmiers ;
Par delà ces rocs qui répandent
L’orage en torrent dans les blés,
Par delà ce lac morne, où pendent
Tant de buissons échevelés ;
Plus loin que les terres arides
Du chef maure au large ataghan,
Dont le front pâle a plus de rides
Que la mer un jour d’ouragan.
Je franchirais comme la flèche
L’étang d’Arta, mouvant miroir,
Et le mont dont la cime empêche
Corinthe et Mykos de se voir.
Comme par un charme attirée,
Je m’arrêterais au matin
Sur Mykos, la ville carrée,
La ville aux coupoles d’étain.
J’irais chez la fille du prêtre,
Chez la blanche fille à l’oeil noir,
Qui le jour chante à sa fenêtre,
Et joue à sa porte le soir.
Enfin, pauvre feuille envolée,
Je viendrais, au gré de mes voeux,
Me poser sur son front, mêlée
Aux boucles de ses blonds cheveux ;
Comme une perruche au pied leste
Dans le blé jaune, ou bien encor
Comme, dans un jardin céleste,
Un fruit vert sur un arbre d’or.
Et là, sur sa tête qui penche,
Je serais, fût-ce peu d’instants,
Plus fière que l’aigrette blanche
Au front étoilé des sultans.
uit: Victor Hugo, Les orientales
Hans Hermans Natuurdagboek september 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Hans Hermans Photos, Hugo, Victor, Victor Hugo
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature