Hanneke van Kempen over Antony Kok
‘Het komt vaak voor
dat commentaar
de tekst verduistert’
Antony Kok en het gedicht Nachtkroeg
door Hanneke van Kempen
Zoals voor sommigen een abstract schilderij het ultieme visuele genot vormt, zo houd ik – als we het over poëzie hebben – van klankgedichten. In een klankgedicht gaat het enerzijds om de nog niet aan taal vastgehechte klanken, anderzijds gaat het om de weergave ervan in letters en leestekens. In de ons omringende landen zijn klankdichten behoorlijk populair. Tijdens een verkiezingen die in 1998 door de BCC werd georganiseerd als opmaat naar het nieuwe millenium werd Spike Milligan’s ‘On The Ning Nang Nong’ gekozen als ‘the nation’s favourite poem’, zowel door de volwassenen als door de jeugd. In Duitsland behoren dichters als Ernst Jandl en Kurt Schwitters ook tot de canon. Elke Nederlander kent het werk van Jan Hanlo (‘Oote’ en ‘De Mus’), niet in het minst vanwege de kamervragen die werden gesteld over het feit dat een auteur van dergelijke poëzie een staatssubsidie kreeg.
Een minder bekend Nederlands klankdicht, waar ik een persoonlijke band mee heb, is ‘Nachtkroeg’ van Antony Kok (1882-1969). Kok was spoorwegbeamte in Tilburg en leerde in 1914 Theo van Doesburg (1883-1931) kennen, die daar gelegerd was. De vriendschap die tussen hen ontstond leidde in 1917 tot de oprichting van het internationaal bekende kunsttijdschrift De Stijl. In 1915 schreef Kok het gedicht ‘Nachtkroeg’, dat in 1923 in het tijdschrift werd opgenomen. Hoewel het gedicht tijdens de Eerste Wereldoorlog geschreven werd, zou het niet misstaan op een hedendaagse Poetry Slam (die ze vroeger een soiree noemden, toen de Franse invloed hier nog gold):
NACHTKROEG
Stil_
Stap
Steen
Stil_
Stap
Steen
Stil_ _
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Drusch
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Drisch
Dà
Domb_
Rusch
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Stil_
(zeer
snel)
Hé
rom
mm mm
oemmenoem oemmenoem
oemm
tjaa
doemezoem
bomb doem
homb oem
hei ha
hehehe
hei zoem m m
haaa houw
doemenoemenoemenoem
zoemhoem
rusj oemenoem rek
rusj oemenoem
rink kink
hakala
noemenoemenoemezoem
kreuh_zoemm m
hakala aa
oemenoemenoem
oemenoemenoemzoem
hakaha
romb domb
domb
zoemenoem
bomm
zoemm m
hei roemenoem
zoem m
zoe m
oem m
oem
m m
m
m
m
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Rîss
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Dà
Domb_
Sjrih_ _
DEUR
Het gedicht leest als een klankspel zoals die vroeger wel op de radio werden uitgezonden. Kok begint het gedicht waarin geluid en ritme zo’n belangrijke rol spelen opmerkelijk genoeg met ‘Stil’. Halverwege volgt nog een regieaanwijzing, alsof het om een muziekpartituur gaat: zijn ‘zeer snel’ wordt dan een ‘presto’. De climax vormt het woord DEUR, alsof het een toneelstuk betreft dat eindigt met ‘Doek’.
Een klankdicht interpreteren is een hachelijke zaak. Met iedere voordracht en lezing kan een nieuwe vorm aan het gedicht worden gegeven. De dichter probeert meestal los te komen van een buitentekstuele werkelijkheid en het vers als vers te laten bestaan. Of om met een van de duizenden aforismen die Kok dichtte te spreken. ‘Het komt vaak voor, dat commentaar de tekst verduistert.’
Er is wel iets bekend over wat Kok heeft proberen te ‘beschrijven’: ‘Nachtkroeg’ moet het geluid verbeelden van een man die afgaat op het geroezemoes (oemenoemenoemzoem) van een café en ten slotte de deur binnengaat. Of het ‘Da Domb’ bijvoorbeeld de tred of hartslag van de wandelende mens verbeeldt blijft aan de lezer om te ‘beluisteren’ (tegenwoordig zou je daar nog het tot ver in de omgeving doordreunen van de muziekinstallatie van een dergelijk etablissement aan toevoegen, maar in het Tilburg van 1915 is dat nog niet aan de orde).
De chaos van een drukke kroeg leidt tot een hilarische concatenatie van klanken, die door de onconventionele syntaxis en de door Kok voorgeschreven versnelling steeds meer vragen oproept over ‘waar’ of ‘wat’ hij beschrijft. Juist vanwege de aanwezigheid van ‘echte’ woorden als ‘steen’, ‘stap’, ‘stil’ en ‘deur’ wordt de rest des te mysterieuzer.
Er zijn twee versies van dit gedicht bekend. Voordat Van Doesburg het gedicht van Kok in De Stijl publiceerde, schrapte hij de openingszin (‘In de stille straten der provinciestad luisterde ik naar het praten van mijn kalmen stad’) en veranderde de titel van ‘Volle Nachtkroeg’ in ‘Nachtkroeg’. Volgens Van Doesburg was het gedicht als klankdicht ook zonder de uitleg in de eerste zin te begrijpen. In De Stijl schreef hij: ‘Nachtkroeg van Anthony Kok is hier een voorbeeld van suggestieve klankverwerking, goed doorwerkt, bewust en met overleg geordend is hier het materiaal tot een gesloten woordkegel opgebouwd. De opeenvolging der klankvormen wekt een associatie met de waarneming in de hand. Het blijft daardoor eenigzins imitatief, doch met vergete niet, dat dit vers reeds in 1915 gemaakt werd. Nimmer kwam in Holland een dichter tot zoo sober en zuiver gebruik van zijn uitdrukkingsmateriaal. Dit alles zijn symptomen van een nieuwe versconstructie in Holland’. Rodenko nam ‘Nachtkroeg’ in 1954 op in Nieuwe griffels, schone leien en bezorgde Kok daarmee een plaats in de literatuurgeschiedenis naast Van Doesburgs alter ego I.K. Bonset.
Zie voor een keuze uit het werk van A. Kok: Antony Kok, Gedichten en Aforismen, bezorgd en van een nawoord voorzien door Jef van Kempen, Tilburg: Art Brut, 2000.
Dit artikel verscheen eerder in de rubriek ‘Een stuk of wat gedichten’ in het tijdschrift: VakTaal, jrg 18, nr. 1 2005, p. 9-10.
Hanneke van Kempen: Het komt vaak voor dat commentaar de tekst verduistert
More in: #Archive A-Z Sound Poetry, Antony Kok, Hanneke van Kempen