Or see the index
22 februari 2009
officiële inhuldiging gedenkplaat
Paul van Ostaijen
aan zijn geboortehuis
Lange Leemstraat 53
Antwerpen
OPPERVLAKKIGE CHARLESTON
Als je van het meisje van Milwaukee houdt
van het meisje houdt
van het meisje van Milwaukee houdt
– van de nacht vallen de sterren veel
en blijven aan de huizen hangen
Batschari Zigaretten Batschari Zigaretten
Sarotti ist so süsz und schön –
Als je van het meisje van Milwaukee houdt
schaak ze in een ford schaak ze in een ford
de vader die is dominee
de broer die woont te Chicago
in Oklahoma woont de olieoom
en je sienjaal een saksofoon
schaak ze in een ford schaak ze in een ford
de negers hebben dikke lippen
de negers hebben dikke rode lippen
Je voert je bruid naar Texas heen
in Texas woont een dominee
in Texas woont een goeie dominee
en je sienjaal een saksofoon
in Texas woont een dominee
Je voert je bruid naar Texas heen
Je stuurt een telegram naar Chicago
de nacht is klaar
en morgen ben-je miljoenair
dan vin-je de methode
de maan als lichtreklaam
Als je van het meisje van Milwaukee houdt
schaak ze in een ford – rem niet rem niet –
Je voert je bruid naar Texas heen
de negers hebben dikke lippen
de negers hebben dikke rode lippen
en alle dominee’s zijn goed
Als je van het meisje van Milwaukee houdt
van haar houdt
ram rem de trem
ram rem
Paul van Ostaijen
(1896-1928)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive O-P, Ostaijen, Paul van, Paul van Ostaijen, Paul van Ostaijen
Monica Richter poetry
The final moment
allen g. 1969
fleursdumal.nl magazine – magazine for art & literature
More in: Monica Richter, Monica Richter, Richter, Monica
Museum of Lost Concepts
Disclosure 16-20
(1968-2008)
jef van kempen © fleursdumal.nl magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Conceptual writing, Kempen, Jef van, Visual & Concrete Poetry, ZERO art
Museum of Lost Concepts
Disclosure 11-15
(1968-2008)
jef van kempen © kemp=mag poetry magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Conceptual writing, Kempen, Jef van, Visual & Concrete Poetry
Paul van Ostaijen
B E Z E T T E S T A D 1 9 2 1
Paul van Ostaijen
(1896 – 1928) was a Flemish poet and writer
Bezette stad
(Occupied city, 1921)
kemp=mag poetry magazine = www.kempis.nl
More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Ostaijen, Paul van, Paul van Ostaijen, Paul van Ostaijen
Museum of Lost Concepts
Disclosure 6-10
(1968-2008)
jef van kempen © kemp=mag poetry magazine 2008
More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Conceptual writing, Kempen, Jef van, Visual & Concrete Poetry, ZERO art
Museum of lost concepts
Disclosure 1 – 5
visual & concrete poetry 1968-2008
jef van kempen© fleursdumal.nl magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Conceptual writing, Kempen, Jef van, Visual & Concrete Poetry, ZERO art
Kurt Schwitters en de kunst van het toeval
ANNA BLUME HEEFT EEN VOGEL
door Jef van Kempen
Het jaar 2000 wordt het jaar van De Stijl. De roemruchte groep kunstenaars wordt onder meer herdacht met exposities. Het Brabants Dagblad wijdt er een serie aan. Toen Kurt Schwitters in 1936, tijdens een bijeenkomst van kunstenaars, om zijn mening werd gevraagd over twee nieuwe portretten van Hitler en Goebbels, betrad hij het podium, hield de schilderijen omhoog en zei: „Wat zullen we doen? Zullen we ze ophangen of tegen de muur zetten?” Kurt Schwitters: een Duitser met gevoel voor humor.
In zijn huis in Hannover werkte Kurt Schwitters (1887-1948) bijna twintig jaar lang aan zijn Merzbau, een van de meest oorspronkelijke kunstwerken uit de geschiedenis van de avant-garde. Van de kelder tot de zolder verbouwde hij zijn huis tot één grote collage van afvalmaterialen. Voor Schwitters, die zich verwant voelde aan de dadaïsten, gold ‘het toeval’ als voornaamste bron voor zijn kunst. Van de dingen die hij op straat vond, knipte, plakte, schilderde en timmerde hij collages, schilderijen en constructies, die hij allemaal het predikaat Merz-kunst gaf. Het begrip Merz ontstond toen bij het verknippen van het woord Kommerzbank alleen het woord Merz overbleef.
Ook in het literaire werk van Kurt Schwitters speelt het toeval een grote rol. Op een van zijn zwerftochten, op zoek naar bruikbaar afvalmateriaal, zag hij een door een kind op een muur geschreven tekst: ‘Anna Blume heeft een vogel’. Die tekst heeft in de Duitse taal een dubbele bodem en kan ook betekenen: ‘Anna Blume is gek’. Schwitters zou Anna Blume onsterfelijk maken met zijn ironische liefdesverklaring aan een onbekende vrouw. In 1919 werd zijn gedicht An Anna Blume voor het eerst gepubliceerd. Het is een van de meest onzinnige en tegelijkertijd een van de mooiste liefdesgedichten uit de Duitse literatuur.
Blauw is de kleur van jouw gele haren,
Rood is de kleur van jouw groene vogel.
Jij onopvallend meisje in je alledaagse kleren,
Jij lief groen dier, ik hou van jou!
In september 1922 organiseerden Theo en Nelly van Doesburg in Weimar een dadaïstische voorstelling waaraan ook Hans Arp, Tristan Tzara en Kurt Schwitters deelnamen. Vanwege het grote succes zou de voorstelling worden herhaald in Jena en Hannover en werden er plannen gemaakt voor een serie optredens in Nederland. Uiteindelijk zou alleen Kurt Schwitters de reis naar Nederland maken. In januari en februari 1923 werden er een hele reeks dada-avonden gehouden, voornamelijk in het westen van het land. Uitzonderingen waren de voorstellingen in Den Bosch en Tilburg op 25 en 27 januari. Aan het begin van de dada-veldtocht, zoals de reeks dada-avonden later zou worden genoemd, schreef Van Doesburg aan Antony Kok: „De dada avonden zijn reusachtig. (…) In Haarlem, waar we Donderdagavond waren, zijn de menschen door de politie uiteengejaagd’.
De voorstellingen, die konden rekenen op grote publieke belangstelling, verliepen, zoals ook voor een deel gepland, volkomen chaotisch. Van Doesburg begon met het op serieuze toon voorlezen van zijn manifest: Wat is dada?, daarbij voortdurend onderbroken door Schwitters, die vanuit de zaal allerlei dierengeluiden nabootste. Schwitters droeg zelf An Anna Blume voor en een aantal -voor het publiek soms totaal onbegrijpelijke- klank- en cijfergedichten. Nelly van Doesburg zorgde voor enkele muzikale intermezzo’s op de piano. Bij sommige dadavoorstellingen was het tumult zo groot, dat de kranten er ruim aandacht aan besteedden: „De zaal buldert van den lach. Schwitters kan bijna niet verder, maar houdt vol. (…) Hij is onverstoorbaar. Het publiek brult, blaast, gilt, maakt allerlei geluiden, een fluitje komt boven alles uit.”
Het succes van de sympathieke Schwitters stimuleerde Antony Kok tot het schrijven van enkele dadaïstische gedichten. Vanaf 1921 had Schwitters bijdragen geleverd aan De Stijl en de kontakten met de Duitse abonnees verzorgd. Op zijn beurt zou hij een speciaal nummer van zijn eigen tijdschrift Merz wijden aan het dadaïsme in Holland, met bijdragen van Van Doesburg en Kok.
Kurt Schwitters was er de man niet naar om een blad voor de mond te nemen, ook niet bij de opkomst van het nationaal-socialisme. Legendarisch zijn de verhalen over zijn persoonlijke verzet tegen de nieuwe machthebbers. Tijdens een van zijn optredens nodigde hij het publiek uit om een door hem meegebrachte foto van Hitler te bespugen in plaats van te applaudisseren. In 1936 werd een van zijn schilderijen door de nazi’s geëxposeerd op een tentoonstelling van ‘Entartete Kunst’ en gekwalificeerd als ‘volkomen krankzinnig’. Schwitters trok zich steeds meer terug om te werken aan zijn Merzbau. In 1937 vluchtte hij naar Noorwegen. Zijn vrouw Helma bleef in Hannover achter. Totaal ontredderd schreef hij: „Alles bij elkaar is het leven zo afgrijselijk, dat je beter nooit geboren had kunnen zijn”.
Bij de inval van de Duitsers in Noorwegen, in juni 1940, vluchtte hij opnieuw voor zijn landgenoten, nu naar Engeland. In december 1944 bereikte Schwitters voor het eerst sinds jaren weer nieuws uit Hannover. Zijn vrouw was tijdens een bombardement omgekomen, zijn huis en zijn Merzbau waren vernietigd. Hij zou nooit meer terugkeren naar ‘het land van de waanzin’.
Kurt Schwitters moet nog vaak hebben teruggedacht aan de tijd van zijn vriendschap met Theo van Doesburg. In 1947, een jaar voor zijn dood, schreef hij aan Nelly van Doesburg: „Ik leef nog steeds in die tijd en heb mij niet verder ontwikkeld, omdat ik denk dat tóen onze beste tijd was”.
(Brabants Dagblad, 27 augustus 1999)
6 Portraits: Theo van Doesburg, Antony Kok, Piet Mondriaan,
Kurt Schwitters, Lena Milius & Nelly van Moorsel
by Jef van Kempen
Published in: Het Brabants Dagblad, 1999-2000
More in: #Archive A-Z Sound Poetry, Essays about Van Doesburg, Kok, Mondriaan, Schwitters, Milius & Van Moorsel, Jef van Kempen, Kurt Schwitters, Kurt Schwitters, Schwitters, Kurt
I. K. B o n s e t
(Theo van Doesburg)
Anthologie Bonset
De Stijl 1921
Theo van Doesburg (I.K. Bonset) De Stijl 1921
kemp=mag poetry magazine – magazine for art & literature
More in: #Archive A-Z Sound Poetry, *Concrete + Visual Poetry A-E, Dada, Doesburg, Theo van, Theo van Doesburg (I.K. Bonset)
‘Het komt vaak voor
dat commentaar
de tekst verduistert’
Antony Kok en het gedicht Nachtkroeg
door Hanneke van Kempen
Zoals voor sommigen een abstract schilderij het ultieme visuele genot vormt, zo houd ik – als we het over poëzie hebben – van klankgedichten. In een klankgedicht gaat het enerzijds om de nog niet aan taal vastgehechte klanken, anderzijds gaat het om de weergave ervan in letters en leestekens. In de ons omringende landen zijn klankdichten behoorlijk populair. Tijdens een verkiezingen die in 1998 door de BCC werd georganiseerd als opmaat naar het nieuwe millenium werd Spike Milligan’s ‘On The Ning Nang Nong’ gekozen als ‘the nation’s favourite poem’, zowel door de volwassenen als door de jeugd. In Duitsland behoren dichters als Ernst Jandl en Kurt Schwitters ook tot de canon. Elke Nederlander kent het werk van Jan Hanlo (‘Oote’ en ‘De Mus’), niet in het minst vanwege de kamervragen die werden gesteld over het feit dat een auteur van dergelijke poëzie een staatssubsidie kreeg.
Een minder bekend Nederlands klankdicht, waar ik een persoonlijke band mee heb, is ‘Nachtkroeg’ van Antony Kok (1882-1969). Kok was spoorwegbeamte in Tilburg en leerde in 1914 Theo van Doesburg (1883-1931) kennen, die daar gelegerd was. De vriendschap die tussen hen ontstond leidde in 1917 tot de oprichting van het internationaal bekende kunsttijdschrift De Stijl. In 1915 schreef Kok het gedicht ‘Nachtkroeg’, dat in 1923 in het tijdschrift werd opgenomen. Hoewel het gedicht tijdens de Eerste Wereldoorlog geschreven werd, zou het niet misstaan op een hedendaagse Poetry Slam (die ze vroeger een soiree noemden, toen de Franse invloed hier nog gold):
NACHTKROEG
Stil_
Stap
Steen
Stil_
Stap
Steen
Stil_ _
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Drusch
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Drisch
Dà
Domb_
Rusch
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Stil_
(zeer
snel)
Hé
rom
mm mm
oemmenoem oemmenoem
oemm
tjaa
doemezoem
bomb doem
homb oem
hei ha
hehehe
hei zoem m m
haaa houw
doemenoemenoemenoem
zoemhoem
rusj oemenoem rek
rusj oemenoem
rink kink
hakala
noemenoemenoemezoem
kreuh_zoemm m
hakala aa
oemenoemenoem
oemenoemenoemzoem
hakaha
romb domb
domb
zoemenoem
bomm
zoemm m
hei roemenoem
zoem m
zoe m
oem m
oem
m m
m
m
m
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Rîss
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Sjrih_ _
DEUR
Het gedicht leest als een klankspel zoals die vroeger wel op de radio werden uitgezonden. Kok begint het gedicht waarin geluid en ritme zo’n belangrijke rol spelen opmerkelijk genoeg met ‘Stil’. Halverwege volgt nog een regieaanwijzing, alsof het om een muziekpartituur gaat: zijn ‘zeer snel’ wordt dan een ‘presto’. De climax vormt het woord DEUR, alsof het een toneelstuk betreft dat eindigt met ‘Doek’.
Een klankdicht interpreteren is een hachelijke zaak. Met iedere voordracht en lezing kan een nieuwe vorm aan het gedicht worden gegeven. De dichter probeert meestal los te komen van een buitentekstuele werkelijkheid en het vers als vers te laten bestaan. Of om met een van de duizenden aforismen die Kok dichtte te spreken. ‘Het komt vaak voor, dat commentaar de tekst verduistert.’
Er is wel iets bekend over wat Kok heeft proberen te ‘beschrijven’: ‘Nachtkroeg’ moet het geluid verbeelden van een man die afgaat op het geroezemoes (oemenoemenoemzoem) van een café en ten slotte de deur binnengaat. Of het ‘Da Domb’ bijvoorbeeld de tred of hartslag van de wandelende mens verbeeldt blijft aan de lezer om te ‘beluisteren’ (tegenwoordig zou je daar nog het tot ver in de omgeving doordreunen van de muziekinstallatie van een dergelijk etablissement aan toevoegen, maar in het Tilburg van 1915 is dat nog niet aan de orde).
De chaos van een drukke kroeg leidt tot een hilarische concatenatie van klanken, die door de onconventionele syntaxis en de door Kok voorgeschreven versnelling steeds meer vragen oproept over ‘waar’ of ‘wat’ hij beschrijft. Juist vanwege de aanwezigheid van ‘echte’ woorden als ‘steen’, ‘stap’, ‘stil’ en ‘deur’ wordt de rest des te mysterieuzer.
Er zijn twee versies van dit gedicht bekend. Voordat Van Doesburg het gedicht van Kok in De Stijl publiceerde, schrapte hij de openingszin (‘In de stille straten der provinciestad luisterde ik naar het praten van mijn kalmen stad’) en veranderde de titel van ‘Volle Nachtkroeg’ in ‘Nachtkroeg’. Volgens Van Doesburg was het gedicht als klankdicht ook zonder de uitleg in de eerste zin te begrijpen. In De Stijl schreef hij: ‘Nachtkroeg van Anthony Kok is hier een voorbeeld van suggestieve klankverwerking, goed doorwerkt, bewust en met overleg geordend is hier het materiaal tot een gesloten woordkegel opgebouwd. De opeenvolging der klankvormen wekt een associatie met de waarneming in de hand. Het blijft daardoor eenigzins imitatief, doch met vergete niet, dat dit vers reeds in 1915 gemaakt werd. Nimmer kwam in Holland een dichter tot zoo sober en zuiver gebruik van zijn uitdrukkingsmateriaal. Dit alles zijn symptomen van een nieuwe versconstructie in Holland’. Rodenko nam ‘Nachtkroeg’ in 1954 op in Nieuwe griffels, schone leien en bezorgde Kok daarmee een plaats in de literatuurgeschiedenis naast Van Doesburgs alter ego I.K. Bonset.
Zie voor een keuze uit het werk van A. Kok: Antony Kok, Gedichten en Aforismen, bezorgd en van een nawoord voorzien door Jef van Kempen, Tilburg: Art Brut, 2000.
Dit artikel verscheen eerder in de rubriek ‘Een stuk of wat gedichten’ in het tijdschrift: VakTaal, jrg 18, nr. 1 2005, p. 9-10.
Hanneke van Kempen: Het komt vaak voor dat commentaar de tekst verduistert
More in: #Archive A-Z Sound Poetry, Antony Kok, Hanneke van Kempen
H u g o B a l l
(1886-1927)
Seepferdchen und Flugfische
tressli bessli nebogen leila
flusch kata
ballubasch
zack hitti zopp
zack hitti zopp
hitti betzli betzli
prusch kata
ballubasch
fasch kitti bimm
zitti kitillabi billabi billabi
zikko di zakkobam
fisch kitti bisch
bumbalo bumbalo bumbalo bambo
zitti kitillabi
zack hitti zopp
treßli beßli nebogen grügü
blaulala violabimini bisch
violabimini bimini bimini
fusch kata
ballubasch
zick hiti zopp
Karawane
jolifanto bambla o falli bambla
großgiga m’pfa habla horem
egiga goramen
higo bloiko russula huju
hollaka hollala
anlogo bung
blago bung blago bung
bosso fataka
ü üü ü
schampa wulla wussa olobo
hej tatta gorem
eschige zunbada
wulubu ssubudu uluwu ssubudu
tumba ba-umf
kusa gauma
ba – umf
Gadji beri bimba
gadji beri bimba glandridi laula lonni cadori
gadjama gramma berida bimbala glandri galassassa laulitalomini
gadji berl bin blassa glassala laula lonni cadorsu sassala bim
gadjama tuffm i zimzalla binban gligla wowolimai bin beri ban
o katalominai rhinozerossola hopsamen laulitalomini hoooo
gadjama rhinozerossola hopsamen
bluku terullala blaulala loooo
zimzim urullala zimzim urullala zimzim zanzibar zimzalla zam
elifantolim brussala bulomen brussala bulomen tromtata
velo da bang bang affalo purzamai affalo purzamal lengado tor
gadjama bimbalo glandridi glassala zingtata pimpalo ögrögöööö
viola laxato viola zimbrabim viola uli paluji malooo
tuffm im zimbrabim negramai bumbalo negramai bumbalo tuffm i zim
gadjama bimbala oo beri gadjama gaga di gadjama affalo pinx
gaga di bumbalo bumbalo gadjamen
gaga di bling blong
gaga blung
More in: #Archive A-Z Sound Poetry, *Concrete + Visual Poetry A-E, Ball, Hugo, Dada, Visual & Concrete Poetry
G u i l l a u m e A p o l l i n a i r e
(1880-1918)
LE PONT MIRABEAU
Sous le pont Mirabeau coule la Seine
Et nos amours
Faut-il qu’il m’en souvienne
La joie venait toujours après la peine.
Vienne la nuit sonne l’heure
Les jours s’en vont je demeure
Les mains dans les mains restons face à face
Tandis que sous
Le pont de nos bras passe
Des éternels regards l’onde si lasse
Vienne la nuit sonne l’heure
Les jours s’en vont je demeure
L’amour s’en va comme cette eau courante
L’amour s’en va
Comme la vie est lente
Et comme l’Espérance est violente
Vienne la nuit sonne l’heure
Les jours s’en vont je demeure
Passent les jours et passent les semaines
Ni temps passé
Ni les amours reviennent
Sous le pont Mirabeau coule la Seine
ANNIE
Sur la côte du Texas
Entre Mobile et Galveston il y a
Un grand jardin tout plein de roses
Il contient aussi une villa
Qui est une grande rose
Une femme se promène souvent
Dans le jardin toute seule
Et quand je passe sur la route bordée de tilleuls
Nous nous regardons
Comme cette femme est mennonite
Ses rosiers et ses vêtements n’ont pas de boutons
Il en manque deux à mon veston
La dame et moi suivons presque le même rite
LA BLANCHE NEIGE
Les anges les anges dans le ciel
L’un est vêtu en officier
L’un est vêtu en cuisinier
Et les autres chantent
Bel officier couleur du ciel
Le doux printemps longtemps après Noël
Te médaillera d’un beau soleil
D’un beau soleil
Le cuisinier plume les oies
Ah! tombe neige
Tombe et que n’ai-je
Ma bien-aimée entre mes bras
L’ADIEU
J’ai cueilli ce brin de bruyère
L’automne est morte souviens-t’en
Nous ne nous verrons plus sur terre
Odeur du temps brin de bruyère
Et souviens-toi que je t’attends
fleursdumal.nl magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry A-E, *War Poetry Archive, Apollinaire, Guillaume, Guillaume Apollinaire
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature