Or see the index
Monica Richter poetry
The final moment
allen g. 1969
fleursdumal.nl magazine – magazine for art & literature
More in: Monica Richter, Monica Richter, Richter, Monica
J e f v a n K e m p e n
g e d i c h t
N o r m
Het graf van de lezer is
voor mij een open boek,
want zelfs al blijkt het beeld
van de voorovergebogen dame
slechts een vage vlek op de muur,
(vergeef mij mijn zwak voor pikante details)
toch worden de mooiste en
onbestendigste van mijn dromen
ten alle tijden overvleugeld door
de kracht van mijn betoog:
het permanent en schaamteloos
verdraaien van de werkelijkheid,
als een wolk verstikkend gifgas
die door de regels raast
(meer dan 40 milligram per kubieke meter
dat is ver boven de veiligheidsnorm)
de met potlood onderstreepte woorden
voor altijd uitgewist,
het bloed van de lezer stroperig,
als het bloed van de ondode
die de angst om niet te sterven
een plaats geeft in waanzin.
Nee, liever eervol te sterven
dan als een lafaard te leven.
‘La-la-la ho-ho’ zong Rex Gildo
voordat hij voor altijd
uit het raam sprong
‘Es gibt dumme Tage
da geht alles schief
da kommen die Geister
die man gar nicht rief ‘.
Hoe troost je de achterblijvers?
Een dal van tranen?
Een stille tocht?
Een rake klap?
Wie schrijft
mag kieskeurig zijn.
Als brenger van het zwaard
beken ik al wat is gezegd
onder dwang
te hebben verklaard.
Jef van Kempen:
Laatste bedrijf, gedichten 1963-2008
Uitgeverij Art Brut
Postbus 117
5120 AC Rijen
ISBN: 978-90-76326-04-7
P O E M O F T H E W E E K
February 15, 2009
KEMP=MAG poetry magazine
More in: Archive K-L, Kempen, Jef van
J A C E V A N D E V E N
t w e e g e d i c h t e n
D e C i t y r i n g
In, spring, de cityring
Gò toch òn de kaant man
Tingelingeling
Wè kunde hier toch lekker rondjes rije
Op asfaltweege die de stad dörsnije
In, spring de cityring
Gò toch òn de kaant man
Tingelingeling
En waor ge mar wilt in files staon
Hè daor, stao ik naa veur of aachteraon?
Fast food, zoet, den autostoet
Ze zitte-n-in de waoge
En ze doen toettoet
En om honderd meter wijer te geraoke
Zumme nog mar es wè kilometers maoke
Dus Mat, start oewe squad
Mar zörg dègge nie slipt
Op de spiers van de qat
In, spring de cityring
Gò toch òn de kaant man
Tingelingeling
In, spring de cityring
Gò toch òn de kaant man
Tingelingeling….
Negentiende etappe Tour de France 1965
Van Briancon naar Aix-les-Bains, Cees Haast en Jimenez
Liggen minuten los, Cees kan vlakbij Gimondi komen
Voorbij Poupou, misschien straks tweede in het klassement
De aardbeiplukkers in West-Brabant hebben hun transistors
Op Tour de France afgestemd. Bij ieder zuchtje wind
Trilt spanning in de aardbeiblaadjes. Dan stokt hen de adem!
Jimenez demarreert! Verdoemd! Maar Cees blijkt bij de les
Springt uit zijn zadel, zwoegt in Jimenez zijn spoor. Hij schakelt
Maar in de haast te wild en knarsend slaat zijn ketting door
Zijn rechtervoet schiet uit de toeclip en, klap, daar gaat hij!
Een plukker op het veld knijpt onbewust een aardbei fijn
Hij drukt zijn radio haast in zijn oor: ‘Cees bloeit’, gilt hij
‘Als een rund, zijn stuur steekt in zijn lijf, Verdoeme nog!’
In Frankrijk plakt de tourdokter verband op Haast zijn been
Dat trilt, dat verder wil, dat zich over het zadel slingert, trapt!
Dat godverdoeme trapt en trappen zal om alles in te halen.
Maar met het bloed zijn kracht is weggevloeid. En daar is pijn,
Dan kou, intense kou, het gaat niet meer, hij stopt, hij huilt.
Vanuit zijn buik een vreemd gevoel opstijgt, zó’n diep verdriet…
De aardbeiplukker likt de aardbeisappen van zijn handen
Terwijl ver weg een maat Cees troostend in zijn armen sluit
Terwijl de Pel hard vloekt en dan alleen nog maar kan zuchten
Terwijl het aardbeisap naar asfalt smaakt en bloed en zweet
En straks de rondemiss een ander dan Cees Haast zal kussen.
Painting: Ivo van Leeuwen
Jace van de Ven: Poet of the city of Tilburg 2003-2005
© Jace van de Ven & Ivo van Leeuwen
KEMP=MAG poetry magazine
More in: City Poets / Stadsdichters, Ivo van Leeuwen, Ven, Jace van de
D.H. Lawrence
(1885-1930)
How beastly the bourgeois is
How beastly the bourgeois is
especially the male of the species–
Presentable, eminently presentable–
shall I make you a present of him?
Isn’t he handsome? Isn’t he healthy? Isn’t he a fine specimen?
Doesn’t he look the fresh clean Englishman, outside?
Isn’t it God’s own image? tramping his thirty miles a day
after partridges, or a little rubber ball?
wouldn’t you like to be like that, well off, and quite the
thing
Oh, but wait!
Let him meet a new emotion, let him be faced with another
man’s need,
let him come home to a bit of moral difficulty, let life
face him with a new demand on his understanding
and then watch him go soggy, like a wet meringue.
Watch him turn into a mess, either a fool or a bully.
Just watch the display of him, confronted with a new
demand on his intelligence,
a new life-demand.
How beastly the bourgeois is
especially the male of the species–
Nicely groomed, like a mushroom
standing there so sleek and erect and eyeable–
and like a fungus, living on the remains of a bygone life
sucking his life out of the dead leaves of greater life
than his own.
And even so, he’s stale, he’s been there too long.
Touch him, and you’ll find he’s all gone inside
just like an old mushroom, all wormy inside, and hollow
under a smooth skin and an upright appearance.
Full of seething, wormy, hollow feelings
rather nasty–
How beastly the bourgeois is!
Standing in their thousands, these appearances, in damp
England
what a pity they can’t all be kicked over
like sickening toadstools, and left to melt back, swiftly
into the soil of England.
KEMP=MAG poetry magazine
More in: Archive K-L, Lawrence, D.H.
FRANZ KAFKA
(1883-1924)
Die Welt
Die Welt
sie dreht
Die Menschen
drehen nach oben und unten
Ich fliege, entfernt aller
und sehe sie drehen
und stehe
Es ist ein Stöhnen und Jauchzen in der Welt,
das nicht durch meine Augen dringt.
Sie sehen es.
Ja.
Aber das nicht durch meine Augen dringt.
Die Menschen
sie lieben und leiden
Sie sind oben und unten
und in der Mitte
Innen und Außen
Ich Außen Mitte
Ich Innen
Die Sprache versagt,
schenke mir die Worte
die brauchbaren Worte.
Ich sehne mich nach ihnen
und den Innenaugen
Die Welt sie dreht noch immer
Ich nicht stehe im Jenseits,
im Nirgends
Kühl und hart…
Kühl und hart ist der heutige Tag.
Die Wolken erstarren.
Die Winde sind zerrende Taue.
Die Menschen erstarren.
Die Schritte klingen metallen
Auf erzenen Steinen,
Und die Augen schauen
Weite weiße Seen.
In dem alten Städtchen stehn
Kleine helle Weihnachtshäuschen,
Ihre bunte Scheiben sehn
Auf das schneeverwehte Plätzchen.
Auf dem Mondlichtplatze geht
Still ein Mann im Schnee fürbaß,
Seinen großen Schatten weht
Der Wind die Häuschen…
In der abendlichen Sonne
In der abendlichen Sonne
sitzen wir gebeugten Rückens
auf den Bänken in dem Grünen.
Unsere Arme hängen nieder,
unsere Augen linzeln traurig.
Und die Menschen gehn in Kleidern
schwankend auf dem Kies spazieren
unter diesem großen Himmel,
der von Hügeln in der Ferne
sich zu fernen Hügeln breitet.
Franz Kafka Gedichte
fleursdumal.nl magazine
More in: Franz Kafka, Kafka, Franz, Kafka, Franz
E d S c h i l d e r s
De muts van Dante
(slot)
Maar ook met de mutsen is het vaak somber gesteld. Neem een recente editie van La Vita Nuova, een uitgave van Penguin Books. Op het omslag staat een illuminatie onder de titel ‘De dichter gelauwerd door zijn dame’. Als motief zeker van toepassing op de tekst maar ronduit stuitend vind ik de suggestie dat de afgebeelde dichter ook maar enigszins de figuur van Dante zou benaderen. En dan heb ik het niet eens over de rode onderkleding die het been onder de knie onbedekt laat, iets wat Dante beslist niet zou dragen, daarvoor is hij te streng kuis. Nee, het gaat om het hoofddeksel, een vreemde, knalrode pothoed, rond als een spaghettiblik. Zonder enig karakter. Onder zo ‘n hoed, dat zie je zo, zouden al die fijnzinnige gedachten die La Vita Nuova bevat meteen zijn omgekomen.
Ook de Dante van Jan Toorop is mislukt. Het enige wat daar mooi aan is, is de haviksneus. Een neus waarbij je je inderdaad kunt voorstellen dat die bestand is tegen ‘den naren wasem’ van de hel en de lucht van de duivel die ‘van zijn aars een trompet had gemaakt.’ Het hoofddeksel is echter een soort oudewijvenkap, een hoofddoek bijna, die geen schijn van kans maakt in de hel, en die te deemoedig is voor de harde katholieke lijn die Dante onderschreef en voorschreef.
Het bekendste Dante-schilderij is dat van Henry Holiday in de Walker Art Gallery in Liverpool, ‘Dante en Beatrice’. De muts van Dante is daarop zeer adequaat verbeeld, maar vind ik in zwart-wit mooier dan in de kleuren die Holiday erbij dacht: rood topstuk, witte hoofdband en blauwe oorflappen. Holiday heeft zeer zorgvuldig onderzoek gedaan voordat hij zijn schilderij maakte. De Ponte Vecchio op de achtergrond, de huizen die daarop in aanbouw zijn, de bestrating zelfs. Holiday had goede argumenten om ze zo te schilderen zoals hij ze geschilderd heeft. Maar hoe hij aan het stofje van de Nederlandse vlag kwam heeft hij nooit verklaard.
Wat de vorm betreft wil ik wel een gokje wagen. Holiday werd, denk ik, geïnspireerd door Giotto die rond 1300, toen Dante nog leefde, diens portret geschilderd heeft. Het profiel (nog niet die haviksneus) en het topje van de muts wijzen daarop. Dat is echter, als we op de datum afgaan, de muts van vóór de Commedia. Een muts dus die nog niet in de hel is geweest. Vanaf de allereerste geïllustreerde edities, vanaf het moment waarop de vorm van de muts zich als vraag aandiende, zien we de muts het karakter krijgen waarop later nog slechts gevarieerd is. De muts zoals we die kennen van Delacroix, Doré en het Dante-monument in Triëst. Een muts voor alle weersomstandigheden en tegelijk passend bij het karakter van de dichter zoals wij dat denken te kennen uit zijn werk. Betrouwbaar , waterdicht, en vuurvast, maar ook streng, gezaghebbend, en indrukwekkend. Het is, vooral in zwart-wit, ook een mooie muts, dat mogen we niet vergeten. Veel mooier dan de Toorop-lap, die overigens ook al eens aan Boccaccio werd toegedacht, of de bivakmuts met capuchon die we Petrarca wel eens zien dragen.
Boccacio heeft geschreven dat Dante di mediocre statura was, van middelmatige lengte. Wat we ons daarbij precies moeten voorstellen is pas in 1865 aan het licht gekomen. Op 27 mei van dat jaar werd te Ravenna een kleine, houten kist teruggevonden (77 cm. lang, 28,4 cm. breed, en 30 cm. hoog; dit zijn de buitenmaten) waarin zich de stoffelijke resten van de Florentijn bevonden.
Het lange, Commedia-achtige verhaal over de omzwervingen van Dante’s resten, inclusief de intriges, bewaar ik voor een andere gelegenheid. Van belang is hier dat tijdens het onderzoek van 1865 de kriskras door elkaar opgestapelde botten van de dichter gehergroepeerd zijn. Sindsdien weten we wat Boccaccio bedoeld heeft: 1 meter en 55 centimeter, van de kruin tot de voetzolen.
Het lijkt me zeer aannemelijk dat iemand van een dergelijk postuur een muts gedragen heeft om enigszins groter te lijken. Geen platte afhangende Toorop-lap die het tegengestelde effect zou hebben gehad maar een muts met een op het voorhoofd opstaande punt. En dat hij die muts inderdaad gedragen heeft, zoals Holiday wil, toen hij bij een brug over de Arno stond te wachten tot Beatrice voorbijkwam.
Maar dit laatste terzijde. Uit de afmetingen van de teruggevonden resten kan met enige moeite en met behulp van statistieken ook met grote zekerheid worden afgeleid welke de maten waren van Dante’s muts. De omvangrijke secundaire Dante-Iiteratuur is tot nu toe verstoken gebleven van een dergelijke becijfering terwijl toch ieder woord dat de dichter ooit neerschreef al twee of driemaal is opgetild en gewenteld.
Hoofdband: Loopt rond, hoog op het voorhoofd tot onder in de nek. Omtrek: 56 centimeter. Hoogte: 4,5 centimeter.
Opstaande voorhoofdspunt: Loopt taps toe, is waarschijnlijk opgevuld om de top te verzwaren en te verstevigen.
Onderbreedte: 11 centimeter.
Hoogste punt: 4 centimeter.
Schedelbedekking: Aangehecht binnenkant hoofdband, op achterhoofd over de hoofdband uitlopend in afhangende punt.
Lengte van voorhoofd tot achterhoofd: 28 centimeter.
Maximale lengte (voorhoofd tot punt): 35 centimeter.
Verschil = lengte nekpunt: 7 centimeter.
Oorflappen: Bovenbreedte (aan hoofdband): 9 centimeter.
Lengte (uitlopend tot in punt): 20 centimeter. Waarschijnlijk zonder knoop, maar zo lang dat de punten bij zwaar weer aan elkaar konden worden vastgeknoopt.
Dante’s stoffelijk overschot werd tot tweemaal toe door de oorspronkelijke bezitters, de Franciscanen van Ravenna, verborgen om roof (door de Florentijnen) of ontering (door Napoleons troepen) te voorkomen. Na de herontdekking van 1865 werd ook de sarcofaag waarin de resten na een ijverig dichtersleven oorspronkelijk te rusten waren gelegd onderzocht. Daar vond men niet alleen enige ontbrekende botjes (onder andere vinger en teenkootjes), maar ook enige laurierbladeren.
We mogen aannemen dat deze bladeren eens de lauwerkrans van de dichter gevormd hebben. Of ze bewaard zijn gebleven durf ik niet te zeggen. Zeker is, dat geen enkel kledingstuk het gesol met het lichaam overleefd heeft. Misschien overleeft een halfvergane schoen, een stukje onderkleed, of een vervallen sok nog ergens in het reliekenkabinet van een Italiaanse literatuurminaar of in de kluis van een Franciscaner klooster. Wie weet. Mooie relieken zijn het, die ik graag eens zou willen zien. De muts bestaat niet meer, ook daar ben ik zeker van. Dat bij de twee ‘opgravingen’ van 1865 wel de laurierbladeren gevonden zijn en niet de muts, laat zich zeer wel verklaren. De muts werd nooit meebegraven. Dante draagt hem, streng en trots, waar hij hem ook in de Divina Commedia droeg: in de hemel. Soms komt God naar hem toe en zegt Hij, ‘Dante, recita ex Commedia Divina!’ Waarna Dante onveranderlijk begint met de woorden ‘Lasciate ogni speranza, voi ch’entrate!’ God lacht, Dante lacht bijna, waarna zij gaan zitten en hun hoofddeksels niet afnemen.
Ed Schilders: De muts van Dante II (slot)
KEMP=MAG poetry magazine – magazine for art & literature
© E. Schilders
More in: Dante Alighieri, Ed Schilders
Théodore de Banville
(1823-1891)
Premier soleil
Italie, Italie, ô terre où toutes choses
Frissonnent de soleil, hormis tes méchants vins !
Paradis où l’on trouve avec des lauriers-roses
Des sorbets à la neige et des ballets divins !
Terre où le doux langage est rempli de diphthongues !
Voici qu’on pense à toi, car voici venir mai,
Et nous ne verrons plus les redingotes longues
Où tout parfait dandy se tenait enfermé.
Sourire du printemps, je t’offre en holocauste
Les manchons, les albums et le pesant castor.
Hurrah ! gais postillons, que les chaises de poste
Volent, en agitant une poussière d’or !
Les lilas vont fleurir, et Ninon me querelle,
Et ce matin j’ai vu mademoiselle Ozy
Près des Panoramas déployer son ombrelle :
C’est que le triste hiver est bien mort, songez-y !
Voici dans le gazon les corolles ouvertes,
Le parfum de la sève embaumera les soirs,
Et devant les cafés, des rangs de tables vertes
Ont par enchantement poussé sur les trottoirs.
Adieu donc, nuits en flamme où le bal s’extasie !
Adieu, concerts, scotishs, glaces à l’ananas ;
Fleurissez maintenant, fleurs de la fantaisie,
Sur la toile imprimée et sur le jaconas !
Et vous, pour qui naîtra la saison des pervenches,
Rendez à ces zéphyrs que voilà revenus,
Les légers mantelets avec les robes blanches,
Et dans un mois d’ici vous sortirez bras nus !
Bientôt, sous les forêts qu’argentera la lune,
S’envolera gaîment la nouvelle chanson ;
Nous y verrons courir la rousse avec la brune,
Et Musette et Nichette avec Mimi Pinson !
Bientôt tu t’enfuiras, ange Mélancolie,
Et dans le Bas-Meudon les bosquets seront verts.
Débouchez de ce vin que j’aime à la folie,
Et donnez-moi Ronsard, je veux lire des vers.
Par ces premiers beaux jours la campagne est en fête
Ainsi qu’une épousée, et Paris est charmant.
Chantez, petits oiseaux du ciel, et toi, poëte,
Parle ! nous t’écoutons avec ravissement.
C’est le temps où l’on mène une jeune maîtresse
Cueillir la violette avec ses petits doigts,
Et toute créature a le coeur plein d’ivresse,
Excepté les pervers et les marchands de bois !
KEMP=MAG poetry magazine
More in: Archive A-B
Vlucht maar, vogels
Vlucht maar, vogels,
koud en deerlijk
is ‘t alomme
vlucht en vliedt,
voor de koude en
voor de mensen,
want de mens en
mint u niet.
Vlucht maar, of hij
zal u schieten,
met zijn roer, hij
droomt daarvan:
vlucht waar hij, met
al zijn wijsheid,
vlucht waar hij, niet
aan en kan.
Vlucht omhooge, en
komt niet neder,
eer gij streken
mensloos vindt;
vlucht, en zet uw
voet geen tweemaal
bij dat Godloos
mensenkind.
Vlucht, hij wil zijn
boosheid boeten
in uw bloed, o
vogels vrij;
vlucht, of sterven
zult gij moeten:
zulk een hertloos
mens is hij!
Gij verschaft hem,
binst uw leven
kort of lang, o
vogels kleen,
al hetgeen gij
hebt en geven
kont: en, dankbaar
is hij? Neen!
Hij bespiedt u,
kleene dierkens,
met ‘t moorddadig
roer in ‘t hand:
en… Zo groot is
hij, die over
alle dieren
kroone spant!
GUIDO GEZELLE
(1830-1899)
NATUURDAGBOEK HANS HERMANS
January 2009
Poem: Guido Gezelle – Photos: Hans Hermans
© photos h. hermans
KEMP=MAG poetry magazine – magazine for art & literature
More in: Gezelle, Guido, Hans Hermans Photos, MUSEUM OF NATURAL HISTORY - department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
Auguste Angellier
(1848-1911)
Les caresses des yeux
Les caresses des yeux sont les plus adorables ;
Elles apportent l’âme aux limites de l’être,
Et livrent des secrets autrement ineffables,
Dans lesquels seul le fond du coeur peut apparaître.
Les baisers les plus purs sont grossiers auprès d’elles ;
Leur langage est plus fort que toutes les paroles ;
Rien n’exprime que lui les choses immortelles
Qui passent par instants dans nos êtres frivoles.
Lorsque l’âge a vieilli la bouche et le sourire
Dont le pli lentement s’est comblé de tristesses,
Elles gardent encor leur limpide tendresse ;
Faites pour consoler, enivrer et séduire,
Elles ont les douceurs, les ardeurs et les charmes !
Et quelle autre caresse a traversé des larmes ?
KEMP=MAG poetry magazine
More in: Archive A-B
MUSEUM OF LITERARY TREASURES
CHARLES DICKENS
part II
Charles Dickens Museum – Doughtystreet – London
kemp=mag poetry magazine
© photos kemp=mag
More in: Charles Dickens, Dickens, Charles, Museum of Literary Treasures
EDGAR ALLAN POE
(1809-1849)
Bicentennial of Poe’s birthday
on January 19, 1809
Annabel Lee
by E. A. Poe
It was many and many a year ago,
In a kingdom by the sea,
That a maiden there lived whom you may know
By the name of Annabel Lee;
And this maiden she lived with no other thought
Than to love and be loved by me.
I was a child and she was a child,
In this kingdom by the sea;
But we loved with a love that was more than love-
I and my Annabel Lee;
With a love that the winged seraphs of heaven
Coveted her and me.
And this was the reason that, long ago,
In this kingdom by the sea,
A wind blew out of a cloud, chilling
My beautiful Annabel Lee;
So that her highborn kinsman came
And bore her away from me,
To shut her up in a sepulchre
In this kingdom by the sea.
The angels, not half so happy in heaven,
Went envying her and me-
Yes!- that was the reason (as all men know,
In this kingdom by the sea)
That the wind came out of the cloud by night,
Chilling and killing my Annabel Lee.
But our love it was stronger by far than the love
Of those who were older than we-
Of many far wiser than we-
And neither the angels in heaven above,
Nor the demons down under the sea,
Can ever dissever my soul from the soul
Of the beautiful Annabel Lee.
For the moon never beams without bringing me dreams
Of the beautiful Annabel Lee;
And the stars never rise but I feel the bright eyes
Of the beautiful Annabel Lee;
And so, all the night-tide, I lie down by the side
Of my darling- my darling- my life and my bride,
In the sepulchre there by the sea,
In her tomb by the sounding sea.
200th Birthday of Edgar Allan Poe 1809-2009
born in Boston U.S.A. – January 19, 1809
KEMP=MAG poetry magazine – magazine for art & literature
More in: Edgar Allan Poe, Poe, Edgar Allan
Kurt Tucholsky
(1890 – 1935)
Der schlimmste Feind
Für Ernst Toller
Der schlimmste Feind, den der Arbeiter hat,
das sind nicht die Soldaten;
es ist auch nicht der Rat der Stadt,
nicht Bergherrn, nicht Prälaten.
Sein schlimmster Feind steht schlau und klein
in seinen eignen Reihn.
Wer etwas diskutieren kann,
wer einmal Marx gelesen,
der hält sich schon für einen Mann
und für ein höheres Wesen.
Der ragt um einen Daumen klein
aus seinen eignen Reihn.
Der weiß nichts mehr von Klassenkampf
und nichts von Revolutionen;
der hat vor Streiken allen Dampf
und Furcht vor blauen Bohnen.
Der will nur in den Reichstag hinein
aus seinen eignen Reihn.
Klopft dem noch ein Regierungsrat
auf die Schulter: “Na, mein Lieber . . .”,
dann vergißt er das ganze Proletariat –
das ist das schlimmste Kaliber.
Kein Gutsbesitzer ist so gemein
wie der aus den eignen Reihn.
Paßt Obacht!
Da steht euer Feind,
der euch hundertmal verraten!
Den Bonzen loben gern vereint
Nationale und Demokraten.
Freiheit? Erlösung? Gute Nacht.
Ihr seid um die Frucht eures Leidens gebracht.
Das macht: Ihr konntet euch nicht befrein
von dem Feind aus den eignen Reihn.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Tucholsky, Kurt
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature