Or see the index
Mireille Havet
(1898-1932)
Histoire du petit cheval noir
Le petit cheval, noir comme du jais, trotte sur la route de campagne. Ses deux oreilles bien levées comme des cornets à surprise et sa queue empanachée comme un plumeau qu’agite la brise.
Il est content, le petit cheval, parce que l’air est bleu sur toute la campagne. La carriole qui sonne derrière sa croupe luisante est légère et le paysan Mathieu gai et propre dans sa blouse bleue, n’emporte jamais de fouet.
« Ah les beaux cailloux ! comme ils roulent bien sous mes quatre sabots, pense le petit cheval, et que mon estomac est agréablement rempli d’avoine. Allons, vite, vite à la ferme qui est située dans la vallée. Là, je retrouverai un petit cheval blanc que j’affectionne énormément. »
Mais voilà, que sous le lourd soleil de midi, qui est monté au fond du ciel, le gai paysan Mathieu s’est endormi. Sa bonne grosse tête est secouée de droite à gauche, de gauche à droite, par les cahots de la voiture et, devant ses yeux clos, passent des visions champêtres… La route, avant d’arriver à la ferme est raide, si raide, qu’on n’y pourrait jouer à courir sans tomber.
Mais, le petit cheval ne sait pas cela, parce qu’une main sûre, jusqu’à ce matin-là, avait toujours tenu ses guides. Et de toute la force de ses quatre jambes solides il se lance dans le sentier, avec par derrière lui, la carriole sonnante. Ah ! qu’est-il arrivé ?
Mathieu fut réveillé par une grande secousse, qui le projeta en l’air, comme une balle, et par un hennissement pitoyable. Le petit cheval noir, plié sur ses genoux de devant, était recouvert, à moitié, par la carriole qui pesait sur son dos… et il hennissait… il hennissait, parce qu’il avait mal à ses genoux écorchés.
« Ah ! pensait le petit cheval, comment faire maintenant ? j’ai si mal ! et je n’ai pas la force de me relever. J’étais si heureux de courir, avec du soleil de tous les côtés et l’air piquant dans mes naseaux ouverts. Maintenant je vais boiter comme un vieux cheval infirme. Quelle tristesse ! » Et il pleurait.
Ce n’est qu’une heure après, que Mathieu avec, d’autres garçons, purent dégager le petit cheval noir et l’aider à se relever.
Mais dans quel état ! Toute la peau de ses genoux enlevée. Ses pauvres genoux ! On le ramena à son écurie : là-haut, sur le coteau, pendant que le soleil se couchait, comme cela, avec une multitude de rayons. Le ciel ressemblait à un champ de blé.
Et le petit cheval sentait son cœur lourd comme une grosse pierre et il se disait : « Vais-je mourir ? » Mais il ne mourut pas. Ce n’était que des écorchures. On le soigna très bien. On le fit reposer et on lui donna abondamment à manger.
Cependant depuis, il n’a jamais voulu, mais jamais ! reprendre le chemin en pente qui conduit dans la vallée.
La Maison dans l’œil du chat. Paris, éditions Georges Crès & Cie, 1917
Mireille Havet poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive G-H, Havet, Mireille, Mireille Havet
John Berryman
(1914-1972)
Dream Song 4
Filling her compact & delicious body
with chicken paprika, she glanced at me
twice.
Fainting with interest, I hungered back
and only the fact that her husband & four other people
kept me from springing on her
or falling at her little feet and crying
“You are the hottest one for years of night
Henry’s dazed eyes
have enjoyed, Brilliance.” I advanced upon
(despairing) my spumoni. — Sir Bones: is stuffed,
de world, wif feeding girls. —
Black hair, complexion Latin, jewelled eyes
downcast . . . The slob beside her feasts . . . What wonders is
she sitting on, over there?
The restaurant buzzes. She might as well be on Mars.
Where did it all go wrong? There ought to be a law against Henry.
–Mr. Bones: there is.
John Berryman poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B
Alfons Petzold
(1882-1923)
Abendlied im Kriege
Nun ist der Tag vergangen,
Der Sonne goldnes Rot
Verblaßt auf ihren Wangen,
Als läge sie im Tod.
Der Abend von der Herde
Der Sterne eingekreist,
Beschenkt die weite Erde
Mit seinem frommen Geist.
Die ist so arm geworden
Und trägt so böse Qual,
Seitdem das grause Morden
Braust über Berg und Tal.
Nur Scham kann ihr noch geben
Des Tages blanker Schein,
Drum hüllt sie gern ihr Leben
In weiches Dunkel ein.
Wohl geht auch jetzt das Grausen
Herum im Dorf und Stadt:
Es liegt so mancher draußen,
Der keinen Schlaf mehr hat. –
Und viele Frauen lauschen,
Indes die Lampe singt,
Ob nicht ein Mantelrauschen
Den Fernen näher bringt. –
Doch der steht mit den andern,
Verderben in der Faust,
Sieht tausend Sterne wandern
Granatensturmumbraust
Und nicht den Abend kommen
Mit seinem stillen Geist,
Der allen wahrhaft Frommen
Den Weg des Friedens weist.
Alfons Petzold poetry
Aus der Sammlung Der stählerne Schrei
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Petzold, Alfons
Vlezige mensen, wethouders, poppetjes, kastjes
Welkom iedereen! Het thema van vanavond is: ‘Verlichting’.
De stroming in de 17e en 18e eeuw die ons tot het inzicht heeft laten komen dat de Rede het enige instrument is om tot Waarheid te komen. Weg met het bijgeloof, weg met de onderdrukking van de kerk, weg met het feodale systeem, en op naar grondrechten, gelijkheid en vrijheid waarvoor vervolgens gestreden werd in de Franse Revolutie. Dit alles is uiteraard veroorzaakt door historici, filosofen en ontevreden burgers, maar niet enkel door hen. De Pamflettisten hebben zich een slag in de rondte gewerkt om iedereen te laten weten hoe vreselijk de adel was en dat de koning elke dag baadde in kinderbloed. Zij wisten met opruiende teksten, beschuldigingen, beledigingen en verdachtmakingen de burgerij voor zich te winnen. Ongeacht of de boodschap waarheid bevatte of niet.
Herkenbaar?
Wellicht dat we de pamflettisten van nu vanavond op het podium zullen zien.
Dan zullen we hen vast horen over wethouders van vroeger en van nu, en over andere mensen uit de politiek. Over hoe een of andere handeling van een of ander iemand exemplarisch is voor dit ‘dorp’ en haar mentaliteit.
Het kan ook zijn dat iemand in deze zaal hard wordt aangepakt. Maar niet té hard, het moet natuurlijk wel gezellig en grappig blijven. Maar om het grappig te laten zijn, moet het wel gaan over iemand die wij allemaal (persoonlijk) kennen, anders valt er niets te lachen. Als je dan niet lacht ben je de gebeten hond en dus iemand zonder humor.
Harde uitspraken moeten grappig zijn, anders zijn ze alleen maar pijnlijk! Jongens, lach dan, lach dan!
Het lijkt wel een formule. Een pamfletformule!
Eens kijken, wat zou de formule deze avond kunnen bevatten?
Ik gok dat het woord ‘dorp’ toch wel een aantal keer valt.
Wethouder van Cultuur Marjo Frenk is een goede kansmaker op een naamsvermelding denk ik.
Anton Dautzenberg komt vast weer met een sexuele verdachtmaking van iemand, misschien voormalig stadsdichter Cees van Raak die seks heeft gehad met de hond van Daan Taks? (Nachtdichter van Tilburg.) Wellicht betrekt hij er een landelijke bekendheid in, want dat onderscheid moet uiteraard gemaakt worden! Het onderscheid tussen de landelijke bekendheid versus het provincialisme dat noodzakelijk in die zin betrokken is als je een accent legt op lándelijke bekendheid. Hij wel, verdomme. Dan maar een grapje maken: Poep! Ha. Ha. Ha. Enig!
Misschien houdt Anton (zo mag ik ‘m noemen, zegt ook weer wat over mij, ik ken hem. Dat maakt mij iets meer immuun voor zijn harde uitspraken die mij mogelijk te wachten staan. Wauw!) eerder een betoog over iets met bloed en de nachtburgemeester Godelieve Engbersen. Iets over een moord die gepleegd is waarbij wederom de hond van Daan Taks betrokken was.
Luuk Koelman zal hoe dan ook de woede van heel het land op de hals halen met zijn column, dat moet haast wel. Als je de woede van bijna heel het land al op de hals hebt gehaald, met de column over Mariska Orbán-de Haas, dan moet je toch minstens het hele land boos maken wil je nog opvallen. Maar wij in de zaal zijn ‘insiders on the joke’ dus wij kunnen dan met een gerust hart zeggen dat de rest van het land zo kleinburgerlijk is en nooit iets snapt. “Hoe kun je die ironie nou niet inzien? On-be-grijpelijk”, fluistert ene Lidy uit Tilburg dan tegen haar man Hans; “Wij zijn dan nog behoorlijk open-minded, toch Hans?” “Gelukkig maar.”
Wat maakt het toch zo smakelijk, dat pakken op de persoon, de Ad Hominem?
“Polemiek!” Hoor ik Antonnetje en zijn billemaat Erik Hannema roepen in mijn hoofd.
Ja, polemiek jongens, polemiek! Het is een kunst, dat moet gezegd, maar bedrijf het dan ook! Polemiek betekent redetwisten. Daar hebben we het woord ‘rede’ dus weer. Diezelfde rede die ons tot de waarheid zou kunnen brengen. De twee deelnemers zouden het komen tot waarheid hoog in het vaandel hebben staan, waarom zou je anders redetwisten? Om je gelijk te halen misschien? Zou kunnen, maar een gelijk zonder daadwerkelijk gelijk lijkt mij weinig voldoenend. Misschien wordt deze kunst wel veel bedreven op avonden zoals deze uit een gevoel van nostalgie: “Vroeger kon men dit nog, vroeger was er nog iets om voor te strijden, vroeger waren er nog revoluties in het Westen!” Onrust stoken om mensen op te ruien en te motiveren. Maar, waarom zou je dan mensen persoonlijk pakken met fictieve gebeurtenissen of –verdachtmakingen?
Misschien omdat het te lang bespreken van de ware gebeurtenissen, fouten en terechte verdachtmakingen te pijnlijk en ongemakkelijk is. Het moet wel gezellig blijven en dus worden er een paar fictieve gebeurtenissen tussen de regels geplakt zodat de mogelijkheid dat de ware gebeurtenissen ook fictief zijn nog blijft bestaan.
We willen wel de roddels maar niet de confrontatie, niet echt. We willen alleen de smakelijke sappige details mits ze weinig lijken te zeggen over onszelf. Is ook makkelijker natuurlijk! De ander is gek, de ander is grappig.
Is het waar dat men vroeger dan wel eindeloos opzoek was naar de waarheid? Ik denk het niet, althans, niet meer dan nu. Ten tijde van de Franse Revolutie verzon de lage adel er ook op los, wat er maar nodig was om de burgers aan hun kant te krijgen. Dat dit lukte en uiteindelijk meer vrijheid tot stand bracht is een feit. Al waren de donkere tijden van de middeleeuwen iets minder donker dan zij ons tot op de dag van vandaag hebben doen denken. Maar zij deden dit met gevaar voor eigen leven, niet braaf in een zaal in Tilburg. Waarom zouden wij dan een hang hebben naar die revoluties van vroeger en de pamflettaal die daarmee samenhangt? Welke donkere tijden proberen wij te ontvluchten?
Kijk, Jace vd Ven (eerste stadsdichter van Tilburg) komt uit vroeger, dus hij hoeft het vroeger niet naar nu te trekken. Hij weet al hoe het toen was en kan hoogstens oprecht nostalgische gevoelens ervaren. Juist doordat hij uit vroeger komt weet hij ook dat de geschiedenis zich herhaalt. Hij kan zijn nootjes pakken, naar de show kijken en pogen iets universeels te schrijven als dichter. Want dat kan hij. Jace kan, en misschien wel hierdoor, gedichten maken die buiten de tijd staan. Dat is wat een goed gedicht doet.
Misschien dat Tom America ons nog een vieze film toont, met in een soundscape de naam van Burgermeester Noordanus in herhaling. Of iets met een jong Thais meisje, gespeeld door mij, dan kunnen we dat meteen voor het TilT-festival gebruiken, Tom! Theatermaker Peer de Graaf en dichter Martin Beversluis doen dan samen een interpretatieve dans, naakt uiteraard.
Nu, ik hoop dat u precies vaak genoeg genoemd wordt deze avond om belangrijk gevonden te worden, maar net te weinig om uw ziel ontbloot te voelen.
De formule zal het leren: Pastor Harm Schilder + grapje over piemeltjes van jonge jongens = hihi. Tilburg culturele hoofdstad + iets met de VVD + naamsbekendheid want ik ken d’n dieje – lekker gewoon gebleven = haha.
Deze avond gaat ons hopelijk enorm verlichten. Of de rede hier zegeviert kunt u allen zelf bepalen, we houden na afloop een opiniepeiling in het licht van: ‘uw stem is ook belangrijk’, dit past binnen het thema waar de pamflettisten zo voor gepamfletteerd hebben: Gelijkheid. Het bespotten van de poppetjes kan beginnen!
Het lucht vast wel op, dus in die zin wellicht…. Verlichting.
Esther Porcelijn, 19 jan 2013
(Column voorgedragen tijdens ‘Schuimt’, columnistenbijeenkomst met o.a. Anton Dautzenberg, Luuk Koelman, JACE vd Ven, en Tom America, in jazzpodium Paradox in Tilburg)
More in: Archive O-P, Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Biografie Patricia de Martelaere
Marja Pruis: Als je weg bent
De Vlaamse schrijfster en filosofe Patricia de Martelaere overleed in 2009 op 51-jarige leeftijd, als een van de belangrijkste schrijvers in het Nederlandse taalgebied, en een van de minst begrepene. Een geladen schrijfster van koele essays en hartstochtelijke romans, zoals het succesvolle Het onverwachte antwoord. Een zeer terughoudende figuur als het ging om belangstelling voor haar persoon en privéleven.
Om in het mysterieuze werk en leven van Patricia de Martelaere door te dringen, neemt Marja Pruis drie rollen op zich: die van biograaf, literair criticus en journalist. Haar diepgravende analyses van de romans en de essays van De Martelaere zijn omlijst met de verhalen van de mensen die haar gekend hebben. Pruis schrijft over de opkomst en het succes van De Martelaere als schrijfster, de verdwijning van haar echtgenoot en haar omarming van het taoïsme – daarbij altijd de link leggend met de thema’s en de verhalen uit haar werk.
Marja Pruis schreef onder meer de veelgeprezen romans De vertrouweling en Atoomgeheimen en is criticus voor De Groene Amsterdammer. Met De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk toonde zij zich al eerder een onorthodox schrijversbiograaf. Haar meest recente werk, Kus me, straf me. Over lezen en schrijven, liefde en verraad, haalde de shortlist van de ako Literatuurprijs.
Marja Pruis: Als je weg bent – paperback – 192 p. – € 19,95
ISBN 9789044618211 – Uitgeverij Prometheus
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Martelaere, Patricia de
Hugues C. Pernathprijs 2013
Om de twee jaar wordt de Hugues C. Pernathprijs voor poëzie uitgereikt. Tot en met 3 juni 2013 kunnen kandidaten een dichtbundel inzenden om mee te dingen naar de prijs. De Hugues C. Pernathprijs zal dit jaar voor de vijftiende keer worden toegekend aan een Nederlandstalige dichter. Aan de prijs is een geldbedrag van 4000 euro verbonden.
In aanmerking komen uitgegeven dichtbundels, gepubliceerd na 16 februari 2011 van Nederlandstalige dichters die op 15 augustus 2013 de leeftijd van 44 jaar niet hebben bereikt. Hugues C. Pernath (1931-1975) overleed zelf net voor zijn 44ste verjaardag, vandaar deze leeftijdsgrens.
Dichtbundels die nog niet zijn uitgegeven, maar waarvan wel een uitgeverscontract bestaat, mogen ook ingezonden worden. Eerdere winnaars van de H.C. Pernathprijs komen niet in aanmerking.
De uitreiking vindt plaats op 5 oktober 2013 in het Letterenhuis in Antwerpen.
Een dichtbundel (origineel of fotokopie) kan worden ingezonden onder eigen naam (in vijfvoud) en per gewone post naar:
H.C. Pernathfonds – Minderbroedersstraat 22 – B-2000-Antwerpen
met vermelding van plaats en datum van geboorte.
Inzenden kan tot en met 3 juni 2013 (De inzendingen worden niet geretourneerd)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive O-P, Pernath, Hughues C.
Renée Vivien
(1877–1909)
My brunette with the golden eyes
My brunette with the golden eyes, your ivory body, your amber
Has left bright reflections in the room
Above the garden.
The clear midnight sky, under my closed lids,
Still shines….I am drunk from so many roses
Redder than wine.
Leaving their garden, the roses have followed me….
I drink their brief breath, I breathe their life.
All of them are here.
It’s a miracle….The stars have risen,
Hastily, across the wide windows
Where the melted gold pours.
Now, among the roses and the stars,
You, here in my room, loosening your robe,
And your nakedness glistens
Your unspeakable gaze rests on my eyes….
Without stars and without flowers, I dream the impossible
In the cold night.
Renée Vivien poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive U-V, Renée Vivien, Vivien, Renée
Wat in het klein niet werkt
I
Toen de machines kwamen
vonden mensen tijd de
planeet in te richten naar
hun evenbeeld het werd een
kale wereld van honger en
armoe want naakt zonder bezit
en op elk niveau hongerig wordt
een mens geboren toen de
machines eenmaal uitgevonden
waren begon god spontaan een
zwanezang te zingen hij stierf na
een lang vreesbed aan de
slopende ziekte ongeloof de
mens wisselde god voor geld
kapitaal productiemiddelen arbeid
vormden de nieuwe drieëenheid
en mensen aanbeden winsten
die groeiden om te groeien om
te bewijzen dat het groeien kan
tot in de hemelen tot in den
eeuwigheid amen.
II
De cellen in je lichaam begonnen
te groeien om het groeien de dokter
vond dat niet goed en had er een
naam voor hij noemde het kanker
ik heb je zien sterven mamma toen
jij kaal werd van die kuren schoor ik
mijn kop ook jij geen haar ik geen
haar ik dacht dat ik solidair kon zijn
en je zo misschien kon redden
maar toen je op een dag vlak voor
kerst thuiskwam je huid geel was
van de zoveelste chemo zag ik
dood in je ogen solidair was
gewoon weer een woord
geworden sterven deed je in
je eentje je vergroeide als
herinnering groeide stilstaand
met mij mee tot wat ik nu met
niemand meer delen kan
mijn oorsprong de vrouw
uit wie ik voortkwam.
Martin Beversluis
Martin Beversluis (Vlaardingen, 1972) debuteerde in 1995 met de bundel ‘De Zeisloper’. Daarna speelde hij als dichter in de band Listening Principles. Ook werkte Martin Beversluis samen met zeefdrukker/ beeldend kunstenaar John Dohmen, met wie hij de bundels ‘Rijpen onder invloed’ (2005) en ‘Blauw van jou’ (2007) in eigen beheer uitgaf. Sinds 2007 is Martin Beversluis succesvol actief als slamdichter in de Nederlandse Poetry Slam. In 2009 stond hij in de Finale van het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam en in 2011 stond Beversluis in de Halve Finale. Op 5 november 2011 presenteerde Martin Beversluis zijn zevende bundel: ‘Talisman’. Op 17 maart 2012 nam hij deel aan het TiLT-Festival in De NWE Vorst in Tilburg. Sinds september 2012 maakt Beversluis deel uit van muzikaal dichterscollectief Hongerlief. Komend najaar verschijnt van Martin Beversluis de minibundel ‘Tijdreis’.
Zie ook:
www.beversluis.com
www.facebook.com/martin.beversluis
twitter: @Martin_B013
www.benkleyn.nl
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Beversluis, Martin
Mireille Havet
(1898-1932)
C’est ce désir du monde
À Mlle Lilie de Lanux
C’est ce désir du monde
qui m’hallucine !
La hantise de ce qui reste à créer
dans les contrées
neuves comme mon ardeur.
L’aube monte,
éclate aux vitres et joue un instant
avec les rainures du volet.
C’est avant l’aube qu’il faut partir..!
La douceur du jour vous rattache aux choses
qui ont bercé l’enfance.
Avec rudesse : il faut partir !
Ceindre ses reins de la ceinture d’acier
dont les clous mordent la chair
à la moindre défaillance.
Traverser le jardin, sans cueillir de fleurs,
ne pas s’attarder à la barrière qui grince !
Partir… avant l’heure.
C’est la rudesse qui dirige.
C’est la ligne droite et la route poudreuse,
dans l’aurore malléable,
qui attirent.
Et la poussière se fait légère et douce
aux talon nus
qui s’y enfoncent avec volupté !
Les horizons ne sont pas des mythes
Ils sont là pour être traversés ! vaincus ! Livrés !
Tous les secrets des montagnes,
toute la langueur des rivières,
toute la force mystique de l’océan indomptable
et le désert, qui noie, mieux que l’onde
sont pour nous.
Pour Toi : Voyageur désirable !
Que rien n’harasse et que rien ne déçoit :
avec ta besace grise sur ta hanche
ton dur bâton !
Sans arme ! Et sans fortune !
Livré au ciel, comme Jésus-Christ
Le fut aux hommes,
Livré avec le seul vêtement
de ta chair : à la source
qui coule en chantant
sur tes reins.
Les cimes ! Les cimes !
Nous appellent, se dressant
multiples et farouches
comme un désir qui s’amplifie.
Elle s’exhaussent
les unes sur les autres,
harcelant nos yeux
qui ne peuvent tout posséder !
Ô courses folles
dans la nuit,
avec les constellations jusqu’aux épaules
et la tentation de les prendre à pleine main.
Usure exquise de tout ce qui dort en nous
et s’éveille, au contact des ouragans
et des soleils,
absorptions entière de la Terre
par tous les pores de la peau
cuivrée, durcie !
Possession enfin palpable
de ce que Dieu donna à l’homme
pour l’aider à conquérir le ciel.
Possession unique !
Dure comme un arc bandé,
dont la flèche serait,
un désir insatiable
d’une portée illimitée.
Voici la nuit sur la ville.
En haut de la grande Tour,
un paon s’éploie
comme un drapeau d’azur.
Et c’est le signe !
Et c’est le flambeau !
Ah ! Partons sans détour,
pendant que la soif dure encore
et avant d’être résignés.
Pendant que sur ce mur, l’oiseau sonore
clame la détresse des prisonniers.
Dans mes libres membres bouillonne,
La folle promesse de l’univers
qui s’abandonne
à mon désir.
Revue La Presqu’île n°4 (octobre 1916)
Mireille Havet poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive G-H, Havet, Mireille, Mireille Havet
Zwarte Vleugels presenteert op 13-02-2013 in Paradox Tilburg
De Zwijnsknuppelaars
– live-hoorspel waarin 6 blinden vechten om 1 zwijn
Het Varkenspel
– nieuw gezelschapsspel performance voor volwassen spelers
The BLUNTAXE3
– explosieve combinatie van muziek en poëzie
De Zwijnsknuppelaars
Nick J. Swarth en Niels Duffhuës maakten in opdracht van Bosch 500 een hoorspel waarin het absurdisme hoogtij viert. Zes blinden vechten om één zwijn. Als ze het doodmaken krijgen ze als beloning het gewicht van het zwijn in goud. ‘De Zwijnsknuppelaars’ wordt eenmalig uitgevoerd! Stemmen: Sandra Swinkels, Hans Maas & Nick J. Swarth. Muziek: Niels Duffhuës.
Het Varkenspel
Het Varkenspel is een nieuw gezelschapsspel voor volwassen spelers. Een spel waarin fantasie en werkelijkheid verwisseld lijken te worden. Iedereen is welkom om mee te doen. Wel op eigen risico maar gevaarlijk is het zeker niet. De performance is ontwikkeld door Tineke Schuurmans en Sonja Augart.
The BLUNTAXE3
Is een daverend ‘freefunk’ trio bestaande uit Johan Reijnders, Jan Vanderlest en Edward Capel. De explosieve combinatie van bas, drums & sax worden aangevuld met de klank & woord poëzie van ACG Vianen en het avant-gardistische rockgitaarwerk van Jacq Palinckx. Onlangs verscheen hun nieuwe cd ‘HOEMBWA!’.
Zwarte Vleugels @ Paradox
Datum: woensdag 13 februari 2013
Aanvang: 20:30 (deur: 19:30) – Toegang: gratis
Paradox: Telegraafstraat 62, 5038 BM Tilburg, tel. 013 5432266
fleursdumal.nl magazine
More in: Swarth, Nick J., The talk of the town
Vincent Berquez
Infant illness
Yelling the night down
the voice lilts and moans.
Listening for his cries
out loud, a song of pain
and voiceless shackles
slides out of the void
of illness in the dark game
of night and hot breath.
His mouth rattles and yells
the lights on and demands
the tender strokes of relief
from the heart of a cough.
The hack of a scarlet throat,
a nose full of glue
he yells our attention
sitting to attention
in the complete darkness.
The lament of infant illness
dries up for a while
and waits in the song of tears.
24.12.10
vincent berquez poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Berquez, Vincent, Vincent Berquez
Frank Wedekind
(1864-1918)
Das arme Mädchen
Böt mir einer, was er wollte,
Weil ich arm und elend bin,
Nie, und wenn ich sterben sollte,
Gäb ich meine Ehre hin!
Schaudernd eilt das Mädchen weiter,
Ohne Obdach, ohne Brot,
Das Entsetzen ihr Begleiter,
Ihre Zuversicht der Tod.
Es klappert in den Laternen
Des Winters eisig Wehn,
Am Himmel ist von den Sternen
Kein einziger zu sehn.
Wie sie nun noch eine Strecke
Weiter irrt, sieht sie von fern
An der nächsten Straßenecke
Einen ernsten, jungen Herrn.
Ihm zu Füßen auf die Steine
Bricht sie ohne einen Laut,
Hält umklammert seine Beine,
Und der Herr verwundert schaut:
»Wenn dich die Menschen verlassen,
Komm auf mein Zimmer mit mir;
Jetzt tobt in allen Gassen
Nur wilde Begier.«
Und sie folgte seinen Schritten,
Hielt sich schüchtern hinter ihm;
Jener hat es auch gelitten,
Wurde weiter nicht intim.
Angelangt auf seinem Zimmer
Zündet er die Lampe an,
Bei des Lichtes mildem Schimmer
Bald sich ein Gespräch entspann:
»Es boten mir wohl viele
Ein Obdach für die Nacht,
Doch hatten sie zum Ziele,
Was mich erschaudern macht.«
»Ferne sei mir das Verlangen«,
Sprach der ernste, junge Mann,
»Dir zu färben deine Wangen,
Wenn ich’s nicht durch Güte kann.«
Bat sie, länger nicht zu weinen,
Holte Wurst und kochte Tee,
Und am Morgen zog er einen
Taler aus dem Portemonnaie.
Sie hat ihn bescheiden genommen
Und fand, eh der Tag vorbei,
Als Plätterin Unterkommen
In einer Wäscherei.
Aber ach, die Tage gingen
Und die Nächte freudlos hin,
Bluteswallungen umfingen
Ihren frommen Kindersinn.
Immer mußt sie sein gedenken,
Der so freundlich zu ihr war,
Immer mußt den Kopf sie senken
In der muntern Mädchenschar.
Und eines Abends um neune
Hielt sie’s nicht aus,
Lief ganz alleine
Nach seinem Haus.
Er war noch nicht heimgekommen,
Sie verkroch sich unters Bett,
Bis sie seinen Schritt vernommen,
Wo sie gern gejubelt hätt.
Doch sie hielt sich still da unten,
Bis er sich zu Bett gelegt
Und den süßen Schlaf gefunden,
Dann erst hat sie sich geregt.
Leise wie eine Elfe
Schlupft sie zu ihm hinein:
»Daß Gott mir helfe –
Ich bin dein!«
Doch da hat er sich erhoben,
Wußte erst nicht, was geschah,
Hat die Kissen vorgeschoben,
Als das Kind er nackend sah:
»Nein, jetzt will ich dich nicht haben;
Wohl dir, daß du mir vertraut!
Aber spare deine Gaben,
Denn schon morgen bist du Braut!«
Er führte binnen acht Tagen
Sie wirklich zum Altar.
Es läßt sich gar nicht sagen,
Wie glücklich sie war.
Frank Wedekind poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X, Frank Wedekind
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature