Or see the index
Koorts
Van schegbeeld en ontscheping droomt hij,
van vasteland waar onder plavuizen verleden
gromt. Kinderdeuntjes deinen er op de wal,
zingen zon en zee en moord en doodslag na.
Kaapstanders tollen rondom. Aarzelende druppels
dreigen maar eenzaamheid torst de zeeman nors.
Ritseling en nachtwind. Krulletjes slaap slechts,
vluchtig als de korte koelte die je ’s zomers voelt
wanneer je bladert door een boek. Van
de loefbras glijden ottergladde schietgebeden.
Bert Bevers
Verschenen in Onaangepaste tijden, Zinderend, Bergen op Zoom, 2006
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
photo jef van kempen
Verlichting
Woeste dijen klagen steen en been
Over wie nu waar de vuile was heeft opgehangen,
Waarom de éne veel en de ander geen
Geruchten op kan vangen.
Wie heeft er ooit gehoord van gedachten
Die zweven in de lucht om vers te plukken,
Die voor alles wat je kunt bedenken zó
Je woorden uit je zinnen rukken.
De andere mensen zijn toch slechts decor
Die zijn er echt alleen om neer te halen,
Om aan te wijzen wat eraan mankeert
Te oud, te dik en ’t blijkt ook nog een kale.
Wie zegt er ooit iets wat vernieuwend is?
Dat werkelijk een klomp breekt of taboe,
Dat alles in de wereld op zijn kop zet
Of is dat maar elitair gedoe?
Je streelt je ego en bekijkt het in ’t raam
Het lijkt groter dan de dag ervoor,
Je borstelt het nog extra tot het glanst
Nog één keer kijken, ’t kan er wel mee door.
Het moment dat je het bijna weet
De allergrootste oplossing voor alles!
Je ziet het exact voor je, je hebt het beet!
En dat je ironie het komt vergallen.
Daar buiten is de wereld opgesplitst
In mensen die het zíjn en die het willen,
Het is jouw categorisering om jezelf
Uit het normaalste op te tillen.
Sta je van bovenaf te paraderen met je kennis
Dan zit je middenin de paradox van hen
Die, in vol daglicht, op de markt
Net gepasseerd zijn door Diogenes.
Esther Porcelijn
stadsdichter Tilburg, 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 153
Cupid laid by his brand and fell asleep,
A maid of Dian’s this advantage found,
And his love-kindling fire did quickly steep
In a cold valley-fountain of that ground:
Which borrowed from this holy fire of Love,
A dateless lively heat still to endure,
And grew a seeting bath which yet men prove,
Against strange maladies a sovereign cure:
But at my mistress’ eye Love’s brand new-fired,
The boy for trial needs would touch my breast,
I sick withal the help of bath desired,
And thither hied a sad distempered guest.
But found no cure, the bath for my help lies,
Where Cupid got new fire; my mistress’ eyes.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
William Shakespeare
Sonnet 152
In loving thee thou know’st I am forsworn,
But thou art twice forsworn to me love swearing;
In act thy bed-vow broke and new faith torn,
In vowing new hate after new love bearing;
But why of two oaths’ breach do I accuse thee,
When I break twenty? I am perjured most,
For all my vows are oaths but to misuse thee,
And all my honest faith in thee is lost.
For I have sworn deep oaths of thy deep kindness:
Oaths of thy love, thy truth, thy constancy,
And to enlighten thee gave eyes to blindness,
Or made them swear against the thing they see.
For I have sworn thee fair: more perjured eye,
To swear against the truth so foul a lie.
William Shakespeare
Sonnet 152
Liefde voor jou maakt, weet je, dat ik loog,
Maar jij loog dubbel met jouw liefdes-eden:
Je bed-eed brak je en nieuwe trouw vervloog,
Met liefde nieuw gebaard, en nieuwe haat beleden;
Maar mag ‘k om dubbele eedbreuk jou beleren,
Als ik er twintig breek? Mij treft meer schuld,
Want iedere eed dient slechts om jou te onteren,
En mijn geloof in jou werd nooit vervuld.
Want diep vertrouwde ik op jouw mededogen,
Bezwoer je liefde, trouw, standvastigheid,
En schonk voor licht in jou aan blindheid ogen,
Of dwong hun blind te zijn voor zichtbaarheid.
Mijn eed bood jou verschoning: meineed oog,
Dat jij de waarheid zo vervuild beloog!
Vertaald door Cornelis W. Schoneveld
(dec. 2012)
kempis.nl poetry magazine
More in: Shakespeare
Op 16 december 2012 verschijnt:
Jef van Kempen
LAATSTE BEDRIJF
een keuze uit de gedichten 1962-2012
Presentatie dichtbundel: Laatste Bedrijf van Jef van Kempen op zondag 16 December 2012 om 14.00 uur bij Boekhandel Livius in Tilburg
Schrijver en dichter Ton van Reen en stadsdichter en actrice Esther Porcelijn zullen, op eigen wijze, medewerking verlenen aan de lancering van dit bijzondere boek.
Jef van Kempen (1948) publiceerde poëzie en korte verhalen, biografische artikelen en essays, o.a. over Guido Gezelle, J.-K. Huysmans, Theo van Doesburg, Antony Kok, de Stijlbeweging en Walter Breedveld. Hij is ook (mede)samensteller van enkele literaire bloemlezingen. Daarnaast schreef hij voor boeken, kranten en tijdschriften vele artikelen over de Brabantse geschiedenis. De serie artikelen die hij voor het Brabants Dagblad schreef over de straat waar hij geboren is, werden gebundeld onder de titel: Onze Lieve Vrouw van de Veestraat en andere verhalen en in het boek: Het gevoel dat je hier thuishoort. Jef van Kempen is ook actief als (literair) vertaler. Daarnaast is hij redacteur van kempis.nl (een van de belangrijkste Nederlandse poëziewebsites) en drie andere literaire websites.
De bundel bevat, naast gepubliceerde en ongepubliceerde gedichten, talrijke illustraties van Jef van Kempen uit dezelfde periode.
Jef van Kempen
Laatste Bedrijf.
Een keuze uit de gedichten 1962-2012
Uitgeverij Art Brut
ISBN: 978-90-76326-06-1
68 pag. – 12,50 euro
Geïllustreerd, 24×15 cm
Gedichten en illustraties van Jef van Kempen
Vormgeving Michiel Leenaars
Verschijnt op 16 december 2012
Presentatie van 14.00 tot 15.30 uur bij Boekhandel Livius, Nieuwlandstraat 56 in Tilburg.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Kempen, Jef van
foto kempis.nl
JACE van de Ven
4 gedichten voor
Vóór de kerk van Gilze
(gemeente Gilze-Rijen NB)
I
hieronder in het kempisch zand
(groot)moeders, -vaders, kinderen,
acht kuilen, vijfenvijftig graven,
duizend gilzenaren ons verwant
ze liggen op hun rug te wachten
tot hij die hen beloofd is komt
de godganse dag wij onbedacht
over hun blinde graven jachten
II
al eeuwenlang zijn ze morsdood
maar, vlees op de botten, zouden
wij ze vast herkennen aan gezicht
aan leest, of aan een manke poot
zeggen, gij bent er toch geen van?
en ja hoor, ik ben een echte gilse
handen schudden, namen noemen
ouders zien in elke vrouw en man
III
‘t is klaar, we zijn van eender hout
gul naar elkaar, geuren en kleuren,
doen wij onze en zij hun verhalen
van verliefd, verloofd, getrouwd
van vloeiend door het leven glijden
tot ergens blijven steken in de pijn
hoor, wij praten uit dezelfde mond
dit is een grafsteen voor ons beiden
IV
straks als de tand des tijds ons lijf
vermaalt en wij elkaar omarmen
onder deze stenen; zullen we dan
wat zingen, zomaar uit tijdverdrijf?
in paradisum met zijn allen samen
in paradisum nos angeli, zij en wij,
tot onze zang het donker breekt en
er licht zal zijn in eeuwigheid amen
© 2012 JACE van de Ven
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive U-V, Ven, Jace van de
Eugene Field
(1850-1895)
LITTLE BOY BLUE
HE little toy dog is covered with dust,
But sturdy and stanch he stands;
And the little toy soldier is red with rust,
And his musket moulds in his hands.
Time was when the little toy dog was new,
And the soldier was passing fair;
And that was the time when our Little Boy Blue
Kissed them and put them there.
“Now, don’t you go till I come,” he said,
“And don’t you make any noise!”
So, toddling off to his trundle-bed,
He dreamt of the pretty toys;
And, as he was dreaming, an angel song
Awakened our Little Boy Blue–
Oh! the years are many, the years are long,
But the little toy friends are true!
Ay, faithful to Little Boy Blue they stand,
Each in the same old place,
Awaiting the touch of a little hand,
The smile of a little face;
And they wonder, as waiting the long years through
In the dust of that little chair,
What has become of our Little Boy Blue,
Since he kissed them and put them there.
“Little Boy Blue” is reprinted from The Little Book of American Poets: 1787-1900.
Ed. Jessie B. Rittenhouse. Cambridge: Riverside Press, 1915.
Eugene Field poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, CLASSIC POETRY
William Blake
(1757-1827)
A POISON TREE
Was angry with my friend:
I told my wrath, my wrath did end.
I was angry with my foe:
I told it not, my wrath did grow.
And I watered it in fears,
Night and morning with my tears;
And I sunnèd it with smiles,
And with soft deceitful wiles.
And it grew both day and night,
Till it bore an apple bright;
And my foe beheld it shine,
And he knew that it was mine,
And into my garden stole,
When the night had veiled the pole:
In the morning glad I see
My foe outstretched beneath the tree.
William Blake poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Blake, William
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 152
In loving thee thou know’st I am forsworn,
But thou art twice forsworn to me love swearing,
In act thy bed-vow broke and new faith torn,
In vowing new hate after new love bearing:
But why of two oaths’ breach do I accuse thee,
When I break twenty? I am perjured most,
For all my vows are oaths but to misuse thee:
And all my honest faith in thee is lost.
For I have sworn deep oaths of thy deep kindness:
Oaths of thy love, thy truth, thy constancy,
And to enlighten thee gave eyes to blindness,
Or made them swear against the thing they see.
For I have sworn thee fair: more perjured I,
To swear against the truth so foul a lie.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
James Joyce
(1882-1941)
DEAR HEART, WHY WILL YOU USE ME SO?
EAR heart, why will you use me so?
Dear eyes that gently me upbraid,
Still are you beautiful — but O,
How is your beauty raimented!
Through the clear mirror of your eyes,
Through the soft cry of kiss to kiss,
Desolate winds assail with cries
The shadowy garden where love is.
And soon shall love dissolved be
When over us the wild winds blow–
But you, dear love, too dear to me,
Alas! why will you use me so?
Source: Chamber Music. James Joyce. London: Elkin Mathews, 1907.
James Joyce poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive I-J, Joyce, James
Charles Wolfe
(1791-1823)
TO MARY
F I had thought thou couldst have died,
I might not weep for thee;
But I forgot, when by thy side,
That thou couldst mortal be:
It never through my mind had past
The time would e’er be o’er,
And I on thee should look my last,
And thou shouldst smile no more!
And still upon that face I look,
And think ’twill smile again;
And still the thought I will not brook,
That I must look in vain.
But when I speak–thou dost not say
What thou ne’er left’st unsaid;
And now I feel, as well I may,
Sweet Mary, thou art dead!
If thou wouldst stay, e’en as thou art,
All cold and all serene–
I still might press thy silent heart,
And where they smiles have been.
While e’en thy chill, bleak corse I have,
Thou seemest still mine own;
But there–I lay thee on thy grave,
And I am now alone!
I do not think, where’er thou art,
Thou hast forgotten me;
And I, perhaps, may soothe this heart
In thinking too of thee:
Yet there was round thee such a dawn
Of light ne’er seen before,
As fancy never could have drawn,
And never can restore!
Charles Wolfe poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X
Half ons verstand
Mag ik een half ons verstand, drie kilo geluk, twee keer ingevroren welvaart, een paar pakjes behulpzaamheid, wat inlevingsvermogen, zeven vrienden, en wat appeltaart een enkel frietje, twee wodka-lime, en als het kan nog een verse bos cafeïne om de dag door te komen..
Wat sperziebonen om mijn vuist omheen te ballen, die heeft u ook?
Een heel oud vrouwtje om te kunnen concluderen dat ik nog zeeën van tijd heb.
Ik zal haar laten oversteken, aan de hand nemen en over het zebrapad helpen.
Mag ik zeven dwergen die mij kunnen dragen als ik moe ben.
En een man die van mij houdt. Die telkens als ik er niet meer in geloof op mij afrent en zegt: “Ik geloof in je, IK wél!”
Begrijpt u wat ik bedoel?
Hij moet onopvallend zijn op momenten dat ik hem niet nodig heb, en elke keer dat ik hem wel nodig heb op mij afrennen, al ben ik in Schagen.
Ik wil een vis die mij aankijkt, en waarvan ik merk dat hij mij echt aankijkt, als enige, hij hoeft zijn kieuwen maar te bewegen en ik weet wat ik vandaag moet gaan doen.
De wereld redden, ik wil de wereld redden. Hem eerst precies in het midden doorsnijden,
en dan oplepelen als een kiwi. Hij zal zoet smaken, met een warme vulling.
Hebt u daar een mes voor?
Alle mensen op de wereld zullen op een gerimpeld land wonen, ze houden elkaars handen vast om er niet vanaf te vallen.
Ik zoek ook nog muziek, muziek die ik kan vervormen naar mijn bui. Het is maar één cd en ik kan horen wat ik wil horen.
Kleuren, ik zoek kleuren die er niet bestaan, ik wil mij kunnen voorstellen dat er een kleur is die ik nog nooit heb gezien, en het is niet een soort oranje, of een soort blauw.
Het is iets anders.
Anders nog iets?
Ja iets racistisch, ik mag graag iets racistisch, een grote KKK muts die mode wordt, ik zal iedereen dwingen om hem te dragen.
Dan heb ik, als ik mij verveel, iets om naar te kijken.
Één dag almachtig, en ik ben de koning van het land, en het land is veel kleiner dan we tot nu toe dachten, het is een land met 6 miljard van dezelfde mensen die opeens de ingeving krijgen helemaal niet hetzelfde te zijn, ze zullen in de bomen klimmen en het volkslied zingen, de vogels zullen in huizen wonen en klagen over het weer en de belastingdienst.
Hiernaast deden ze er nogal moeilijk over, maar dit hadden ze wel!
Mag ik ook een vrachtschip met veertig indianen, die heel gelukkig in een container dansen, om de lijken heen van diegene die het niet overleefd hebben.
Daarbij zoek ik jaren naar een pil waarmee je de hele nacht door kan dansen, en niet omdat je heel veel energie hebt, maar omdat de tijd is gestopt.
In die tijd zal ik dansen met de rest. Het zal bezaaid zijn met allerlei.
Vooral met dictatoren die de avond van hun leven hebben, Lenin, Stalin, Hitler, Mussolini hebben de grootste pret, discussietafels waar je kan aanschuiven, even bijkletsen met Julius Caesar, hij ziet er heerlijk uit, en heeft de gordijnen aan de muur om zich heen gedrapeerd.
Iedereen loopt langs de tafels, en speelt het grote ‘visies’ kwartet met de dictatoren.
Wie wint krijgt een kasteel.
Zodra de tijd het weer doet wonen alle dictatoren samen in het kasteel, hoog in de lucht.
Daar zullen ze neerkijken op het volk, zoals ze dat altijd al hebben gedaan. Ze zullen lachen. En wij beneden kwartetten met levens.
Mag ik van jou de boer? Dan krijg jij van mij de vrouw.
Nee doe mij maar een heer! Die krijg ik maar niet te pakken.
Een joker, een heer, wat is het verschil?
De mens heeft gewonnen.
En daarom zoek ik een trofee, Een trofee voor de gewonnen mens.
De mens die uit de polder is opgeklommen om zijn vinger in de dijk te doen omdat het water anders van hem wint.
Mag ik u dus met nadruk vragen om een berg om de trofee op te zetten.
Wie wil mag komen kijken.
Ik wil een wortel. Afgeblust met een beetje vrede..
Hier opeten alstublieft..
U hebt geen wortel?
Dan ga ik wel naar hiernaast..
Ik neem er ook één voor u mee.
Hier opeten alstublieft.
Esther Porcelijn 2012
Esther Porcelijn is stadsdichter van Tilburg
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature