Or see the index
Esther Porcelijn
Coupé-schreeuwer
Ik zat onlangs in de trein tussen Deventer en Zwolle.
De coupé zat vol, en ik haalde mijn tas weg omdat er een jongen binnenkwam. Deze jongen begon tegen mij te praten, het werd duidelijk dat hij lichtelijk zwakbegaafd was. Omdat de jongen heel luid sprak en zijn muziek nog aan had staan, begonnen de andere treinreizigers al te zuchten en demonstratief te verzitten. Er zat een best zakelijke jongen met een statistiekboek en twee vrouwen die nogal tuttig leken en duidelijk uit de buurt kwamen, de vrouwen keken zuinig uit hun ogen. Hun blikken keken naar hem en weer weg, geëergerd. De jongen bleef tegen mij spreken over hoe hij treinmachinist wilde worden en daar nu nog 8 jaar voor zou moeten studeren. Hij vertelde: “dan denk je wel, dat is niet zo moeilijk, maar als ik bijvoobeeld de trein van Zwolle naar Roosendaal wil rijden, dan moet ik alles uit mijn hoofd leren, alle seinen enzo.” Terwijl ik besefte dat dit nog best veel is, bleef hij vragen stellen: “wat doe jij dan?” Ik vertelde dat ik filosofie studeer. Hij vond filosofie een duur woord. Ik gaf hem gelijk. Hij vroeg mij wat filosofie dan is, hij had er nog nooit van gehoord. Ik vond dat eigenlijk een best moeilijke vraag en ik vertelde hem dat filosofie een studie van het denken is.
Ondertussen gingen de overige treinreizigers door met hun demonstratieve kuch-zucht-wegkijk-erger-dans. Ik probeerde wel af te tasten of het ongepast was om zo te blijven spreken, maar ik vond het ook wel fijn dat iemand zo fris vragen aan je stelt. Die andere reizigers zuchten wel, maar maken helemaal geen contact. De jongen vroeg aan mij of je met filosofie wel iets kan doen, hij vond het klinken alsof je er niets mee kan. Ik probeerde uit te leggen dat je bij filosofie bezig bent met vragen als: wanneer weet je iets echt zeker? De jongen zei dat het zeker is als de feiten op tafel liggen. Ik vond het wel een goed antwoord. De jongen vond filosofie nog steeds maar raar. Ik gaf hem gelijk. Ik merkte dat ik door die ergerhouding van de andere treinreizigers juist nog liever met die jongen wilde praten. Heel arrogant wilde ik hen wel eens laten zien dat deze jongen zo vervelend en dom nog niet was. De tuttige vrouwen bleven zuchten en keurden de jongen nog een keer af met hun zuinige blikken.
Ik vertelde de jongen dat er een plek is, een school, waar je álles mag vragen wat je wil, en waar nooit iemand zal zeggen dat iets niet hoort of mag, en dat die school filosofie is. Ik keek, niet per ongeluk, ook terloops naar die vrouwen terwijl ik dit vertelde. Een van de vrouwen begon, na nog een zuchtsessie, in een klein boekje te lezen, een klein bijbeltje. Stiekem werd ik een beetje boos van binnen. Wel andere mensen afkeuren en niet eens een poging wagen er een gesprek mee te voeren, en dan vervolgens zeer serieus in de bijbel gaan lezen om te zien hoe Jezus de minst veroordelende persoon van zijn tijd was. Ik vond dat die vrouw er dan toch weinig van had begrepen. Blijf maar neuzen in dat boekje, wat je daar zoekt ligt recht voor je neus, zuinig wijf! We waren bijna in Zwolle. Het landschap buiten was supermooi. En de jongen vond het landschap ook mooi. Ik nam afscheid van de jongen en hij vertelde mij nog dat hij toch liever iets studeert waar je wat aan hebt. Maar hij vond ook dat: “ieder zijn heug.” Die jongen heeft het beter begrepen dan die anderen. Of ben ik nu juist arrogant? Is wat ik deed juist egostrelerij?
Esther Porcelijn: Coupé-schreeuwer
(eerder verschenen in Univers, 26-04-2011)
kempis.nl poetry magazine
More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
P.C. Boutens
(1870-1943)
Morgengeluk
Hoe geluk klaart, diep en stil,
Van door de ijle schaûw te gaan,
Die in morgengroene laan
Zon door dauwgedrenkte blaên
Zeeft naast stralen geel en bloot –
O geluk, zoo diep en stil,
Als een kind dat lachen wil,
Maar zijn vreugd is veel te groot.
Licht als zon in schaduw ijl,
Jonge lichaam in de wijl
Van het luchtig weefsel leeft,
Zoo op eigen lichtste maat
Ziel die van verrukking beeft,
In haar lijven kleede gaat,
En het hart daartusschen slaat
Als maar vogel zingen mag
Tusschen dageraad en dag.
Laat mij leven tot dat uur
Dat voor altijd buur en buur,
Ziel en hart en lichaam scheidt
Van dees gulden mooglijkheid
Tot geluks drie-eenigheid.
Mijn kind, ik ben niet rijk
Mijn kind, ik ben niet rijk,
Al ben ik niet zoo arm als ‘k lijk.
O, al bezit wordt wonderlijk,
Zoodra men komt te leeren
Wat rijkdom kan ontberen!
Eens had ik mij zoo rijk gedacht,
Dat tot mij heel den stillen nacht,
Onafgebroken wanhoopsklacht,
Rezen der wereld zangen
Van overwinning en verlangen.
Nu, in de stralen van de zon,
In ‘t water der gemeene bron,
In ‘t blanke brood dat ‘k werkend won,
Herproef ik reiner al de lusten
Wier lippen ik als eigen kuste.
Vaak, levend maar van hand in tand,
Een zwerver door der menschen land,
Zag ik in toegestoken hand,
Hoe klein en armlijk koperstuk
Tot klinkklaar goud werd van geluk.
Dus ben ik niet zoo arm als ‘k lijk,
Al ben ‘k niet rijk;
Want al bezit is wonderlijk,
Omdat een mensch alleen volkomen heeft
Wat hij verloren geeft.
Aan zee
O te luistren naar de zee,
Tot de ziel ga fluistren meê:
Tot heur zwijgen
‘t Wonderwoord
Uit zijn diepten stijgen
Hoort!
Alle malen, hartezwaar,
Keere ons zoekend dwalen naar
‘t Bruisend breken
Van den vloed
Waar de ziele spreken
Moet.
‘t Lichte zingen van de zee
Draagt de ziel op zwingen meê
Waar zij dichter
Bij de poort
Zachter spreekt en lichter
Hoort.
Alle smarten, iedre vreugd,
Wat voor eeuwig harten heugt,
Al verblijden,
Elk verdriet,
Levens ongezeide
Lied;
Wat, verward en onverwoord,
Zielen deelt en harten moordt,
Wat, gevonden
En verstaan,
Zalig maakt van stonden
Aan:
Licht verwoorden het de twee
Die behoorden ‘t lied der zee:
‘t Lied dat blij na
Droef berecht,
‘t Lied dat alles bijna
Zegt!
P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Boutens, P.C.
Esther Porcelijn
Gedetineerd
Help help, mijn acquisitie is op,
het tocht hier, een bries als natte vaatdoeken van moeder.
Mijn veters zijn weg, ik wil heus niks ergs doen.
Naast mij schreeuwt er een, of is het dáárnaast?
Peinzen over het peinzen, zeven streepjes op de muur,
nog zoveel te gaan, niets anders dan buiten.
Als vroeger, in vorige tijden, een klop op de deur,
Borden puree en blinde vinken uit ogen samengeperst.
Kwijnen wil ik, maar er is teveel daglicht tussen de tralies.
Een cake met een vijl van mijn vriendin,
ik heb nog geen post.
Het ruikt hier naar niks, niet eens naar niets.
Er huilt er een onder me, of is het dááronder?
Ik voel me als een kudde wolven
mee huilen, maar er is teveel daglicht tussen de tralies
Het wc-papier raakt maar niet op
mijn kleding blijft schoon.
Geen streek kan ik uithalen
meteen iemand in de buurt met een zacht woord,
een begripvolle stem.
En de zeep blijft aangevuld.
Nooit alleen in de douche met een ander die wat wilt.
Mijn tv doet het.
Een film op, over Amerikaanse gedetineerden,
ik wil met ze meeleven,
sympathiseren,
huilen als wolven,
een verbond sluiten.
Maar er is teveel licht tussen de tralies
en mijn acquisitie is op.
Esther Porcelijn poëzie
kempis.nl poetry magazine
More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
François Villon
(1431-1463?)
Ballade des menus propos
Je congnois bien mousches en laict,
Je congnois a la robe l’homme,
Je congnois le beau temps du lait,
Je congnois au pommier la pomme,
Je congnois l’arbre a veoir la gomme,
Je congnois quant tout est de mesmes,
Je congnois qui besoigne ou chomme,
Je congnois tout fors que moy mesmes.
Je congnois pourpoint au colet,
Je congnois le moyne a la gonne,
Je congnois le maistre au varlet,
Je congnois au voile la nonne,
Je congnois quant parleur gergonne,
Je congnois fols nourris de cresmes,
Je congnois le vin a la tonne,
Je congnois tout fors que moy mesmes.
Je congnois cheval et mulet,
Je congnois leur charges et leur somme,
Je congnois Bietrix et Belet,
Je congnois gect qui nombre assomme,
Je congnois visïon et somme,
Je congnois la faulte des Boesmes,
Je congnois le pouoir de Romme,
Je congnois tout fors que moy mesmes.
Prince, je congnois tout en somme,
Je congnois colorez et blesmes,
Je congnois Mort, qui tout consomme,
Je congnois tout fors que moy mesmes.
François Villon poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive U-V
Edgar Allan Poe
(1809-1849)
Spirits Of The Dead
Thy soul shall find itself alone
‘Mid dark thoughts of the grey tomb-stone;
Not one, of all the crowd, to pry
Into thine hour of secrecy.
Be silent in that solitude,
Which is not loneliness- for then
The spirits of the dead, who stood
In life before thee, are again
In death around thee, and their will
Shall overshadow thee; be still.
The night, though clear, shall frown,
And the stars shall not look down
From their high thrones in the Heaven
With light like hope to mortals given,
But their red orbs, without beam,
To thy weariness shall seem
As a burning and a fever
Which would cling to thee for ever.
Now are thoughts thou shalt not banish,
Now are visions ne’er to vanish;
From thy spirit shall they pass
No more, like dew-drop from the grass.
The breeze, the breath of God, is still,
And the mist upon the hill
Shadowy, shadowy, yet unbroken,
Is a symbol and a token.
How it hangs upon the trees,
A mystery of mysteries!
Edgar Allan Poe poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Poe, Edgar Allan
Letterenhuis Antwerpen
Soldatenbrieven Snoek-Pernath
28.5.2011 – 10.7.2011
Vijftig jaar geleden verscheen de bundel ‘Soldatenbrieven’. Ontdek een aantal van de ‘brieven’ in een kleine presentatie in het Letterenhuis in Antwerpen.
In 1961 verscheen Soldatenbrieven van Paul Snoek en Hugues C. Pernath. Deze bundel bestaat uit proza en poëzie in briefvorm.
De experimentele dichters Snoek en Pernath leerden elkaar kennen in 1955 als redacteuren van het avant-gardetijdschrift gard sivik, waarvan Gust Gils de initiatiefnemer was.
Pernath had op zijn zestiende vrijwillig dienst genomen in het Belgische leger, Snoek werd in juli 1957 opgeroepen voor zijn legerdienst. Beroepsmilitair Pernath en dienstplichtige Snoek begonnen in die periode aan een literair project dat bestond uit experimentele poëzie in briefvorm. Een keuze uit deze correspondentie werd in 1961 gepubliceerd in Soldatenbrieven.
De vijftigste verjaardag van het verschijnen van de bundel is aanleiding voor een kleine presentatie in het Letterenhuis. U ontdekt er meer over beide dichters en krijgt originelen van teksten uit Soldatenbrieven te zien. Uit een aantal van de échte brieven die Snoek en Pernath elkaar schreven, leert u meer over hun literaire bezigheden en plannen.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Pernath, Hughues C.
Alfred de Musset
(1810-1857)
Vision
Je vis d’abord sur moi des fantômes étranges
Traîner de longs habits ;
Je ne sais si c’étaient des femmes ou des anges !
Leurs manteaux m’inondaient avec leurs belles franges
De nacre et de rubis.
Comme on brise une armure au tranchant d’une lame,
Comme un hardi marin
Brise le golfe bleu qui se fend sous sa rame,
Ainsi leurs robes d’or, en grands sillons de flamme,
Brisaient la nuit d’airain !
Ils volaient ! – Mon rideau, vieux spectre en sentinelle,
Les regardait passer.
Dans leurs yeux de velours éclatait leur prunelle ;
J’entendais chuchoter les plumes de leur aile,
Qui venaient me froisser.
Ils volaient ! – Mais la troupe, aux lambris suspendue,
Esprits capricieux,
Bondissait tout à coup, puis, tout à coup perdue,
S’enfuyait dans la nuit, comme une flèche ardue
Qui s’enfuit dans les cieux !
Ils volaient ! – Je voyais leur noire chevelure,
Où l’ébène en ruisseaux
Pleurait, me caresser de sa longue frôlure ;
Pendant que d’un baiser je sentais la brûlure
Jusqu’au fond de mes os.
Dieu tout-puissant ! j’ai vu les sylphides craintives
Qui meurent au soleil !
J’ai vu les beaux pieds nus des nymphes fugitives !
J’ai vu les seins ardents des dryades rétives,
Aux cuisses de vermeil !
Rien, non, rien ne valait ce baiser d’ambroisie,
Plus frais que le matin !
Plus pur que le regard d’un oeil d’Andalousie !
Plus doux que le parler d’une femme d’Asie,
Aux lèvres de satin !
Oh ! qui que vous soyez, sur ma tête abaissées,
Ombres aux corps flottants !
Laissez, oh ! laissez-moi vous tenir enlacées,
Boire dans vos baisers des amours insensées,
Goutte à goutte et longtemps !
Oh ! venez ! nous mettrons dans l’alcôve soyeuse
Une lampe d’argent.
Venez ! la nuit est triste et la lampe joyeuse !
Blonde ou noire, venez ; nonchalante ou rieuse,
Coeur naïf ou changeant !
Venez ! nous verserons des roses dans ma couche ;
Car les parfums sont doux !
Et la sultane, au soir, se parfume la bouche ;
Lorsqu’elle va quitter sa robe et sa babouche
Pour son lit de bambous !
Hélas ! de belles nuits le ciel nous est avare
Autant que de beaux jours !
Entendez-vous gémir la harpe de Ferrare,
Et sous des doigts divins palpiter la guitare ?
Venez, ô mes amours !
Mais rien ne reste plus que l’ombre froide et nue,
Où craquent les cloisons.
J’entends des chants hurler, comme un enfant qu’on tue ;
Et la lune en croissant découpe, dans la rue,
Les angles des maisons.
Alfred de Musset poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Musset, Alfred de
DODE VOGEL
Een dode vogel
in een droog landschap
De nagels in een laatste kramp
vastgeklemd rond de tak
houden hem overeind in de zon
Kleurige vleugels
bedekken zijn lege lijf
de witte oogkassen
door de wind leeggevreten
Hij is de wachter
die waarschuwt voor de dood
Ton van Reen
Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten In 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks. ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: -De naam van het mes
Henry David Thoreau
(1817-1862)
The Summer Rain
My books I’d fain cast off, I cannot read,
‘Twixt every page my thoughts go stray at large
Down in the meadow, where is richer feed,
And will not mind to hit their proper targe.
Plutarch was good, and so was Homer too,
Our Shakespeare’s life were rich to live again,
What Plutarch read, that was not good nor true,
Nor Shakespeare’s books, unless his books were men.
Here while I lie beneath this walnut bough,
What care I for the Greeks or for Troy town,
If juster battles are enacted now
Between the ants upon this hummock’s crown?
Bid Homer wait till I the issue learn,
If red or black the gods will favor most,
Or yonder Ajax will the phalanx turn,
Struggling to heave some rock against the host.
Tell Shakespeare to attend some leisure hour,
For now I’ve business with this drop of dew,
And see you not, the clouds prepare a shower–
I’ll meet him shortly when the sky is blue.
This bed of herd’s grass and wild oats was spread
Last year with nicer skill than monarchs use.
A clover tuft is pillow for my head,
And violets quite overtop my shoes.
And now the cordial clouds have shut all in,
And gently swells the wind to say all’s well;
The scattered drops are falling fast and thin,
Some in the pool, some in the flower-bell.
I am well drenched upon my bed of oats;
But see that globe come rolling down its stem,
Now like a lonely planet there it floats,
And now it sinks into my garment’s hem.
Drip drip the trees for all the country round,
And richness rare distills from every bough;
The wind alone it is makes every sound,
Shaking down crystals on the leaves below.
For shame the sun will never show himself,
Who could not with his beams e’er melt me so;
My dripping locks–they would become an elf,
Who in a beaded coat does gayly go.
Henry David Thoreau poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Summer, Archive S-T, Henry David Thoreau
Owner of a lonely heart
mens dom
loeder natuur
wie ik liefheb
wil ik weten
ik, wat je
noemt no match
in haar lijf stijl
leven met haar
engelen haar
demonen
uit den bose boxen
knalt een castraat
Bennie Spekken
Bennie spekken woont en werkt in Leeuwarden. Hij publiceerde eerder o.a. in: Krakatau, Brakke Hond, Opspraak en Hard Gras.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Spekken, Bennie
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
80
O how I faint when I of you do write,
Knowing a better spirit doth use your name,
And in the praise thereof spends all his might,
To make me tongue-tied speaking of your fame.
But since your worth (wide as the ocean is)
The humble as the proudest sail doth bear,
My saucy bark (inferior far to his)
On your broad main doth wilfully appear.
Your shallowest help will hold me up afloat,
Whilst he upon your soundless deep doth ride,
Or (being wrecked) I am a worthless boat,
He of tall building, and of goodly pride.
Then if he thrive and I be cast away,
The worst was this, my love was my decay.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Paul Boldt
(1885-1921)
LIEBESMORGEN
Aus dem roten, roten Pfühl
Kriecht die Sonne auf die Dielen,
Und wir blinzeln nur und schielen
Nach uns, voller Lichtgefühl.
Wie die Rosa-Pelikane,
Einen hellen Fisch umkrallend,
Rissen unsere Lippen lallend
Kuß um Kuß vom weißen Zahne.
Und nun, eingerauscht ins weiche
Nachgefühl der starken Küsse,
Liegen wir wie junge Flüsse
Eng umsonnt in einem Teiche.
Und wir lächeln gleich Verzückten;
Lachen gibt der Garten wieder,
Wo die jungen Mädchen Flieder,
Volle Fäuste Flieder pflückten.
MEIN FEBRUARHERZ
Als trügen Frauen in den Straußenfedern
Das junge Licht wie eine weiße Fahne,
Gehörten alle Häuser reichen Reedern
Und wären Schiffe, schwimmt um die Altane
Die blaue Luft! Oh, jetzt in einem Kahne
Auf Wassern fahren, süßen Morgennebeln
Entgegensteuern, gleich dem leisen Schwane
Die Wellen teilend mit den schwarzen Hebeln!
Geh in die Leipzigerstraße! Geh ins Freie!
Schön ist die Wollust! Gott ein guter Junge.
Die Dirnen sommern brünstiger als Haie!
Ich habe Geld! Ich bin so schön im Schwunge.
Sonette aus Sonne kitzeln mir die Zunge!
In meiner Kehle sammeln sich die Schreie!
ABENDAVENUE
Die Straße ist von Klängen überstrahlt,
Bewachsen von Phantasmen des Geruches,
Und Hüften in den Hülsen blauen Tuches,
Das aller Schritt zu Reiz zermalmt und mahlt.
Die Dirnen kommen, knarrend, Wollustfuder,
Und Bürgermädchen, die mit Reizen knausern;
Jungfräulein die, und andern, die schon mausern,
Gleitet ein Scharlachlächeln in den Puder.
Teufel! Wir werden wie die Pelikane
– Wenn diese Mädchen uns mit Blicken füttern,
Gierig nach den Konturen und Profilen,
Die alle kommen, einzeln, momentane,
Und aus den fetten Rücken, aus den Müttern,
Bisweilen leise nach uns Jungen schielen.
Paul Boldt poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Boldt, Paul, Expressionism
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature