Or see the index
Eelke van Es
Eelke van Es poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive E-F, Es, Eelke van
Georges Brassens
(1921-1981)
Les copains d’abord
Non, ce n’était pas le radeau
De la Méduse, ce bateau,
Qu’on se le dis’ au fond des ports,
Dis’ au fond des ports,
Il naviguait en pèr’ peinard
Sur la grand’ mare des canards,
Et s’app’lait les Copains d’abord
Les Copains d’abord.
Ses fluctuat nec mergitur
C’était pas d’la litteratur’,
N’en déplaise aux jeteurs de sort,
Aux jeteurs de sort,
Son capitaine et ses mat’lots
N’étaient pas des enfants d’salauds,
Mais des amis franco de port,
Des copains d’abord.
C’étaient pas des amis de lux’,
Des petits Castor et Pollux,
Des gens de Sodome et Gomorrh’,
Sodome et Gomorrh’,
C’étaient pas des amis choisis
Par Montaigne et La Boeti’,
Sur le ventre ils se tapaient fort,
Les copains d’abord.
C’étaient pas des anges non plus,
L’Évangile, ils l’avaient pas lu,
Mais ils s’aimaient tout’s voil’s dehors,
Tout’s voil’s dehors,
Jean, Pierre, Paul et compagnie,
C’était leur seule litanie
Leur Credo, leur Confiteor,
Aux copains d’abord.
Au moindre coup de Trafalgar,
C’est l’amitié qui prenait l’quart,
C’est elle qui leur montrait le nord,
Leur montrait le nord.
Et quand ils étaient en détresse,
Qu’leurs bras lancaient des S.O.S.,
On aurait dit les sémaphores,
Les copains d’abord.
Au rendez-vous des bons copains,
Y’avait pas souvent de lapins,
Quand l’un d’entre eux manquait a bord,
C’est qu’il était mort.
Oui, mais jamais, au grand jamais,
Son trou dans l’eau n’se refermait,
Cent ans après, coquin de sort !
Il manquait encor’.
Des bateaux j’en ai pris beaucoup,
Mais le seul qui ait tenu le coup,
Qui n’ai jamais viré de bord,
Mais viré de bord,
Naviguait en père peinard
Sur la grand’ mare des canards,
Et s’app’lait les Copains d’abord
Les Copains d’abord.
Georges Brassens poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B
Anne Boleyn?
(1507?-1536)
O Death, Rock Me Asleep
DEATH, rock me asleep,
Bring me to quiet rest,
Let pass my weary guiltless ghost
Out of my careful breast.
Toll on, thou passing bell;
Ring out my doleful knell;
Let thy sound my death tell.
Death doth draw nigh;
There is no remedy.
My pains who can express?
Alas, they are so strong;
My dolour will not suffer strength
My life for to prolong.
Toll on, thou passing bell;
Ring out my doleful knell;
Let thy sound my death tell.
Death doth draw nigh;
There is no remedy.
Alone in prison strong
I wait my destiny.
Woe worth this cruel hap that I
Should taste this misery!
Toll on, thou passing bell;
Ring out my doleful knell;
Let thy sound my death tell.
Death doth draw nigh;
There is no remedy.
Farewell, my pleasures past,
Welcome, my present pain!
I feel my torments so increase
That life cannot remain.
Cease now, thou passing bell;
Rung is my doleful knell;
For the sound my death doth tell.
Death doth draw nigh;
There is no remedy.
Anne Boleyn poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Anne Boleyn, Archive A-B
Esther Porcelijn
Lift
Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken. Apparentlie det is un rule.
In de trein op 12 april, de avond van de 3FM Awards in Amsterdam. Dat weet ik omdat de trein vol zit met vertraagde tieners die al uren tussen Amsterdam en Rotterdam aan het reizen waren.
Ik zat ook in die trein vanaf Rotterdam naar Breda, en dan hopelijk naar Tilburg.
Ik pak altijd per ongeluk een te late trein waarvan ik niet zeker weet of die nog echt terecht komt waar ik terecht wil komen. Dus, deze trein gaat maar tot Dordrecht. Echt flut, ken daar niemand.
Dus ik hoor een jongen en een meisje spreken over dat ze naar Tilburg moeten.
Ik zet onmiddellijk mijn aller-leukste hoofd aan en zeg dat ik super-toevalligerwijs ook naar Tilburg moet en of we samen een taxi kunnen nemen.
Zij kijken nogal beduusd maar vinden het prima. Ik klets wat verder en vraag of “Go Back to the Zoo” supervet was en zij Giel Beelen ook zo megacool vinden.
Verder meen ik alles wel oprecht, want ze zijn aardig en ik wil heel erg graag nog in Tilburg komen. Ze gaan niet met de taxi maar de vader van de jongen komt ze in Dordrecht ophalen. Mag ik mee? Ja ik mag mee. Prima.
Ze moeten naar de Reeshof maar ze kunnen mij wel afzetten bij Tilburg-West, o nee, sorry: Universiteit. Fijn.
In Dordrecht op het station loop ik achter ze aan. Het meisje is heel aardig, de jongen is wat stil maar ik klets wel om het gezellig te houden.
We komen aan bij de auto van de vader en de moeder staat ons op te wachten. Ze kijkt de jongen aan en zegt: “Een vreemde.…Neem je een vreemde mee?” De jongen legt uit dat er geen treinen meer rijden en dat ik ook naar Tilburg moet. De moeder zegt: “Oh, en dan neem je gewoon een vreemde mee?” Ondertussen heeft ze mij nog niet één keer echt aangekeken en ik zet mijn allerliefste hoofd aan, als van een kitten in een nestje: “neem mij ah toe neem mij!”
De moeder moet het nog éven met de vader bespreken en ik hoor de man wat mompelen over “liever niet” en “vooruit dan maar.”
Ik controleer mijzelf en ik ben toch echt een meisje!? Ik ben geen enorme man van 2 meter met bloed op z’n wife-beater? In ieder geval kan ik mee en ik stap in. Mooi.
Ik zit in het midden van de achterbank en probeer zo goed mogelijk het gesprek op gang te houden. De ouders zeggen geen woord tegen mij. Ik wordt steeds meer verlegen, en raak in een toestand waarin ik niets meer durf te zeggen tegen de volwassenen voorin. Alsof er familieruzie is geweest en we nog helemaal naar Frankrijk moeten op vakantie én het gezellig moeten hebben. De ouders stellen vragen aan de kinderen en de moeder vond het blijkbaar al een idioot idee om he-le-maal van Tilburg naar Amsterdam te gaan met de trein. De jongen zegt dat hij een rijbewijs en auto wil want dat is beter, ik zeg lollig dat je dan in de file staat.
Het grapje wordt niet gewaardeerd. Shit.
Ik kan alleen nog maar zachtjes praten met de jongen en het meisje, ze gaan volgend jaar naar de UvT om te studeren en ik probeer het meisje te overtuigen dat Filosofie megacool is maar dat lukt niet.
Ondertussen zijn we al bijna bij Tilburg en ik zie de afslag van de wijk De Reeshof op ons afkomen, ik hoop nog dat de jongen iets zal zeggen over dat ik naar West moet. Hij zegt niets. Hij is het blijkbaar helemaal zat om te reizen op dit moment en wil gewoon naar huis, ongeacht. Kut.
Ik begin er zelf maar over, heel subtiel: “Oooh, u reist naar de Reeshof.. goh..ja..”
Ik probeer de jongen nog aan te kijken en ik hoop dat hij nog wat zegt. Hij weet immers dat ik naar de stad moet.
De moeder vraagt eindelijk iets aan mij: “Waar moet jij heen dan?” En ik zeg: “Ik woon in het centrum, West kan ook, dan red ik het wel.”
De ouders zeggen niets.
Het meisje wordt afgezet ergens diep in de wijk en zij rijden weer terug. Ik krijg niet echt de indruk dat ze naar West aan het rijden zijn.
Ik zie station Reeshof en ik vraag, in de hoop ze op een idee te brengen: “Dus, zou er nog een trein rijden?” De moeder en vader overleggen wat en komen tot de wonderbaarlijke conclusie dat er waarschijnlijk geen trein meer rijdt om half twee ‘s nachts vanaf station Reeshof.
Wel denken ze dat er misschien nog een bus rijdt. ..Jezus.
Ik durf ondertussen echt niets meer te zeggen en zit in de kramp. Ik kan alleen nog maar lief kijken en proberen mijn meedenkende gezicht aan te zetten.
“Ja,” zegt de moeder, “Er rijdt waarschijnlijk nog wel een bus vanaf het station.”
“Oja? Goh, nou dan kan ik wel eens kijken dus, ja, hm,” zeg ik. ..Godverdomme.
We zijn bij het station, we stoppen en ik stap uit. “Ja, er rijdt misschien nog wel een bus,” zegt de moeder. Ik kan gewoonweg niets zeggen, krijg het er niet uit. In mijn hoofd heb ik echt al twintig keer geroepen dat ze mij toch echt bij West moeten afzetten omdat er natuurlijk geen ene moer meer rijdt vanaf een wijkstationnetje om ondertussen kwart voor twee. Maar ik zeg het niet. Ik zeg niets. Ik bedank ze vriendelijk en de deur wordt dichtgeslagen. “En bedankt hè!” Roep ik ze na. Maar ze zijn al weg.
Daar sta ik dan. Een totaal verlaten station met niets. Alleen een snelweg, een grasveld, parkeerplaatsen en in de verte wat huizen.
Het idee om naar de stad te lopen verschrompelt snel aangezien een heel donker wandelbos de wijk West en de Reeshof scheidt.
Ik bel een taxi. Er komt een taxi. De Marokkaanse taxichauffeur vertel ik het hele verhaal uit woede. Hij antwoordt dat dit echte Hollandse gierigheid is, dat hij vroeger ook niets kreeg bij zijn Hollandse vriendjes thuis rond etenstijd, dan was er ineens niet genoeg vlees. Ook vertelt hij over de discussies op zijn achterbank bij het afrekenen: “nee, maar ík heb al de entree betaald, en ik heb alleen maar cola gehad in het restaurant, dus het is 6,45 voor jouw en 3,20 voor mij.”
Ik kreeg korting voor de taxirit. Heerlijk.
Mag je een gegeven paard echt niet in de bek kijken? Ook niet als het een hele kleine magere Shetlandpony is? En zijn hier geen regels meer voor? Emancipatie is leuk en alles maar is er echt geen regel meer voor een vrouw alleen in de nacht op een station laten?
Apparentlie det is not un rule.
Esther Porcelijn. Eerder gepubliceerd in de serie Stadsjutten van het Brabants Dagblad
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther
Harriet Laurey
(1924–2004)
Uiteindelijk
Blijf nu voorgoed in mij gestorven;
want dit is een onschendbaar graf.
Ik heb U eindelijk verworven.
Ik sta U niet meer af.
Houd nu voorgoed Uw oog gesloten
over het laatst-gespiegeld beeld,
dat op Uw netvlies ligt gebroken
en niet meer heelt.
Mijn aarde streelt U overal.
Mijn diepte vult zich met Uw droom,
– Uw wezen, eindelijk verlost -,
die ik eenmaal vertalen zal
in liefde’s teder idioom:
gras, bloemen, vochtig mos.
(uit: Triple alliantie, 1951)
Harriet Laurey poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Brabantia Nostra
Gerard Manley Hopkins
(1844 – 1889)
The Alchemist in the City
My window shews the travelling clouds,
Leaves spent, new seasons, alter’d sky,
The making and the melting crowds:
The whole world passes; I stand by.
They do not waste their meted hours,
But men and masters plan and build:
I see the crowning of their towers,
And happy promises fulfill’d.
And I – perhaps if my intent
Could count on prediluvian age,
The labours I should then have spent
Might so attain their heritage,
But now before the pot can glow
With not to be discover’d gold,
At length the bellows shall not blow,
The furnace shall at last be cold.
Yet it is now too late to heal
The incapable and cumbrous shame
Which makes me when with men I deal
More powerless than the blind or lame.
No, I should love the city less
Even than this my thankless lore;
But I desire the wilderness
Or weeded landslips of the shore.
I walk my breezy belvedere
To watch the low or levant sun,
I see the city pigeons veer,
I mark the tower swallows run
Between the tower-top and the ground
Below me in the bearing air;
Then find in the horizon-round
One spot and hunger to be there.
And then I hate the most that lore
That holds no promise of success;
Then sweetest seems the houseless shore,
Then free and kind the wilderness,
Or ancient mounds that cover bones,
Or rocks where rockdoves do repair
And trees of terebinth and stones
And silence and a gulf of air.
There on a long and squared height
After the sunset I would lie,
And pierce the yellow waxen light
With free long looking, ere I die.
Gerard Manley Hopkins poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive G-H, Hopkins, Gerard Manley
George Sand
(1804-1876)
À Aurore
La nature est tout ce qu’on voit,
Tout ce qu’on veut, tout ce qu’on aime.
Tout ce qu’on sait, tout ce qu’on croit,
Tout ce que l’on sent en soi-même.
Elle est belle pour qui la voit,
Elle est bonne à celui qui l’aime,
Elle est juste quand on y croit
Et qu’on la respecte en soi-même.
Regarde le ciel, il te voit,
Embrasse la terre, elle t’aime.
La vérité c’est ce qu’on croit
En la nature c’est toi-même.
George Sand poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, George Sand
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 144
Two loves I have of comfort and despair,
Which like two spirits do suggest me still,
The better angel is a man right fair:
The worser spirit a woman coloured ill.
To win me soon to hell my female evil,
Tempteth my better angel from my side,
And would corrupt my saint to be a devil:
Wooing his purity with her foul pride.
And whether that my angel be turned fiend,
Suspect I may, yet not directly tell,
But being both from me both to each friend,
I guess one angel in another’s hell.
Yet this shall I ne’er know but live in doubt,
Till my bad angel fire my good one out.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Mijn liefste meisje
Willoos is de vlieger
die meevaart op zonnestralen
naar een rimpelrode branding
van oud geworden licht
Mijn meisje bij zee;
ommuurd met sterfelijkheid
heb ik je zandkastelen, je zijgende beelden
van ridders en prinsessen
Ik ben jou, je vlieger,
je zonlicht; vrees de dagen
zonder zandsculpturen en sprookjesfiguren
die gespeend van jou en mij zullen zijn
Niels Landstra
Niels Landstra presenteert dichtbundel: Waterval
Donderdag 20 september zal Niels Landstra zijn nieuwe dichtbundel Waterval presenteren bij Selexyz Gianotten in Breda, de Barones 63. De aanvang is 19.00 uur.
Na het verschijnen van het kort verhaal ‘Het portret’ in e-zine Meander in 2004, volgde een lange reeks publicaties (korte verhalen, poëzie en interviews) in diverse literaire tijdschriften in zowel Nederland als Vlaanderen. Het oeuvre van Niels Landstra is dan ook rijk, bevat elementen als liefde en dood, geloof en noodlot, en het nemen van afscheid, zoals in zijn gedicht Mijn liefste meisje: ‘Ik ben jou, je vlieger, je zonlicht; vrees de dagen zonder zandsculpturen en sprookjesfiguren die gespeend van jou en mij zullen zijn’.
Naast zijn gedichten en verhalen, schreef hij drie romans en een novelle, waar deze elementen sterk in verweven zijn en die een melancholische sfeer oproepen, maar ook een wrange vorm van humor kennen; deze vertelwijze maakt zijn werk dan ook boeiend tot de laatst gelezen letter.
Zijn dichtbundel ‘Waterval’ bij uitgeverij Oorsprong is zijn debuut als dichter.
Volgend jaar zal Niels Landstra’s eerste roman ‘De vereerder’ verschijnen bij uitgeverij Beefcake Publishing in Gent, België.
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (IV)
Pierre (1 december 1886- 21 juli 1967) en Mathias (31 december 1890- 7 augustus 1964) waren beide autodidact.
Van de lagere school ging het linea recta naar de fabriek. In hun geval was dat de Société Céramique. Die enorm grote fabriek is een jaar of tien gelden gesloopt, en nu ligt daar een prachtige, nieuwe stadswijk. Inderdaad, de wijk Céramique.
Pierre en Math werkten er als plateelschilder.
Het is bijna ongelooflijk om te zien hoe beide jongelieden zich ontwikkeld hebben.
In de lijn van hun dagelijkse werk is hun inschrijving als leerling van het Stadstekeninstituut.
Pierre schilderde er vijf jaar (1906-1911), samen met onder anderen Jan Grégoire en Henri Jonas (die voor een loopbaan in de beeldend kunst zouden kiezen), en het is niet overdreven om Pierre op een met hen vergelijkbaar artistiek niveau te stellen. Pierre Kemp is beroemd geworden als dichter, maar hij heeft enige tijd zeer serieus gewerkt aan een carrière als kunstschilder.
En dan: zijn echte, zijn grote droom was het om componist te worden.
De beide broers kwamen uit een volstrekt niet intellectueel of artistiek milieu, ze hadden weinig onderwijs genoten, en toch hebben ze alle twee erg veel bereikt op het terrein van het geschreven woord. Ze kregen daarvoor ook de alleszins verdiende maatschappelijke erkenning.
Voor me ligt het dossier 1823 (niet openbaar). Een dossier over Koninklijke Onderscheidingen.
Over Math zit er méér in dan over Pierre. Math wordt ook eerder onderscheiden dan Pierre. Je krijgt als lezer van de stukken (na meer dan 50 jaar) ook de indruk dat Math in Maastricht meer gezien was dan Pierre.
We schrijven oktober 1950.
Er heeft zich een Mathias Kemp-Comité gevormd, met lokale zwaargewichten als dr. H. van Can, drs. J. Notermans en mr. Drs. H. Wouters.
Het comité heeft op 19 oktober een gesprek gehad met burgemeester mr. W. Baron Michiels van Kessenich met het oogmerk te bevorderen dat aan Mathias Kemp bij gelegenheid van zijn zestigste verjaardag een KO wordt verleend.
Op 7 november zendt het comité een uitgewerkte levensbeschrijving (4 pagina’s). Voorts geeft Jef Notermans een 5 bladzijden omvattende beschouwing ten beste over ‘Mathias Kemp en de BeNeLux-gedachte. Ook is er een curriculum vitae opgesteld met een opsomming daarbij van ’s mans vele publicaties (poëzie, proza, toneel, uitgaven op cultureel, historisch en sociaal-economisch gebied).
Indrukwekkend. Er is werkelijk flink werk van gemaakt.
De burgemeester heeft er eveneens zichtbaar zorg aan besteed: de concept-brief heeft hij op diverse punten gecorrigeerd en aangepast. En hoe snel handelt hij: de voordracht gaat op 10 november 1950 de deur uit.
Het is voor iemand die de procedures kent geen verrassing: een uitreiking van de onderscheiding op 31 december 1950 is niet haalbaar gebleken. Het wordt uiteindelijk 12 maart 1951. Behoorlijk snel, toch nog.
De brief van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is van 6 maart 1951, ondertekend door mr. J. Cals.
Kennelijk kent hij Math Kemp, ‘letterkundige en journalist’, persoonlijk, want de burgemeester wordt nadrukkelijk gevraagd Kemp namens hem te feliciteren.
De geridderde Math was, veel meer dan Pierre, een bekende Limburger.
In 1913 stapte hij van het plateel schilderen over naar de journalistiek. Opmerkelijk dat iemand zoiets lukt. Dan moet je toch over veel talent beschikken. Maar kennelijk zonder enig probleem nam hij de redactie van het weekblad De Maastrichter Krant op zich, en onderscheidde hij zich door het schrijven van vlammende artikelen tegen de expansieneigingen van het Duitse keizerrijk.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog is hij de eerste bibliothecaris van de katholieke bibliotheek van Maastricht.
In 1920 wordt hij hoofdredacteur van het weekblad Limburgs Leven (het eerste tijdschrift van algemene strekking in dit landsdeel!), later opgevolgd door De Nedermaas.
Math is op allerlei journalistiek en publicitair vlak actief. Hij vervult voor kortere of langere tijd diverse functies: secretaris van de Kamer van Koophandel, redacteur voor de provincie Limburg van De Maasbode, hoofdredacteur van dagblad De Nieuwe Venlosche Courant, directeur en firmant van de boekhandel en uitgeverij Veldeke te Maastricht, correspondent van De Tijd en Het Algemeen Dagblad, en, sinds 1933, eigenaar en beheerder van het Limburgs antiquariaat en uitgeverij Veldeke.
Op 10 mei 1940 wordt hij gegijzeld door de Duitsers, en is daarmee een van de eerste politieke gevangenen in Nederland!
(mooi detail: burgemeester Michiels van Kessenich moest in mei 1940 van de Duitsers een lijstje van tien vooraanstaande Maastrichtenaren opstellen. Deze mensen golden dan als gijzelaar, ‘als waarborg voor de rustige houding van de Maastrichtenaren’. Van Kessenich gaf, zonder iemand te consulteren, de namen van tien intimi of (kaart)vrienden van hem. Natuurlijk had hij zichzelf bovenaan dat lijstje moeten plaatsen, maar hij verzuimde dat.
Zijn vrienden hebben die weinig dappere houding niet erg gewaardeerd. Kort na de bevrijding van ons land moest er een nieuw kabinet worden geformeerd, en Van Kessenich zou daarin minister worden. Op het laatste moment ging dat niet door. Algemeen wordt inmiddels aangenomen dat die gijzelaarskwestie daar de oorzaak van is geweest.
Overigens is geen der gijzelaars, onder wie dus Math Kemp, een haar gekrenkt tijdens de oorlog.)
In 1951 wordt Math Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. En zijn geniale broer? Die moet wachten tot zijn zeventigste verjaardag.
Op 30 januari 1956 schrijft de toenmalige wethouder van onderwijs, kunsten en wetenschappen, Fons Baeten (inderdaad, de latere burgemeester van Maastricht) een korte nota aan de burgemeester, waaruit ik volgende regels citeer:
“Op 1 december van dit jaar zal, zo dit God belieft, de dichter Pierre Kemp zeventig jaar worden. Deze in wezen weinig belangrijke gebeurtenis lijkt mij een gerede aanleiding om de persoon en het werk van deze dichter tot voorwerp van bijzondere belangstelling voor de overheid te maken.
Ik koester het plan de stad Maastricht te interesseren in de uitgave van een gedichtencyclus die de dichter onlangs in regeringsopdracht wijdde aan Maastricht. Nadere voorstellen dienaangaande zullen het College eerlang bereiken. (…..) Een overzicht van leven en werk van de dichter, van de hand van Fernand M. de Louvick (Fernand Lodewick) diene ter adstructie van mijn en eventueel Uw verzoek.”
Het overzicht van De Louvick sluit op pagina 3 af met de zin: “Volgens onze mening is Pierre Kemp niet alleen een dichter die in de hedendaagse Nederlandse literatuur tot de merkwaardigste (sic!) en beste (sic!) gerekend moet worden, maar beweegt hij zich in zijn verzen op een wat men noemen kan Europees peil.”
Middelbare school, vak Nederlands: Literaire kunst van Lodewick. Ik denk dat ik het nog grotendeels van buiten ken. Wat mooi om deze Lodewick zovele jaren nadien nog op een taalfoutje te kunnen betrappen.
Het jaar 1956 is voor Pierre echt een feestjaar geworden.
Hij ontvangt de Constantijn Huygensprijs, en in Maastricht is er onder voorzitterschap van Jef Notermans een werk-comité actief om de ‘dichter-schilder Pierre Kemp’ een passende hulde te brengen, onder meer met een expositie van een paar dozijn van zijn schilderijen in de zalen van de Jan van Eyck-Academie.
” . . . zal in de maand december kunstcritici en minnaars van een kleurrijk palet de overtuiging schenken, dat Pierre Kemp als picturale nazaat van Graafland en Jonas een eervolle plaats inneemt tussen oudere en jongere beoefenaars van Apelles’ kunst.”.
Trouwens, in 1956 verschijnt de bundel Engelse Verfdoos, volgens velen zijn beste werk.
Op 1 december 1956 ontvangt Pierre het Ridderkruis in de Orde van Oranje-Nassau.
Vlak voor zijn dood zal hij, op 30 april 1967, worden bevorderd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Het gaat allemaal in grote haast. In het dossier een handgeschreven, ongedateerde notitie:
De heer P. Kemp wordt verpleegd in het ziekenhuis. Naar mededeling van zoon Kemp komt P. Kemp niet meer thuis. Hart en longen zijn zeer zwak.
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (IV)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Een Egyptische weduwe
bij het schilderij van Lawrence Alma-Tadema
Wij weten nu dat deze schilder wist
dat eeuwen her zich deze dode
als een mummie naar de toekomst wrong
in uitgeleefde luchten en vluchtte
in hiernamaalsen waarin hij zelf
geloofde. Ter plekke zong de twijfel:
men roofde graven leeg en zweeg en
daarom neuriet er de hoop dat
rust hier mag gaan heersen.
De weduwe treurt diep maar ondertussen
leert ze van het sterven: het lot
vermomt zich graag als einde.
Bert Bevers
(uit Afglans – Gedichten 1972-1997, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1997)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Charles Cros
(1842-1888)
Testament
Si mon âme claire s’éteint
Comme une lampe sans pétrole,
Si mon esprit, en haut, déteint
Comme une guenille folle,
Si je moisis, diamantin,
Entier, sans tache, sans vérole,
Si le bégaiement bête atteint
Ma persuasive parole,
Et si je meurs, soûl, dans un coin
C’est que ma patrie est bien loin
Loin de la France et de la terre.
Ne craignez rien, je ne maudis
Personne. Car un paradis
Matinal, s’ouvre et me fait taire.
Charles Cros poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D, Cros, Charles
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature