Or see the index
Vlissinger snapshots
Mijn vader heeft Michiel de Ruyter goed gekend.
Toch zeker tot hij acht of negen was sprak hij dagelijks
zijn bronzen vriend toe die zo koppig richting Chatham
bleef staan kijken. Tot hij moest komen eten. Zinkwit
de avond het westen. Later had hij het zachtjes over
willen van legendes. Dat haren van dapperen harder
kunnen wapperen. En dat zeelui graag op maandag uit
vechten gaan, omdat ze dan nooit bang zijn. Perspectief
dat verspringt. Matrozen moeten varen. Aan wal wankelen
ze toch in leegte maar rond, als leerlingen zonder meesters.
Liever ruim sop. De hogeschool van het bloed, zomers in
die sneller dan thuis gaan. Hij zei voorts dat hij ze zo zag
passeren. Zingend op hun boten tot hun admiraal uit volle
borst, en scherend langs een boulevard waarop geen beeld
nog. De zee is wild, de zee is zilt, de zee is nooit gesloten.
Bert Bevers
(Verschenen in Ballustrada, 21ste jaargang, nummer ¾, Middelburg, december 2007)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Anton Eijkens
Vademecum van een liefhebber (12)
Te gast bij dichters
Naar Li Tai Po
De drinker in de lente
Als ‘t leven droom is en meer niet
Waarom dan wee en ach?
Ik drink totdat ik niet meer kan,
de lange lieve dag.
En als ik niet meer drinken kan
zo barstensvol, bij God!
dan val ik voor mijn drempel neer
en slaap als een marmot.
Wat hoor ik bij ‘t ontwaken? Zingt
een vogel in een boom?
Ik vraag me af of ‘t lente is
en leef als in een droom.
De vogel fluit: de lente is
gekomen overnacht;
ik zucht ontroerd en luister hoe
hij zingt en fluit en lacht.
Ik schenk mijn beker nog eens vol,
drink hem in één teug uit
en zing totdat de volle maan
blinkt in mijn vensterruit.
En als ik niet meer zingen kan
dan doe ik weer een tuk.
Wat gaat mij toch de lente aan?
Drinken is puur geluk.
Naar Wang Wei
Toen jij hier weg ging, zei ik je vaarwel
en keek je na en vergrendelde mijn deur.
Het gras zal wel weer groeien volgend jaar,
maar jij, mijn vriend, kom jij dan weer terug?
Anton Eijkens: Vademecum van een liefhebber (12)
wordt vervolgd
kempis.nl poetry magazine
More in: Eijkens, Anton
Nijmegen 19 okt 2011
Gert Vlok Nel Tribute Night
Wintertuin en Doornroosje organiseren als afsluiting van zijn residency een verrassingsavond voor Gert Vlok Nel! Nijmeegse singer-songwriters Roy Santiago en Marten de Paepe brengen een muzikale ode aan de Zuid-Afrikaanse grootheid, geïnspireerd op zijn werk. De dichters Anneke Claus, Erik Jan Harmens, Andy Fierens, Bart FM Droog en Jan Klug (De Dichters uit Epibreren) en Daan Doesborgh brengen naast eigen poëzie, ook de prachtige gedichten van Gert Vlok Nel ten gehore. Uiteraard treedt Gert Vlok Nel zelf ook op deze avond.
Locatie: Merleyn, Nijmegen
Aanvang: 21.00 uur
Entree: € 7,50 normaal / € 5,- student
fleursdumal.nl magazine
More in: # Archive S.A. literature, Gert Vlok Nel, Vlok Nel, Gert
De kamer van Justus Lipsius
Aan de oude muren authentiek Spaans goudleer,
Henri de Braekeleer legde dat zo mooi
vast op zijn Man in stoel. Hier is het echt.
Naast de vuurplaats staart Seneca stervend
met bange ogen van Rubens door twaalf
raampjes naar binnentuingebladerte.
Lessenaar smachtend naar beschrijving.
De vloer telt wel achttienhonderd tegeltjes,
eronder geduldige grond. Over deze stille wereld
van bestorven dingen nu opent de avond zich traag,
als een mossel. Ergens klinkt een cantus firmus.
Buiten is regen koel en op weg naar het oosten.
Bert Bevers
(Verschenen in Onaangepaste tijden, Zinderend, Bergen op Zoom, 2006, ISBN 90-76543-09-7)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Anton Eijkens
Vademecum van een liefhebber (11)
Te gast bij dichters
Naar Li Tai Po
Om de eeuwige droefheid van de wereld te verdrijven
laat ons bij honderd glazen drinkend samenblijven.
De lentenacht noodt tot schermutseling zonder wapen,
zo helder schijnt de maan, dat wij niet kunnen slapen.
En op een kale berg zal ons de wijn uitblussen:
de hemel onze deken, de aarde ons oorkussen.
Naar Li Tai Po
Drinkend met een niets om handen hebbende heer in de bergen.
Beiden hebben we gedronken op de geboorte van de bergbloemen.
Santé! Santé, Sante!
En nog en nog.
Ik ben dronken, hunker naar slaap.
Mijnheer, ga nu weg en kom met uw luit – als u wilt – morgenvroeg terug.
Naar Li Tai Po
Stil is het in mijn hart. Ik ben alleen.
Mijn kruik is vol, maar niemand drinkt met mij.
Wees welkom, maan, en wees mijn metgezel.
Daar is mijn schaduw ook. Met drieën zijn we nu.
Jij, bleke vriend, was nooit een drinkebroer,
Maar hij, de donkere, doet me in alles na.
Bedankt, gij allebei, die mij gezelschap houdt.
Laat ons nu drinken tot het morgenrood.
Naar Li Tai Po
De maan wiegt zich op het ritme van mijn lied
en als ik dans, danst ook mijn schaduw mee.
Hei! Wat een nacht, wat fraaie drinkkompanen!
Vervoering bindt ons, tot de slaap ons scheidt.
De dag breekt aan, de eenzaamheid omsluit
mij weer tot aan de avond, ik heb het koud.
Maar toch, één troost verwarmt mijn moede hart:
ik zie u, vrienden, weer terug vannacht.
Anton Eijkens: Vademecum van een liefhebber (11)
wordt vervolgd
kempis.nl poetry magazine
More in: Eijkens, Anton
© foto joep eijkens
Verhuizing van een
vrouwelijke stadsdichter
Als het droste-effect hoogtij viert
En scheve ogen uit oude mannen puilen
Om net onder mijn rok te kijken
Wachtend op hun jeugdigheid
Heb ik toch geen medelijden.
Was ik maar één van hen,
Een rijpere oude man
onder mijn eigen rok kijkend.
Elke dag dat ik me verplaats is
Als een enorme verhuizing
Maar mochten mensen bang zijn
Dat ik te Amsterdams ben
Wees niet bevreesd,
Ik ben ook maar een mens.
We zitten allen in dezelfde carrousel.
Het ene paardje is roze en het andere paars
Maar allen in dezelfde carrousel van het droste-effect.
Merry Go-Merry Go
Merry Go Round
Misschien word ik ooit nog een echte vent.
Tot die tijd ben ik de kleinste vrouw,
of, als ik op een landkaart sta, de grootste ter wereld.
Het is wit en het staat in het Vondelpark..
Witte gij ut?
Esther Porcelijn
Esther Porcelijn is actrice, schrijfster, student filosofie en sinds augustus 2011 stadsdichter van Tilburg
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Urbanesque
Gesteende staalkratzers verglaasden achter verkoeide as
lawarisafariaal rotskleurmuur hermetiets verzuriaans gruizig
kukukukukukude kukukukukude kukukukukukukukuku keleku
zebravertikaalhorizontaalhorinzonloos massapublieklisma vleks
tatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatutatuta
tutatutatutatutatututatutatutatutatututatutatutatutatututatutatutatutatu
bibberoudejassaal wankelwagneriaanse symphoniets kleumeratie
toerentellerhoerentellerloerentellerboerentellerlegelegendenverteller
gestaalde handvernijnigheid raamiaans framescape escape ha
slierteressant wielerigheid vergemaalde spazierbang big bang.
(c)2011 Freda Kamphuis
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
Anton Eijkens
Vademecum van een liefhebber (10)
Te gast bij dichters
Zwanezang
Eens zwom ik op de waterplas,
de mooiste van de vogelklas,
toen ik een trotse zwaan nog was.
O bittere smart,
ik ben roetzwart
van kop tot start.
Ik was eertijds als hagel wit
de mooiste vogel in ‘t gelid;
nu ben ik zwarter nog dan git.
O bittere smart…
Het wrede vuur verzengt mij zeer,
het braadspit draait me keer om keer,
de kok zet mij op tafel neer.
O bittere smart…
Ik die gedreven door mijn lust
zo zalig vloog van kust tot kust
ben in de peper uitgeblust.
O bittere smart…
Nu lig ik op uw bord, meneer,
vliegen dat kan ik nu niet meer,
uw wrede tanden doen me zeer.
O bittere smart…
Anonymus
Vlees eet ik maar bij mondjesmaat,
mijn maag is niet zo sterk,
maar drinken kan ik net zo goed
als edelman en klerk.
Al ben ik niet te best gekleed,
‘t zal mij een zorg zijn:
ik stop mijn buikje lekker vol
met goede, oude wijn.
Van achteren en van voren bloot,
handen en voeten koud:
maar buik, God geef je wijn genoeg,
‘t zij piepjong of stokoud.
Ik hou slechts van geroosterd brood
en een gegrilde krab;
veel brood is uit den boze, mij
volstaat een enkele hap.
Noch vorst, noch sneeuw, noch schrale wind
doen mij een centje pijn,
ik ben gebakerd als een kind
in goede, oude wijn.
Om kleren maak ik mij geen zorg,
ik houd me toch wel warm,
als ik maar goede, oude wijn
laat zakken in mijn darm.
Ik hoef voor niemand, nog zo sterk
en dapper, bang te zijn,
als ik maar flink geharnast ben
in goede, oude wijn.
Laat drinken ons zo lang het kan
en drinkend vrienden zijn:
wij vinden ziel en zaligheid
in goede oude wijn.
Anton Eijkens: Vademecum van een liefhebber (10)
wordt vervolgd
kempis.nl poetry magazine
More in: Eijkens, Anton
Anton Eijkens
Vademecum van een liefhebber (09)
Te gast bij dichters
Beatus Pastor Ille
Qui sedet ad fornacem
et intus habet pacem,
qui colit Deum Trinum
et bonum habet vinum
et circiter sex mille
beatus pastor ille.
Wie bij het vuur gezeten
met onbezwaard geweten
zo Triniteit als Trijntje
vereert met een goed wijntje
en – niet te krap bemeten –
patrijs en kreeft kan eten,
zo’n pastor, beste mensen,
kan zich niets beter wensen.
Gebed
(naar Clément Marot)
Van povere spijzen, slecht bereid,
van schraal souper en slaaploosheid
en van een wijn als slappe thee,
libera nos Domine.
Van oude wijven, zeer en zuur,
van dolkstoot en kogelvuur
en van het louche staminee,
libera nos Domine.
Verschaf ons, Heer, patrijs en duif,
veel dikke rib en malse kluif,
schenk er met goede wijn op los,
Te rogamus, audi nos.
Verschaf ons rijke oogst van wijn
om dag en nacht gelaafd te zijn
en bankpapier, een hele bos,
Te rogamus, audi nos.
Anton Eijkens: Vademecum van een liefhebber (09)
wordt vervolgd
kempis.nl poetry magazine
More in: Eijkens, Anton
© foto joep eijkens
Binnenwereld
Kom dan bij me liefje
Kom dan bij me, liefje
Kom dan bij mij liefje.
Een dikke druppel op het raam.
Ik wil erbij, mijn vinger glijdt over het natte glas en volgt de druppel, als een slak wurmt hij voor mijn vinger uit, in bochten voegt hij zich samen met andere druppels en telkens valt hij zwaarder op de volgende druppel. Mijn vinger raakt hem bijna en ik dans met de druppel. Als ik een druppel was dan zou ik nu door hem opgegeten worden, we zouden samen langs het raam de straat op glijden. Samen in de goot, samen onder de grond, samen in een rivier en samen in de zee. Maar ik ben geen druppel, ik ben maar een vinger. En een vinger kan hij niet opeten. Ik kan hem opdrinken. Maar dan is hij niet meer bijzonder, dan is hij gewoon mij. Eeuwig buiten mijn vinger.
Onnadenkend slaat jouw hand tegen het raam. De druppel is verdwenen.
Jij hebt liever niet dat ik dans.
Jij hebt liever dat ik sta. Met mijn armen over elkaar geslagen.
Jij wacht.
Jij wacht tot ik uitbarst, tot ik gil en krijs dat je niets begrijpt, tot ik borden tegen de muur gooi en jij kan brommen. Jij bromt als je boos bent, een diepe brom die mij zegt dat je altijd beter bent. Want ik kan niet brommen.. niet zoals jij. Ik kan alleen gillen.
Pff.. met je brom.. Brrrrr. Ja Brr ja. Om te brrraken. Bah.
Het regent buiten, en jij dweept met je gedachten. Dweept over hoe vreemdheid het meest geschikte is. Over hoe vreemdheid goor is, hoe alles precies, zo vreselijk precies uitgedacht moet worden. Nee hoor, niks geen zomaar iets, geen kant en klaar, geen over en uit en geen sla mijn pet maar af. Juist alles lekker uitdenken, uitdokteren en de heilige geest samenbrengen met de meest freudiaanse gedachte, nooit zomaar, nooit zomaar iets. Nergens toeval, nee, juist het meest ontoevallige. Het meest ontoevallige vinden in hetgeen op het puntje van je tong ligt. Niemand mag zomaar iets denken te zeggen, eerst het denken, dan het zeggen. Ik bedoel maar. Nee. Dat mag dus niet. Geen vanzelf, geen blabla, juist bleubleu. Ja, bleubleu mag wel. Maar dan alleen als je precies de b, de l en de eu onderscheidt. Altijd precies dat kleinste in dat allerkleinste idee vouwen, en dan een hoekje van je gedachte buigen om de scheur in je eigen geest.
In je fauteuil.
Ego-origami.
Oh! ik ken je precies. Ik weet wel wat je denkt.
Leer mij jou kennen. Ha!
Je bent precies zo iemand. Zo iemand die zelfs z’n onderbroeken opvouwt.
Alles glanzend wit. Om je tanden in te zetten zo wit. Ik zou je willen bijten, en je verscheuren tot alles rood is en niets meer wit. Maar je vouwt je was. In je blote billen.
Zo vreselijk nauwkeurig.
Zo vreselijk vreselijk nauwkeurig.
Oh wat zou ik je willen bijten, in je blote billen. En dan overal stukjes van je billen gooien. En jij veegt ze dan telkens weer netjes op een hoopje en lijmt de stukjes bil aan elkaar. En ik bijt je dan weer, happen en vegen, happen en vegen, happen en vegen en vegen en happen.
Maar je vouwt. Je vouwt alles op.
Je vouwt mij op, je vouwt mij op tot ik in je handpalm pas.
Je haalt mij naar je toe en kijkt mij aan met je grote blauwe ogen.
Die ogen waar ik in wil zwemmen, ik wil een sprong wagen naar je waterogen, sta op het puntje van je handpalm maar je grote vinger duwt mij om.
Ik val plat op mijn rug en je begint mij te kietelen.
Ik kronkel heen en weer als een wurm en elke keer dat ik overeind probeer te komen duw je mij weer om. Je lacht.
Ik schreeuw nog ons codewoord: “genade! genade!” Maar je kietelt door en blijft lachen.
Je geniet ervan, omdat jij het niet voelt. Jij kan ervan genieten want jij voelt het kietelen niet.
Zuchtend zak je door je knieën en spring je op. Je gooit mij in de lucht, vangt mij op en dan kijk je mij aan met je grote blauwe ogen.
Dan stop je mij in je mond en slik je mij door. Zonder te kauwen.
In je slokdarm probeer ik je te kietelen, en je lacht, je lacht nog steeds.
Ik wil je laten kotsen en kietel en knijp je in je luchtpijp. Ik schiet je in het verkeerde keelgat en je proest.
Ik zit vast tussen je neus en oren, precies in het midden.
Nu moet ik je laten huilen, er zit niets anders op.
Ik zing een liedje over een oude vrouw uit een koud land die nooit liefde heeft gekend, een oude vrouw die altijd heeft geleerd haar rug recht te houden tegenover mannen, en nu krom is en alleen.
Je begint te huilen.
Tranen met tuiten.
Het enige is.. dat je ook nog lacht, je schokt en er klinkt een hoog schel geluid.
Tuurlijk lach je. Je wist dit allang. Niets overkomt jou zomaar.
Terwijl ik in een golf van zout water naar je ogen wordt gevoerd hou ik mij nog net vast. Ik zit achter je oog en hou mij vast aan een kegeltje. Daar kan ik zwemmen, zwemmen in je waterogen.
Ik zie dat je een zakdoek pakt en jezelf dept. De voorzienigheid zelve..
Je loopt naar een café en bestelt een whisky. Aan de andere kant van de bar zit een oude vrouw, ze heeft het koud en is krom. Ze huilt ook, maar ze is dan ook heel oud.
Ga dan naar haar toe! Ga dan naar haar toe! Als je tranen laat moet je er naar leven!
Je doet niets. Je huilt in je stoel. En je lacht. Je hoge schelle geluid krijst door de leemtes in je hoofd.
Zeg dan iets tegen haar! Zeg dan iets!!
Je doet niets. Je huilt in je stoel. En je lacht.
Ik fluister je in: “weet je nog, weet je nog lieve dat je vierkanten altijd beter vond dan cirkels.”
Je stapt naar de vrouw toe en zegt: “madame, weet u dat vierkanten eigenlijk ronder zijn dan cirkels?” En dan Brom je. Weer die Brrromm….
De vrouw kijkt tevreden en knikt. Even recht ze haar rug om vervolgens weer ineen te krimpen. Ze lijkt nog krommer. Ze zegt iets over dat ze zelf ooit ook een cirkel was, althans dat ze dat dacht. Dat alles oneindig was. En later bleek dat niet zo te zijn, dat had de levenservaring haar geleerd.
Jij bromt.
Samen zitten jullie cirkels te scheuren uit vierkante bierviltjes.
Ik zing de achtergrond muziek..
“Al zijn je haren niet geperremanent.. en is het gebruik van zeep jouw onbekend, toch zou ik je voor geen ander ruiiiilen, omdat ik zoveel van je hoooouuu”
Om te kotsen. Brrrrrrraken.
Tranend van het kotsen boven de wc thuis, ik val bijna mee. Je pakt mij weer op.
Je waterogen zijn rooddoorlopen.
Eindelijk is niet alles meer wit.
Je zet mij neer op tafel, voor een Droste-blik, dan plof je in je fauteuil.
Je veegt je mond af en lacht. Zo zie je mij het liefst. Ik ben het vrouwtje dat kijkt naar het vrouwtje dat het Droste-blik vasthoudt met daarop een vrouwtje dat een Droste-blik vasthoudt.
“Lekker chocolaatje van me” roep je en je gooit stukjes gedroogde tulp naar mij.
Ik ontvouw mij voor je. Jij ontvouwt mij. Totdat ik niet meer in je handpalm pas en ik het Droste-blik omduw.
Het regent buiten.
Op de tafel zit ik, blote knieën en in jouw overhemd.
“Lekker toffeetje van me” roep je en je gooit een briefje naar mij. Een liefdesverklaring. Zomaar omdat het kan.
Je lacht.
Je lacht omdat je niet voelt van binnen hoe het voor mij voelt. Je bedoelt maar.
Nee, precies niet, je weet precies wat je doet!
De ramen zijn van binnen beslagen en ik druk met mijn neus tegen het raam, ik schrijf mijn antwoord op je liefdesverklaring.
Ik schrijf een cirkel en een vierkant en nog iets met een bepaalde vorm.
Je lacht, leunt tegen het raam en veegt mijn antwoord weg.
“Ik wil”, stamel ik, “ik wil, ik wil..”
Je wipt op, veegt mijn neus. Je wil sigaretten halen.
Tuurlijk.
Uiteraard.
Sigaretten.
Je doet de deur open
“Ik wil…” zeg ik nog net voordat je de deur dichtdoet. Zo vreselijk nauwkeurig, Oh!
Je lacht en doet de deur dicht. Je bromt. “Hm… Br…” doe je.
Brr…om te Brrrrraken.
Leer mij jou kennen! Pff..
Esther Porcelijn
September 2011. Geschreven voor Incubate en de Rode Kamer met het thema: Outsiders. Esther Porcelijn is actrice, schrijfster, student filosofie en sinds augustus 2011 Stadsdichter van Tilburg.
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Harry Muskee, 10 juni 1941 – 26 september 2011
Cuby in concert
De zaal lacht, bruist, suist, op en top hot
verwachtingsvol wachtend op de blues
die weldra ontspruit aan loden strot
van mister blues Cuby Blizzard himself
aren’t we ready to dwell in his hell.
Stem is brul, loeit, beukt zich een weg
naar binnen, niemand ontkomt ook al
zou men nog ergens willen ontkomen
achter de storm ontwaart men nog net
rotsvaste Harry, black t-shirt, black pet.
Diep in het duister zoekt Erwin’s gitaar
gierend, tierend, klierend naar de climax
maar steeds als men denkt dat die komt
dan komt het nog niet, teveel verdriet, zijn
klagende, jagende snaren vinden het niet.
(c)2009 Freda Kamphuis
fleursdumal.nl magazine
More in: In Memoriam, Kamphuis, Freda
Misleiding in de dans
1.
omdat hij ook als oorbijter
geen klank kan halen uit zijn doek
schotelt waarachtig de schilder je ogen het pijnpunt voor:
zomernachten waarin het daglicht een tempering doormaakt,
onvindbaar puin van ingestorte balzaalmuren nabij de zee
wat moeten heren terwijl ze dansen toch aan
met dames in lange, ondoorschijnende jurken
die het voorzichtig aantikken van de voeten erotiseren
een dame in het wit
en een in het zwart die durft
een bloem te vertrappen op de gladste drempel
die zich laat insnoeren
als het glazen vat van een zandloperze komen niet aan dansen toe
maar ontwrichten zich als muziekbron
de schilder onmachtigbeiden hoogblond
en daarom toortsen voor de belichting
van een danspaar tussen hen in
dat mekaar de benen afsnijdt
onberispelijk in het verraadmekaar in de slaap toevoerende ogen kijkt
en van de dame in het rood
– zo zij aan de heer die met haar danst
iets overhoudt – zal de jurk verder
ritsloos afglijden op de grond
in hun naijver horen de dames
in de branding elk een ander soort muziek
drumt het zich uit de schootsvellen, worden ze dover
voor een onmatig geschilderd lied
waarop het dansen
hemelsbreed uitdraait op een voortwiegen
in lichtbundels, op het invlechten van hun modellendom
2.
toon je als een pretmaker met het pijnpuntig palet
dan geen muzikanten
… of neemt de branding met een bassriff dat op zich
doe je oog eens uit
vang het in een droge kwast
mik het op je doek, precies daar,
waar een figuur die je vorige nacht
hebt aangebracht, een heer opgezweept
door de schrikkeldans, je eigenste gezicht moet krijgen
zo sta je, schilder, met mij
oog in oog, geen caleidoscoop verleidelijk tussen ons in
reppen kan niet meer
van de zoute monden op het doek
die lang uitgepraat het vuur van je ingespuwd krijgen
voor een danser telt muziek, een zwierige partner,
maar nu meer nog, met dat oog van je, de omgeving
en wat daarin aan overspeligheden uit de hemel valt
menig oog, buiten het doek, ziet deze nacht verstoord
door het maan- of zonlicht dat stompzinnig de zee inglijdt
je drukt een dame en dansant dicht tegen je aan
maar je oog, over haar schouder, valt naast haar
alsof het geslepen moet aan de wispelturige vormen
van ieder (van alles voor je uitspokend) achterwerk
in een contrapas die het uitschuiven belet
nu kan je oog helemaal rondgaan, langs achter
de voorgrond naderen, mijn eenzijdige blik
op de dames als muziekbron vernietigen
mij, terwijl het soms aanknipt, brengen op het scherpste
oorspronkelijkste woord voor wat omstandig
in dikke verf de gezichten uitloopt
Richard Steegmans
naar het schilderij ‘Dans van het leven’ van Edvard Munch
(Uit: Richard Steegmans: Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid, uitgeverij Holland, Haarlem, 2005)
Richard Steegmans (Hasselt, 1952) is dichter en muzikant met een grote voorliefde voor rock, pop, soul, blues, country uit de jaren 60. Hij publiceerde de dichtbundels Uitgeslagen zomers, uitgeverij Perdu, Amsterdam, 2002, en Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid, uitgeverij Holland, Haarlem, 2005. Gedichten van zijn hand verschenen in de literaire tijdschriften De Gids, Poëziekrant, Parmentier, DWB, Deus ex Machina, De Brakke Hond, Tortuca, Krakatau, Tzum en in talrijke bloemlezingen.
Richard Steegmans gedichten – kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Steegmans, Richard
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature