Or see the index
Vier van de vijf dichters van het collectief GeelZucht:v.l.n.r. Patrick Cornillie, Bert Bevers, Frank Pollet en Yella Arnouts. Willie Verhegghe was op dat moment de Kemmelberg aan het bedwingen…. (foto Moniek Vermeulen)
GeelZucht III
FLEURSDUMAL-medewerker Bert Bevers is een van de auteurs die dit jaar werken aan GeelZucht. Dat is een blog die de Tour de France op poëtische wijze volgt. Vijf dichters (behalve Bert Bevers zijn dat Yella Arnouts, Patrick Cornillie, Frank Pollet en Willie Verhegghe) beloven de lezers iedere dag van De Ronde om uiterlijk 19.00 uur een vers gedicht te posten dat is geïnspireerd op de rit (of de rustdag).
De poëtische krachttoer, die de derde editie beleeft, start op 30 juni met de proloog en moet 22 dagen later – rustdagen inbegrepen – minstens evenveel nieuwe schrijfsels opleveren.
Een en ander is te volgen op de druk bezochte blog www.geelzucht.wordpress.com
Ook gastdichters kunnen er met hun poëzie over de Tour 2012 terecht. De gedichten van het vijftal verschijnen ook weer in boekvorm – evenzeer voor de derde keer. De presentatie van de papieren versie van GeelZucht III staat op de rol voor zondag 12 augustus, in de bibliotheek van Stekene.
fleursdumal.nl magazine
More in: Bevers, Bert
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 132
Thine eyes I love, and they as pitying me,
Knowing thy heart torment me with disdain,
Have put on black, and loving mourners be,
Looking with pretty ruth upon my pain.
And truly not the morning sun of heaven
Better becomes the grey cheeks of the east,
Nor that full star that ushers in the even
Doth half that glory to the sober west
As those two mourning eyes become thy face:
O let it then as well beseem thy heart
To mourn for me since mourning doth thee grace,
And suit thy pity like in every part.
Then will I swear beauty herself is black,
And all they foul that thy complexion lack.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
An eine Landschaft
Verliere dein Geheimnis nicht vor mir,
Ich bitte dich, verbirg mir deine Reize,
Und wenn ich sehnlich nach Erkenntnis geize,
So schweige sphinxhaft meiner Wissbegier.
Erkennen heisst, ich hab’ es längst erkannt,
Die Welt in seine armen Grenzen pferchen;
Du lehre mich aus deinen hundert Lerchen,
Dass deine Schönheit kein Verstand umspannt.
Christian Morgenstern
(1871-1914)
Hans Hermans photos – Natuurdagboek 02-12
Gedicht Christian Morgenstern
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Christian Morgenstern, Expressionism, Hans Hermans Photos, Morgenstern, Christian
Heinrich von Kleist
(1777-1811)
Das letzte Lied
Fernab am Horizont, auf Felsenrissen,
Liegt der gewitterschwarze Krieg getürmt;
Die Blitze zucken schon, die Ungewissen,
Der Wandrer sucht das Laubdach, das ihn schirmt;
Und wie ein Strom, geschwellt von Regengüssen,
Aus seines Ufers Bette heulend stürmt,
Kommt das Verderben mit entbundnen Wogen
Auf alles, was besteht, herangezogen.
Der alten Staaten graues Prachtgerüste
Sinkt donnernd ein, von ihm hinweggespült,
Wie auf der Heide Grund ein Wurmgeniste,
Von einem Knaben scharrend weggewühlt;
Und wo das Leben um der Menschen Brüste
In tausend Lichtern jauchzend hat gespielt,
Ist es so lautlos jetzt wie in den Reichen,
Durch die die Wellen des Cocytus schleichen.
Und ein Geschlecht, von düsterm Haar umflogen,
Tritt aus der Nacht, das keinen Namen führt,
Das, wie ein Hirngespinst der Mythologen,
Hervor aus der Erschlagnen Knochen stiert;
Das ist geboren nicht und nicht erzogen
Vom alten, das im deutschen Land regiert:
Das läßt in Tönen, wie der Nord an Strömen,
Wenn er im Schilfrohr seufzet, sich vernehmen.
Und du, o Lied voll unnennbarer Wonnen,
Das das Gefühl so wunderbar erhebt,
Das, einer Himmelsurne wie entronnen,
Zu den entzückten Ohren niederschwebt,
Bei dessen Klang empor ins Reich der Sonnen,
Von allen Banden frei, die Seele strebt:
Dich trifft der Todespfeil; die Parzen winken,
Und stumm ins Grab mußt du daniedersinken.
Ein Götterkind, bekränzt im Jugendreigen,
Wirst du nicht mehr von Land zu Lande ziehn,
Nicht mehr in unsre Tänze niedersteigen,
Nicht hochrot mehr bei unserm Mahl erglühn.
Und nur wo einsam unter Tannenzweigen
Zu Leichensteinen stille Pfade fliehn,
Wird Wanderern, die bei den Toten leben,
Ein Schatten deiner Schön’ entgegenschweben.
Und stärker rauscht der Sänger in die Saiten,
Der Töne ganze Macht lockt er hervor,
Er singt die Lust, fürs Vaterland zu streiten,
Und machtlos schlägt sein Ruf an jedes Ohr,
Und wie er flatternd das Panier der Zeiten
Sich näher pflanzen sieht, von Tor zu Tor,
Schließt er sein Lied; er wünscht mit ihm zu enden
Und legt die Leier tränend aus den Händen.
Heinrich von Kleist poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Heinrich von Kleist, Kleist, Heinrich von
IJzerhard
Stalen glans op paars blad. Op hoge stelen wiegt
de ijzerhard. Middaguur in onze hortus botanicus
liegt niet: het land van gisteren is toe. Alles bloeit.
Ik hoor kinderen op een nabijgelegen schoolplein
driewerf hoera roepen. Er wordt traag gesproeid
door een man die graag bezorgd lijkt. Soms wil hij
de tuin uit hollen en het op een gillen zetten, maar
zijn bladeren houden niet van geluid. Het ruikt naar
zoethout. Een koolwitje laveert tegen wind in, en zand
wijkt zachtjes voor zaad. Wolkjes zijn licht en de goden
nabij. Laat alle mensen maar weten waar de verhalen
over gaan. Wie een grens trekt heeft een huis.
Bert Bevers
(Verschenen in Smeedwerk, Stichting Bredevoort Boekenstad, Bredevoort, lente 2007)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Ellen Deckwitz wint C. Buddingh’-prijs 2012
Dichter, performancekunstenaar en literatuurwetenschapper Ellen Deckwitz wint de C. Buddingh’-prijs 2012. De jury van de vijfentwinstigste editie van de C. Buddingh’-prijs bekroonde haar debuutbundel De steen vreest mij als het beste Nederlandstalige poëziedebuut van het afgelopen jaar. Deckwitz ontving de prijs donderdag 14 juni j.l. tijdens een spannend uitreikingsprogramma op het 43e Poetry International Festival Rotterdam. De jury noemt De steen vreest mij van Deckwitz ‘de bundel die het meest verbluft deed staan en het meest het gevoel gaf niet alleen grote kwaliteit te bekronen maar ook een grote belofte te erkennen en bevestigen.’ Ook de debuten van Max Temmerman, Michaël Vandebril en Jeroen Mettes waren genomineerd. Aan de C. Buddingh’-prijs is een bedrag van € 1.200,- verbonden.
Uit het juryrapport: ‘De steen vreest mij van Ellen Deckwitz is de hechtst gecomponeerde bundel. Een verhaallijn, die we hier niet gaan verklappen, houdt de bundel samen. Op het onheilszwangere begin volgt een uitdieping van de personages, een gezin met een ik, een broer, een moeder en een grootvader. Wanneer dan aan het eind de plot zich ontrolt, geeft die uitdieping hem zijn volle morele complexiteit mee: ‘Ik bleef nog heel lang bij/ de rand. Mijn rug jeukte, ik dacht/ nu komen vast mijn vleugels door.’
Deckwitz houdt van begin tot eind haar taal in de hand. Elk gebruikt beeld is een toevoeging. Beelden worden herhaald, waardoor ze een grotere eenheid bewerkstelligen. We zien de zoektocht van een puber naar een eigen identiteit ontsporen met een taalbeheersing die zelf tot in het laatste detail, tot in de licht kantelende typografie toe, ons als lezer op de rails houdt en ons aan het einde beloont met de nodige morele vragen.’
Hij neemt me op schoot, vertelt
over onze soort, de Hades in de aderen
die alles schoonwoedt. Het gat tussen
zijn ogen dat zich vol met inkt zuigt
dat zich sluit. Ik kruip tegen hem aan,
hij knikt, gelooft niet
dat er in een ballpointpunt
ook een kogel zit.
(Uit: De steen vreest mij)
Ellen Deckwitz (1982) studeerde Literatuur- en Cultuurwetenschap en publiceerde in onder meer Bunker Hill, Dietsche Warande & Belfort en de bloemlezing Ik ben een bijl. In 2009 kreeg ze de Meander Dichtprijs toegekend en won ze het NK Poetry Slam. Deckwitz leeft van haar schrijverschap.
De nieuwe bundel Ha, feest van Ellen Deckwitz verschijnt begin september bij Nijgh & Van Ditmar.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive C-D, Art & Literature News, Poetry International
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 131
Thou art as tyrannous, so as thou art,
As those whose beauties proudly make them cruel;
For well thou know’st to my dear doting heart
Thou art the fairest and most precious jewel.
Yet in good faith some say that thee behold,
Thy face hath not the power to make love groan;
To say they err, I dare not be so bold,
Although I swear it to my self alone.
And to be sure that is not false I swear,
A thousand groans but thinking on thy face,
One on another’s neck do witness bear
Thy black is fairest in my judgment’s place.
In nothing art thou black save in thy deeds,
And thence this slander as I think proceeds.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Elizabeth (Lizzie) Siddal
(1829-1862)
The Passing of Love
O God, forgive me that I ranged
My live into a dream of love!
Will tears of anguish never wash
The passion from my blood?
Love kept my heart in a song of joy,
My pulses quivered to the tune;
The coldest blasts of winter blew
Upon me like sweet airs in June.
Love floated on the mists of morn
And rested on the sunset’s rays;
He calmed the thunder of the storm
And lighted all my ways.
Love held me joyful through the day
And dreaming ever through the night;
No evil thing could come to me,
My spirit was so light.
O Heaven help my foolish heart
Which heeded not the passing time
That dragged my idol from its place
And shattered all its shrine.
Elizabeth (Lizzie) Siddal poems
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Lizzy Siddal, Siddal, Lizzy
Nick J. Swarth
Wachten als die jongens
Over de nacht het volgende
Je hoort de lift naar beneden gaan, jij wel ja, jij wel
Is die lamp nu alweer kapot?
Dat die blanken ophouden met dansen
Of met hun baarden
Hou op met je baard, blanke lul
Ben jij de bouwer van die monumentale gebouwen?
Hun taal laat je in de steek
Je kunt die hal maar beter aanvegen IEDREEN RUIT!
RUIT!
Ik ga toch ook niet van dat vuilnis zitten eten
IJzige Herbert doet zijn ronde, de herder aan de riem
krabt kwispelend zijn buik KOMMA fikkie KOMMA
Geprevel bij de bus
Wijn op de muur
En weer die baarden, die snorren, die pijp
Een doorgaande camion zonder vracht BILLBOARDS
en dag aan dag een vlag, gewikkeld om de mast
Over die tunnel het volgende HIJ IS LEEG
Over de trap LEEG over het perron IK WOU
DAT IK DAT KON wachten als die jongens (op wat
komen gaat
stoïcijns stommetje spelend, bukshag bietsend (!) (van
elkaar.
(uit: Nick J. Swarth: MIJN ONSTERFELIJKE LEVER. Gedichten & tekeningen. Uitgeverij IJzer, Utrecht | 2012. ISBN 978 90 8684 086 1 – NUR 305 – Paperback, 64 blz. Prijs: € 10 – Zie voor meer informatie: www.swarth.nl )
Nick J. Swarth poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Swarth, Nick J.
Theodor Fontane
(1819–1898)
Alles still
Alles still! Es tanzt den Reigen
Mondenstrahl im Wald und Flur,
Und darüber thront das Schweigen
Und der Winterhimmel nur.
Alles still! Vergeblich lauschet
Man der Krähe heisrem Schrei,
Keiner Fichte Wipfel rauschet
Und kein Bächlein summt vorbei.
Alles still! Die Dorfes-Hütten
Sind wie Gräber anzusehen,
Die, von Schnee bedeckt, inmitten
Eines weiten Friedhofs stehn.
Alles still! Nichts hör ich klopfen
Als mein Herz durch die Nacht; –
Heiße Tränen niedertropfen
Auf die kalte Winterpracht.
nach oben!
Theodor Fontane poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive E-F, Theodor Fontane
In Memoriam Anton (Toon) Eijkens
(1920-2012)
Anton Eijkens schreef de Tilburgse historie in 1000 dichtregels
TILBURG – In het verzorgingshuis Koningsvoorde is afgelopen zaterdagochtend Antonius Maria Eijkens overleden. Toon Eijkens heeft diverse boeken op zijn naam staan en schreef ook de Tilburgse rijmkroniek die burgemeester Jan van de Mortel in 1946 bij zijn afscheid aangeboden kreeg van de Tilburgse bevolking. Het beschrijft de geschiedenis van Tilburg in duizend dichtregels.
Eijkens werd in 1920 te Tilburg geboren en volgde het gymnasium op het St. Odulphuslyceum waar hij zich al vroeg ontpopte als een jongeman met talent voor taal en muziek én als dichter. Zijn vader vond een baan voor hem bij Bureau Van Spaendonck. Het stond zijn literaire ambities niet in de weg. Onder de naam Anton Eijkens schreef hij artikelen en verhalen in de bladen Brabantia Nostra en Edele Brabant, waar hij ook in de redactie zat.
In 1946 beleefde Anton Eijkens zijn productiefste jaar. Hij publiceerde toen onder meer de verhalenbundel Rond de toren, de bloemlezing De Sprookjeshoorn en Een handvol verzen. Bovendien schreef hij samen met Jan Naaijkens het scenario en de teksten voor het massale openluchtspel Kruis en Ploeg dat in de zomer van 1946 bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NBC) opgevoerd werd in het Willem II-stadion. Kort erna werd aan burgemeester Van de Mortel het gedenkboek Rijmkroniek van Tilburg, het hart van Brabant aangeboden, een uniek in kalfsleer gebonden boek waarvan de door Eijkens geschreven tekst geheel gekalligrafeerd was door zijn zwager Kees Mandos.
Ook in de daarop volgende jaren bleef Eijkens actief als schrijver, zij het vooral van gelegenheidsliederen voor zijn collega’s en van gedenkboeken voor het bedrijfsleven en voor Bureau Van Spaendonck zelf. Daar nam hij in 1984 afscheid als secretaris van diverse werkgeversorganisaties en directeur van de Sector Secretariaten.
Toon Eijkens was getrouwd met Thea Mandos met wie hij zeven kinderen kreeg. In 1982 werd hij geridderd in de Orde van Oranje Nassau.
Anton Eijkens
(1920-2012)
Voor de Beminde
Mijn liederen zijn gering als schaamle kinderen,
die voor een aalmoes komen zingen aan je raam,
als ‘t daglicht in de straat begint te minderen
en aan de avondlucht de eerste sterren staan.
Wie zal mij in mijn schamelheid verhinderen
mijn leed en vreugd te komen zingen aan je raam?
Ik weet: jij kunt het lied van schaamle kinderen
niet zonder mildheid langs je venster laten gaan.
Ontmoeting
Ik had maar de kortste weg genomen,
een weg vol distels en woekerkruid,
want de avond viel dichter in de bomen
en de wind blies langzaam de sterren uit.
Maar aan de rand van een bloeiende tuin,
geurend van appels, pruimen en peren,
blies een bultenaar op zijn kranke bazuin;
“Kunt gij het geluk uw rug toekeren?”
Hoe vreemd: teruggaand heb ik genomen
de langste weg, langs de hoogste bomen.
Anton Eijkens: Twee gedichten
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, Eijkens, Anton, In Memoriam
Georg Heym (1887-1912) Von toten Städten . . . Von toten Städten ist das Land bedecket, Wie Kränze hängt der Efeu von den Zinnen. Und manchmal eine Glocke rufet innen. Und trüber Fluß rundum die Mauer lecket. Im halben Licht, das aus den Wolken schweifet, Im Abend gehn die traurigen Geleite Auf Wegen kahl, in schwarzen Flor geschlagen, Die Blumen trocken in den Händen tragen. Sie stehen draußen in verlorner Weite, Ein Haufe schüchtern bei den großen Grüften. Noch einmal weht die Sonne aus den Lüften, Und malt wie Feuer rot die Angesichter. Georg Heym poetry fleursdumal.nl magazine
More in: Archive G-H, Expressionism, Georg Heym, Heym, Georg
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature