In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor’s choice, etc.

«« Previous page · Esther Porcelijn: Coupé-schreeuwer · P.C. Boutens: 2 gedichten · Esther Porcelijn gedicht: Gedetineerd · François Villon: Ballade des menus propos · Edgar Allan Poe: Spirits Of The Dead · Letterenhuis Antwerpen tentoonstelling: Soldatenbrieven Snoek-Pernath · Alfred de Musset: Vision · Ton van Reen gedicht: Dode vogel · Henry David Thoreau: The Summer Rain · Bennie Spekken gedicht: Owner of a lonely heart · William Shakespeare: Sonnet 80 · Paul Boldt: 3 Gedichte

»» there is more...

Esther Porcelijn: Coupé-schreeuwer

Esther Porcelijn

Coupé-schreeuwer

Ik zat onlangs in de trein tussen Deventer en Zwolle.

De coupé zat vol, en ik haalde mijn tas weg omdat er een jongen binnenkwam. Deze jongen begon tegen mij te praten, het werd duidelijk dat hij lichtelijk zwakbegaafd was. Omdat de jongen heel luid sprak en zijn muziek nog aan had staan, begonnen de andere treinreizigers al te zuchten en demonstratief te verzitten. Er zat een best zakelijke jongen met een statistiekboek en twee vrouwen die nogal tuttig leken en duidelijk uit de buurt kwamen, de vrouwen keken zuinig uit hun ogen. Hun blikken keken naar hem en weer weg, geëergerd. De jongen bleef tegen mij spreken over hoe hij treinmachinist wilde worden en daar nu nog 8 jaar voor zou moeten studeren. Hij vertelde: “dan denk je wel, dat is niet zo moeilijk, maar als ik bijvoobeeld de trein van Zwolle naar Roosendaal wil rijden, dan moet ik alles uit mijn hoofd leren, alle seinen enzo.” Terwijl ik besefte dat dit nog best veel is, bleef hij vragen stellen: “wat doe jij dan?” Ik vertelde dat ik filosofie studeer. Hij vond filosofie een duur woord. Ik gaf hem gelijk. Hij vroeg mij wat filosofie dan is, hij had er nog nooit van gehoord. Ik vond dat eigenlijk een best moeilijke vraag en ik vertelde hem dat filosofie een studie van het denken is.

Ondertussen gingen de overige treinreizigers door met hun demonstratieve kuch-zucht-wegkijk-erger-dans. Ik probeerde wel af te tasten of het ongepast was om zo te blijven spreken, maar ik vond het ook wel fijn dat iemand zo fris vragen aan je stelt. Die andere reizigers zuchten wel, maar maken helemaal geen contact. De jongen vroeg aan mij of je met filosofie wel iets kan doen, hij vond het klinken alsof je er niets mee kan. Ik probeerde uit te leggen dat je bij filosofie bezig bent met vragen als: wanneer weet je iets echt zeker? De jongen zei dat het zeker is als de feiten op tafel liggen. Ik vond het wel een goed antwoord. De jongen vond filosofie nog steeds maar raar. Ik gaf hem gelijk. Ik merkte dat ik door die ergerhouding van de andere treinreizigers juist nog liever met die jongen wilde praten. Heel arrogant wilde ik hen wel eens laten zien dat deze jongen zo vervelend en dom nog niet was. De tuttige vrouwen bleven zuchten en keurden de jongen nog een keer af met hun zuinige blikken.

Ik vertelde de jongen dat er een plek is, een school, waar je álles mag vragen wat je wil, en waar nooit iemand zal zeggen dat iets niet hoort of mag, en dat die school filosofie is. Ik keek, niet per ongeluk, ook terloops naar die vrouwen terwijl ik dit vertelde. Een van de vrouwen begon, na nog een zuchtsessie, in een klein boekje te lezen, een klein bijbeltje. Stiekem werd ik een beetje boos van binnen. Wel andere mensen afkeuren en niet eens een poging wagen er een gesprek mee te voeren, en dan vervolgens zeer serieus in de bijbel gaan lezen om te zien hoe Jezus de minst veroordelende persoon van zijn tijd was. Ik vond dat die vrouw er dan toch weinig van had begrepen. Blijf maar neuzen in dat boekje, wat je daar zoekt ligt recht voor je neus, zuinig wijf! We waren bijna in Zwolle. Het landschap buiten was supermooi. En de jongen vond het landschap ook mooi. Ik nam afscheid van de jongen en hij vertelde mij nog dat hij toch liever iets studeert waar je wat aan hebt. Maar hij vond ook dat: “ieder zijn heug.” Die jongen heeft het beter begrepen dan die anderen. Of ben ik nu juist arrogant? Is wat ik deed juist egostrelerij?

Esther Porcelijn: Coupé-schreeuwer

(eerder verschenen in Univers, 26-04-2011)

kempis.nl poetry magazine

More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther


P.C. Boutens: 2 gedichten

P.C. Boutens
(1870-1943)

 

Morgengeluk

Hoe geluk klaart, diep en stil,

Van door de ijle schaûw te gaan,

Die in morgengroene laan

Zon door dauwgedrenkte blaên

Zeeft naast stralen geel en bloot –

O geluk, zoo diep en stil,

Als een kind dat lachen wil,

Maar zijn vreugd is veel te groot.

Licht als zon in schaduw ijl,

Jonge lichaam in de wijl

Van het luchtig weefsel leeft,

Zoo op eigen lichtste maat

Ziel die van verrukking beeft,

In haar lijven kleede gaat,

En het hart daartusschen slaat

Als maar vogel zingen mag

Tusschen dageraad en dag.

Laat mij leven tot dat uur

Dat voor altijd buur en buur,

Ziel en hart en lichaam scheidt

Van dees gulden mooglijkheid

Tot geluks drie-eenigheid.

Mijn kind, ik ben niet rijk

Mijn kind, ik ben niet rijk,

Al ben ik niet zoo arm als ‘k lijk.

O, al bezit wordt wonderlijk,

Zoodra men komt te leeren

Wat rijkdom kan ontberen!

Eens had ik mij zoo rijk gedacht,

Dat tot mij heel den stillen nacht,

Onafgebroken wanhoopsklacht,

Rezen der wereld zangen

Van overwinning en verlangen.

Nu, in de stralen van de zon,

In ‘t water der gemeene bron,

In ‘t blanke brood dat ‘k werkend won,

Herproef ik reiner al de lusten

Wier lippen ik als eigen kuste.

Vaak, levend maar van hand in tand,

Een zwerver door der menschen land,

Zag ik in toegestoken hand,

Hoe klein en armlijk koperstuk

Tot klinkklaar goud werd van geluk.

Dus ben ik niet zoo arm als ‘k lijk,

Al ben ‘k niet rijk;

Want al bezit is wonderlijk,

Omdat een mensch alleen volkomen heeft

Wat hij verloren geeft.

 

Aan zee

O te luistren naar de zee,

Tot de ziel ga fluistren meê:

Tot heur zwijgen

‘t Wonderwoord

Uit zijn diepten stijgen

Hoort!

Alle malen, hartezwaar,

Keere ons zoekend dwalen naar

‘t Bruisend breken

Van den vloed

Waar de ziele spreken

Moet.

‘t Lichte zingen van de zee

Draagt de ziel op zwingen meê

Waar zij dichter

Bij de poort

Zachter spreekt en lichter

Hoort.

Alle smarten, iedre vreugd,

Wat voor eeuwig harten heugt,

Al verblijden,

Elk verdriet,

Levens ongezeide

Lied;

Wat, verward en onverwoord,

Zielen deelt en harten moordt,

Wat, gevonden

En verstaan,

Zalig maakt van stonden

Aan:

Licht verwoorden het de twee

Die behoorden ‘t lied der zee:

‘t Lied dat blij na

Droef berecht,

‘t Lied dat alles bijna

Zegt!

 

P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.


Esther Porcelijn gedicht: Gedetineerd

Esther Porcelijn

Gedetineerd

 

Help help, mijn acquisitie is op,

het tocht hier, een bries als natte vaatdoeken van moeder.

Mijn veters zijn weg, ik wil heus niks ergs doen.

Naast mij schreeuwt er een, of is het dáárnaast?

Peinzen over het peinzen, zeven streepjes op de muur,

nog zoveel te gaan, niets anders dan buiten.

Als vroeger, in vorige tijden, een klop op de deur,

Borden puree en blinde vinken uit ogen samengeperst.

Kwijnen wil ik, maar er is teveel daglicht tussen de tralies.

Een cake met een vijl van mijn vriendin,

ik heb nog geen post.

Het ruikt hier naar niks, niet eens naar niets.

Er huilt er een onder me, of is het dááronder?

Ik voel me als een kudde wolven

mee huilen, maar er is teveel daglicht tussen de tralies

Het wc-papier raakt maar niet op

mijn kleding blijft schoon.

Geen streek kan ik uithalen

meteen iemand in de buurt met een zacht woord,

een begripvolle stem.

En de zeep blijft aangevuld.

Nooit alleen in de douche met een ander die wat wilt.

Mijn tv doet het.

Een film op, over Amerikaanse gedetineerden,

ik wil met ze meeleven,

sympathiseren,

huilen als wolven,

een verbond sluiten.

Maar er is teveel licht tussen de tralies

en mijn acquisitie is op.

 

Esther Porcelijn poëzie

kempis.nl poetry magazine

 


More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther


François Villon: Ballade des menus propos

François Villon

(1431-1463?)

 

Ballade des menus propos

 

Je congnois bien mousches en laict,

Je congnois a la robe l’homme,

Je congnois le beau temps du lait,

Je congnois au pommier la pomme,

Je congnois l’arbre a veoir la gomme,

Je congnois quant tout est de mesmes,

Je congnois qui besoigne ou chomme,

Je congnois tout fors que moy mesmes.

 

Je congnois pourpoint au colet,

Je congnois le moyne a la gonne,

Je congnois le maistre au varlet,

Je congnois au voile la nonne,

Je congnois quant parleur gergonne,

Je congnois fols nourris de cresmes,

Je congnois le vin a la tonne,

Je congnois tout fors que moy mesmes.

 

Je congnois cheval et mulet,

Je congnois leur charges et leur somme,

Je congnois Bietrix et Belet,

Je congnois gect qui nombre assomme,

Je congnois visïon et somme,

Je congnois la faulte des Boesmes,

Je congnois le pouoir de Romme,

Je congnois tout fors que moy mesmes.

 

Prince, je congnois tout en somme,

Je congnois colorez et blesmes,

Je congnois Mort, qui tout consomme,

Je congnois tout fors que moy mesmes.

 

François Villon poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive U-V


Edgar Allan Poe: Spirits Of The Dead

Edgar Allan Poe

(1809-1849)

 

Spirits Of The Dead

Thy soul shall find itself alone

‘Mid dark thoughts of the grey tomb-stone;

Not one, of all the crowd, to pry

Into thine hour of secrecy.

Be silent in that solitude,

Which is not loneliness- for then

The spirits of the dead, who stood

In life before thee, are again

In death around thee, and their will

Shall overshadow thee; be still.

 

The night, though clear, shall frown,

And the stars shall not look down

From their high thrones in the Heaven

With light like hope to mortals given,

But their red orbs, without beam,

To thy weariness shall seem

As a burning and a fever

Which would cling to thee for ever.

 

Now are thoughts thou shalt not banish,

Now are visions ne’er to vanish;

From thy spirit shall they pass

No more, like dew-drop from the grass.

 

The breeze, the breath of God, is still,

And the mist upon the hill

Shadowy, shadowy, yet unbroken,

Is a symbol and a token.

How it hangs upon the trees,

A mystery of mysteries!

 

Edgar Allan Poe poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive O-P, Poe, Edgar Allan


Letterenhuis Antwerpen tentoonstelling: Soldatenbrieven Snoek-Pernath

poe z

Letterenhuis Antwerpen

Soldatenbrieven Snoek-Pernath

28.5.2011 – 10.7.2011

Vijftig jaar geleden verscheen de bundel ‘Soldatenbrieven’. Ontdek een aantal van de ‘brieven’ in een kleine presentatie in het Letterenhuis in Antwerpen.

In 1961 verscheen Soldatenbrieven van Paul Snoek en Hugues C. Pernath. Deze bundel bestaat uit proza en poëzie in briefvorm.

De experimentele dichters Snoek en Pernath leerden elkaar kennen in 1955 als redacteuren van het avant-gardetijdschrift gard sivik, waarvan Gust Gils de initiatiefnemer was.

Pernath had op zijn zestiende vrijwillig dienst genomen in het Belgische leger, Snoek werd in juli 1957 opgeroepen voor zijn legerdienst. Beroepsmilitair Pernath en dienstplichtige Snoek begonnen in die periode aan een literair project dat bestond uit experimentele poëzie in briefvorm. Een keuze uit deze correspondentie werd in 1961 gepubliceerd in Soldatenbrieven.

De vijftigste verjaardag van het verschijnen van de bundel is aanleiding voor een kleine presentatie in het Letterenhuis. U ontdekt er meer over beide dichters en krijgt originelen van teksten uit Soldatenbrieven te zien. Uit een aantal van de échte brieven die Snoek en Pernath elkaar schreven, leert u meer over hun literaire bezigheden en plannen.

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive S-T, Pernath, Hughues C.


Alfred de Musset: Vision

Alfred de Musset
(1810-1857)

 

Vision

Je vis d’abord sur moi des fantômes étranges
Traîner de longs habits ;
Je ne sais si c’étaient des femmes ou des anges !
Leurs manteaux m’inondaient avec leurs belles franges
De nacre et de rubis.

Comme on brise une armure au tranchant d’une lame,
Comme un hardi marin
Brise le golfe bleu qui se fend sous sa rame,
Ainsi leurs robes d’or, en grands sillons de flamme,
Brisaient la nuit d’airain !

Ils volaient ! – Mon rideau, vieux spectre en sentinelle,
Les regardait passer.
Dans leurs yeux de velours éclatait leur prunelle ;
J’entendais chuchoter les plumes de leur aile,
Qui venaient me froisser.

Ils volaient ! – Mais la troupe, aux lambris suspendue,
Esprits capricieux,
Bondissait tout à coup, puis, tout à coup perdue,
S’enfuyait dans la nuit, comme une flèche ardue
Qui s’enfuit dans les cieux !

Ils volaient ! – Je voyais leur noire chevelure,
Où l’ébène en ruisseaux
Pleurait, me caresser de sa longue frôlure ;
Pendant que d’un baiser je sentais la brûlure
Jusqu’au fond de mes os.

Dieu tout-puissant ! j’ai vu les sylphides craintives
Qui meurent au soleil !
J’ai vu les beaux pieds nus des nymphes fugitives !
J’ai vu les seins ardents des dryades rétives,
Aux cuisses de vermeil !

Rien, non, rien ne valait ce baiser d’ambroisie,
Plus frais que le matin !
Plus pur que le regard d’un oeil d’Andalousie !
Plus doux que le parler d’une femme d’Asie,
Aux lèvres de satin !

Oh ! qui que vous soyez, sur ma tête abaissées,
Ombres aux corps flottants !
Laissez, oh ! laissez-moi vous tenir enlacées,
Boire dans vos baisers des amours insensées,
Goutte à goutte et longtemps !

Oh ! venez ! nous mettrons dans l’alcôve soyeuse
Une lampe d’argent.
Venez ! la nuit est triste et la lampe joyeuse !
Blonde ou noire, venez ; nonchalante ou rieuse,
Coeur naïf ou changeant !

Venez ! nous verserons des roses dans ma couche ;
Car les parfums sont doux !
Et la sultane, au soir, se parfume la bouche ;
Lorsqu’elle va quitter sa robe et sa babouche
Pour son lit de bambous !

Hélas ! de belles nuits le ciel nous est avare
Autant que de beaux jours !
Entendez-vous gémir la harpe de Ferrare,
Et sous des doigts divins palpiter la guitare ?
Venez, ô mes amours !

Mais rien ne reste plus que l’ombre froide et nue,
Où craquent les cloisons.
J’entends des chants hurler, comme un enfant qu’on tue ;
Et la lune en croissant découpe, dans la rue,
Les angles des maisons.

 

Alfred de Musset poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Musset, Alfred de


Ton van Reen gedicht: Dode vogel

 

DODE VOGEL

Een dode vogel
in een droog landschap

De nagels in een laatste kramp
vastgeklemd rond de tak
houden hem overeind in de zon

Kleurige vleugels
bedekken zijn lege lijf
de witte oogkassen
door de wind leeggevreten

Hij is de wachter
die waarschuwt voor de dood

 

Ton van Reen

Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten In 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen  bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks.  ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback

kempis.nl poetry magazine

More in: -De naam van het mes


Henry David Thoreau: The Summer Rain

Henry David Thoreau
(1817-1862)

The Summer Rain

My books I’d fain cast off, I cannot read,
‘Twixt every page my thoughts go stray at large
Down in the meadow, where is richer feed,
And will not mind to hit their proper targe.

Plutarch was good, and so was Homer too,
Our Shakespeare’s life were rich to live again,
What Plutarch read, that was not good nor true,
Nor Shakespeare’s books, unless his books were men.

Here while I lie beneath this walnut bough,
What care I for the Greeks or for Troy town,
If juster battles are enacted now
Between the ants upon this hummock’s crown?

Bid Homer wait till I the issue learn,
If red or black the gods will favor most,
Or yonder Ajax will the phalanx turn,
Struggling to heave some rock against the host.

Tell Shakespeare to attend some leisure hour,
For now I’ve business with this drop of dew,
And see you not, the clouds prepare a shower–
I’ll meet him shortly when the sky is blue.

This bed of herd’s grass and wild oats was spread
Last year with nicer skill than monarchs use.
A clover tuft is pillow for my head,
And violets quite overtop my shoes.

And now the cordial clouds have shut all in,
And gently swells the wind to say all’s well;
The scattered drops are falling fast and thin,
Some in the pool, some in the flower-bell.

I am well drenched upon my bed of oats;
But see that globe come rolling down its stem,
Now like a lonely planet there it floats,
And now it sinks into my garment’s hem.

Drip drip the trees for all the country round,
And richness rare distills from every bough;
The wind alone it is makes every sound,
Shaking down crystals on the leaves below.

For shame the sun will never show himself,
Who could not with his beams e’er melt me so;
My dripping locks–they would become an elf,
Who in a beaded coat does gayly go.


Henry David Thoreau poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: 4SEASONS#Summer, Archive S-T, Henry David Thoreau


Bennie Spekken gedicht: Owner of a lonely heart

 

Owner of a lonely heart

 

mens dom

loeder natuur

 

wie ik liefheb

wil ik weten

 

ik, wat je

noemt no match

 

in haar lijf stijl

leven met haar

 

engelen haar

demonen

 

uit den bose boxen

knalt een castraat

 

Bennie Spekken

Bennie spekken woont en werkt in Leeuwarden. Hij publiceerde eerder o.a. in:  Krakatau, Brakke Hond, Opspraak en Hard Gras.

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive S-T, Spekken, Bennie


William Shakespeare: Sonnet 80

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

80

O how I faint when I of you do write,

Knowing a better spirit doth use your name,

And in the praise thereof spends all his might,

To make me tongue-tied speaking of your fame.

But since your worth (wide as the ocean is)

The humble as the proudest sail doth bear,

My saucy bark (inferior far to his)

On your broad main doth wilfully appear.

Your shallowest help will hold me up afloat,

Whilst he upon your soundless deep doth ride,

Or (being wrecked) I am a worthless boat,

He of tall building, and of goodly pride.

Then if he thrive and I be cast away,

The worst was this, my love was my decay.

 

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Paul Boldt: 3 Gedichte

Paul Boldt
(1885-1921)

 

LIEBESMORGEN

Aus dem roten, roten Pfühl

Kriecht die Sonne auf die Dielen,

Und wir blinzeln nur und schielen

Nach uns, voller Lichtgefühl.

Wie die Rosa-Pelikane,

Einen hellen Fisch umkrallend,

Rissen unsere Lippen lallend

Kuß um Kuß vom weißen Zahne.

Und nun, eingerauscht ins weiche

Nachgefühl der starken Küsse,

Liegen wir wie junge Flüsse

Eng umsonnt in einem Teiche.

Und wir lächeln gleich Verzückten;

Lachen gibt der Garten wieder,

Wo die jungen Mädchen Flieder,

Volle Fäuste Flieder pflückten.

 

MEIN FEBRUARHERZ

Als trügen Frauen in den Straußenfedern

Das junge Licht wie eine weiße Fahne,

Gehörten alle Häuser reichen Reedern

Und wären Schiffe, schwimmt um die Altane

Die blaue Luft! Oh, jetzt in einem Kahne

Auf Wassern fahren, süßen Morgennebeln

Entgegensteuern, gleich dem leisen Schwane

Die Wellen teilend mit den schwarzen Hebeln!

Geh in die Leipzigerstraße! Geh ins Freie!

Schön ist die Wollust! Gott ein guter Junge.

Die Dirnen sommern brünstiger als Haie!

Ich habe Geld! Ich bin so schön im Schwunge.

Sonette aus Sonne kitzeln mir die Zunge!

In meiner Kehle sammeln sich die Schreie!

 

ABENDAVENUE

Die Straße ist von Klängen überstrahlt,

Bewachsen von Phantasmen des Geruches,

Und Hüften in den Hülsen blauen Tuches,

Das aller Schritt zu Reiz zermalmt und mahlt.

Die Dirnen kommen, knarrend, Wollustfuder,

Und Bürgermädchen, die mit Reizen knausern;

Jungfräulein die, und andern, die schon mausern,

Gleitet ein Scharlachlächeln in den Puder.

Teufel! Wir werden wie die Pelikane

– Wenn diese Mädchen uns mit Blicken füttern,

Gierig nach den Konturen und Profilen,

Die alle kommen, einzeln, momentane,

Und aus den fetten Rücken, aus den Müttern,

Bisweilen leise nach uns Jungen schielen.

 

Paul Boldt poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boldt, Paul, Expressionism


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature