In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor’s choice, etc.

«« Previous page · Ton van Reen gedicht: Verdwaald · Stichting Perdu: Effectief weigeren, over Civil Disobedience van H. D. Thoreau · Henry David Thoreau: The Moon · William Shakespeare: Sonnet 76 · Alfred de Musset: Idylle · Bert Bevers: Bach gaat een pint pakken · P.C. Boutens gedicht: Vergeef . . . · Ton van Reen gedicht: Wachten · Esther Porcelijn: Iedereen is zielig · Renée Vivien: Je t’aime d’être faible… · William Shakespeare: Sonnet 75 · Alfred de Musset: Tristesse

»» there is more...

Ton van Reen gedicht: Verdwaald

 

VERDWAALD

Mannen, rook rond hun hoofd
zitten hun tijd uit op het terras van café Uhuru
ze lijken op elkaar, dezelfde blik, dezelfde taal
het is alsof ze hier wonen, mannen onder elkaar

Zomaar zitten ze daar, alle uren van de dag
Dicht bij de deur, om naar binnen te kunnen vluchten
naar de koesterende veiligheid van de bar

Ze spreken met elkaar in de taal van café Uhuru
stoere praat in dode woorden
in hun taal lijkt alles om het even
maar voortdurend vragen ze zich af waar ze thuishoren
hier zijn ze verdwaald in de leegte van hun bestaan
veel liever zouden ze ergens anders zijn
want ze weten
hier zijn ze net zo nergens als ze niemand zijn

Zomaar zitten ze daar op het terras van café Uhuru
voor het geval iemand hen aan zou spreken
zomaar iemand die op straat passeert

Zomaar zitten ze daar op het terras van café Uhuru
samen, maar ieder voor zich alleen
wachtend op iemand die hen zoekt
maar die hen nooit zal kunnen herkennen
omdat ze ver van zich afkijken
tot voorbij de hoek van de straat
eindeloos wijd reikt hun blik
ver voorbij de ogen die hen zouden kunnen vinden

Ton van Reen

Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten In 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen  bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks.  ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback

kempis.nl poetry magazine

More in: -De naam van het mes


Stichting Perdu: Effectief weigeren, over Civil Disobedience van H. D. Thoreau

STICHTING PERDU AMSTERDAM

Zondag 1 mei 2011

Effectief weigeren

Over Civil Disobedience van H. D. Thoreau

Aanvang: 15.00 uur
Zaal open: 14.30 uur
Entree: 7 euro / 5 euro (studenten of vriendenpas)

Met Astrid Lampe, Robin Stokrom, e.a.

In 1846 bracht de Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Henry David Thoreau een nacht in de gevangenis door. Zijn misdaad: belastingontduiking. Hij had geen belasting betaald omdat hij weigerde de staat Massachussetts te steunen, die in zijn ogen fundamenteel onrechtvaardig was wegens zijn positie inzake slavernij en medeverantwoordelijkheid voor de Amerikaans-Mexicaanse oorlog. De gevangenneming zelf duurde maar kort omdat de volgende dag een familielid het verschuldigde bedrag voldeed, maar in 1849 publiceerde Thoreau het essay “Resistance to Civil Government”, beter bekend als “Civil Disobedience”. Met dit essay en de stevige stellingnames over weigering van staatsonrecht kreeg Thoreau in de loop der jaren grote invloed op het politieke denken, en werd hij een belangrijk inspirator voor veel verzetsbewegingen. Het is vooral die publicatie die zijn eerdere verzet effectief maakt als kritische positie.
De kwestie van burgerlijke ongehoorzaamheid en onrechtvaardige overheid is altijd actueel gebleven. Over het eerste is in Nederland de laatste jaren discussie geweest (denk aan de Duyvendak-affaire); en er heerst nu een regering die in veler ogen moreel onaanvaardbaar is. Reden om opnieuw terug te grijpen op Thoreau’s tekst en het thema dat hij erin aansnijdt.
Is heden ten dage een dergelijk verzet nodig? Is het mogelijk om in een verondersteld permissieve liberale maatschappij te weigeren mee te doen, en hoe? En op welke manier kan zo’n weigering überhaupt waarneembaar worden binnen het maatschappelijke discours, en zijn potentie als kritische daad actief ontplooien?

Stichting Perdu
Kloveniersburgwal 86
1012 CZ Amsterdam

► Website Stichting Perdu

fleursdumal.nl magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Henry David Thoreau, Lampe, Astrid, MONTAIGNE, MUSEUM OF PUBLIC PROTEST


Henry David Thoreau: The Moon

Henry David Thoreau
(1817-1862)]

 

The Moon

Time wears her not; she doth his chariot guide;
Mortality below her orb is placed.
–Raleigh

The full-orbed moon with unchanged ray
Mounts up the eastern sky,
Not doomed to these short nights for aye,
But shining steadily.

She does not wane, but my fortune,
Which her rays do not bless,
My wayward path declineth soon,
But she shines not the less.

And if she faintly glimmers here,
And paled is her light,
Yet alway in her proper sphere
She’s mistress of the night.

 

Henry David Thoreau poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Archive S-T, Henry David Thoreau


William Shakespeare: Sonnet 76

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

76

Why is my verse so barren of new pride?

So far from variation or quick change?

Why with the time do I not glance aside

To new-found methods, and to compounds strange?

Why write I still all one, ever the same,

And keep invention in a noted weed,

That every word doth almost tell my name,

Showing their birth, and where they did proceed?

O know sweet love I always write of you,

And you and love are still my argument:

So all my best is dressing old words new,

Spending again what is already spent:

For as the sun is daily new and old,

So is my love still telling what is told.

 

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Alfred de Musset: Idylle

 

Alfred de Musset
(1810-1857)


Idylle

A quoi passer la nuit quand on soupe en carême ?
Ainsi, le verre en main, raisonnaient deux amis.
Quels entretiens choisir, honnêtes et permis,
Mais gais, tels qu’un vieux vin les conseille et les aime ?

RODOLPHE

Parlons de nos amours ; la joie et la beauté
Sont mes dieux les plus chers, après la liberté.
Ébauchons, en trinquant, une joyeuse idylle.
Par les bois et les prés, les bergers de Virgile
Fêtaient la poésie à toute heure, en tout lieu ;
Ainsi chante au soleil la cigale-dorée.
D’une voix plus modeste, au hasard inspirée,
Nous, comme le grillon, chantons au coin du feu.

ALBERT

Faisons ce qui te plaît. Parfois, en cette vie,
Une chanson nous berce et nous aide à souffrir,
Et, si nous offensons l’antique poésie,
Son ombre même est douce à qui la sait chérir.

RODOLPHE

Rosalie est le nom de la brune fillette
Dont l’inconstant hasard m’a fait maître et seigneur.
Son nom fait mon délice, et, quand je le répète,
Je le sens, chaque fois, mieux gravé dans mon coeur.

ALBERT

Je ne puis sur ce ton parler de mon amie.
Bien que son nom aussi soit doux à prononcer,
Je ne saurais sans honte à tel point l’offenser,
Et dire, en un seul mot, le secret de ma vie.

RODOLPHE

Que la fortune abonde en caprices charmants
Dès nos premiers regards nous devînmes amants.
C’était un mardi gras dans une mascarade ;
Nous soupions ; – la Folie agita ses grelots,
Et notre amour naissant sortit d’une rasade,
Comme autrefois Vénus de l’écume des flots.

ALBERT

Quels mystères profonds dans l’humaine misère !
Quand, sous les marronniers, à côté de sa mère,
Je la vis, à pas lents, entrer si doucement
(Son front était si pur, son regard si tranquille ! ),
Le ciel m’en est témoin, dès le premier moment,
Je compris que l’aimer était peine inutile ;
Et cependant mon coeur prit un amer plaisir
À sentir qu’il aimait et qu’il allait souffrir !

RODOLPHE

Depuis qu’à mon chevet rit cette tête folle,
Elle en chasse à la fois le sommeil et l’ennui ;
Au bruit de nos baisers le temps joyeux s’envole,
Et notre lit de fleurs n’a pas encore un pli.

ALBERT

Depuis que dans ses yeux ma peine a pris naissance,
Nul ne sait le tourment dont je suis déchiré.
Elle-même l’ignore, – et ma seule espérance
Est qu’elle le devine un jour, quand j’en mourrai.

RODOLPHE

Quand mon enchanteresse entr’ouvre sa paupière,
Sombre comme la nuit, pur comme la lumière,
Sur l’émail de ses yeux brille un noir diamant.

ALBERT

Comme sur une fleur une goutte de pluie,
Comme une pâle étoile au fond du firmament,
Ainsi brille en tremblant le regard de ma vie.

RODOLPHE

Son front n’est pas plus grand que celui de Vénus.
Par un noeud de ruban deux bandeaux retenus
L’entourent mollement d’une fraîche auréole ;
Et, lorsqu’au pied du lit tombent ses longs cheveux,
On croirait voir, le soir, sur ses flancs amoureux,
Se dérouler gaiement la mantille espagnole.

ALBERT

Ce bonheur à mes yeux n’a pas été donné
De voir jamais ainsi la tête bien-aimée.
Le chaste sanctuaire où siège sa pensée
D’un diadème d’or est toujours couronné.

RODOLPHE

Voyez-la, le matin, qui gazouille et sautille ;
Son coeur est un oiseau, – sa bouche est une fleur.
C’est là qu’il faut saisir cette indolente fille,
Et, sur la pourpre vive où le rire pétille,
De son souffle enivrant respirer la fraîcheur.

ALBERT

Une fois seulement, j’étais le soir près d’elle ;
Le sommeil lui venait et la rendait plus belle ;
Elle pencha vers moi son front plein de langueur,
Et, comme on voit s’ouvrir une rose endormie,
Dans un faible soupir, des lèvres de ma mie,
Je sentis s’exhaler le parfum de son coeur.

RODOLPHE

Je voudrais voir qu’un jour ma belle dégourdie,
Au cabaret voisin de champagne étourdie,
S’en vînt, en jupon court, se glisser dans tes bras.
Qu’adviendrait-il alors de ta mélancolie ?
Car enfin toute chose est possible ici-bas.

ALBERT

Si le profond regard de ma chère maîtresse
Un instant par hasard s’arrêtait sur le tien,
Qu’adviendrait-il alors de cette folle ivresse ?
Aimer est quelque chose, et le reste n’est rien.

RODOLPHE

Non, l’amour qui se tait n’est qu’une rêverie.
Le silence est la mort, et l’amour est la vie ;
Et c’est un vieux mensonge à plaisir inventé,
Que de croire au bonheur hors, de la volupté !
Je ne puis partager ni plaindre ta souffrance
Le hasard est là-haut pour les audacieux ;
Et celui dont la crainte a tué l’espérance
Mérite son malheur et fait injure aux dieux.

ALBERT

Non, quand leur âme immense entra dans la nature,
Les dieux n’ont pas tout dit à la matière impure
Qui reçut dans ses flancs leur forme et leur beauté.
C’est une vision que la réalité.
Non, des flacons brisés, quelques vaines paroles
Qu’on prononce au hasard et qu’on croit échanger,
Entre deux froids baisers quelques rires frivoles,
Et d’un être inconnu le contact passager,
Non, ce n’est pas l’amour, ce n’est pas même un rêve,
Et la satiété, qui succède au désir,
Amène un tel dégoût quand le coeur se soulève,
Que je ne sais, au fond, si c’est peine ou plaisir.

RODOLPHE

Est-ce peine ou plaisir, une alcôve bien close,
Et le punch allumé, quand il fait mauvais temps ?
Est-ce peine ou plaisir, l’incarnat de la rose,
La blancheur de l’albâtre et l’odeur du printemps ?
Quand la réalité ne serait qu’une image,
Et le contour léger des choses d’ici-bas,
Me préserve le ciel d’en savoir davantage !
Le masque est si charmant, que j’ai peur du visage,
Et même en carnaval je n’y toucherais pas.

ALBERT

Une larme en dit plus que tu n’en pourrais dire.

RODOLPHE

Une larme a son prix, c’est la soeur d’un sourire.
Avec deux yeux bavards parfois j’aime à jaser ;
Mais le seul vrai langage au monde est un baiser.

ALBERT

Ainsi donc, à ton gré dépense ta paresse.
O mon pauvre secret ! que nos chagrins sont doux !

RODOLPHE

Ainsi donc, à ton gré promène ta tristesse.
O mes pauvres soupers ! comme on médit de vous !

ALBERT

Prends garde seulement que ta belle étourdie
Dans quelque honnête ennui ne perde sa gaieté.

RODOLPHE

Prends garde seulement que ta rose endormie
Ne trouve un papillon quelque beau soir d’été.

ALBERT

Des premiers feux du jour j’aperçois la lumière.

RODOLPHE

Laissons notre dispute et vidons notre verre.
Nous aimons, c’est assez, chacun à sa façon.
J’en ai connu plus d’une, et j’en sais la chanson.
Le droit est au plus fort, en amour comme en guerre,
Et la femme qu’on aime aura toujours raison.


Alfred de Musset poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Musset, Alfred de


Bert Bevers: Bach gaat een pint pakken

 

Bert Bevers

Bach gaat een pint pakken

Soms bekruipt hem het gevoel dat hij net zo goed
een vergiet water kan gaan geven. De deur dan uit
maar even. De lippen in een verse schuimkraag in
de Drallewatsch. Hij laat een boer en hoort ineens
aan engelen schenkbaar de ziel. Daar is dan zonder

weerstand volkomen helder voor eeuwig de melodie
van zijn Magnificat. Vooropgezet niet echt een plan.

 

Ongepubliceerd © Bert Bevers

kempis.nl poetry magazine

More in: Bevers, Bert


P.C. Boutens gedicht: Vergeef . . .

poetry400

P.C. Boutens
(1870-1943)

 

Vergeef . . .

Vergeef dat ik niet eerder u herkende,

niet daadlijk in uw adems kussen proefde

de lentegeurge levenkruidge kracht…

Zoovelen waren doorgaans tusschen ons,

en uw gelaat dat voor een oogopslag

boven de lage wolk van het gewoel

zijn tweelingsterren naar mij openlichtte,

leek wel voor een als ik niet te benaadren

zonder de gunst van duizend middelaars

met valsche schaamte en klein verraad te koopen…

En toch, alleen dit heimelijk verband,

zoo twijfellichte en onbewijsbare afspraak,

was al ziels leeftocht op den langen weg,

den onvermoeiden tocht die jaar aan jaar

uw onberekenbaren ommegang

bijhield van opgejaagde rust naar rust

in onbereikbaarheids beschaamd contact;

en nooit bezonk in den bekorten slaap

het troeble jachten van denzelfden droom…

Maar als voor ‘t laatst uw avondlijke gang

zijn inkeer nam tot den olijvenhof,

en in het opgeschrikte fakkellicht

uw ongenaakbaar lijdelijke mond

besmeurd werd met het slijm van het verraad,

dan viel de doodlijke vermoeienis

over mij als een roover in den nacht,

en als een ingegraven dier verzonk

ik in den tijdverloren winterslaap…

En waakte straks ik met den scherpen trek

van uitgevasten levenshonger op,

dan vond mijn zoeken op de zomersche aard

geen spoor van u, geen troost en geen belofte,

niets dan een onweêrlegbaar wrang relaas

van duisternis en bloed en hoon en dood,

en een vereenzaamde verheerlijking

achter de zerkbezwaarde deuren van

de strakke hemelen; een leêg geteem

van stemmen op haar voozen galm verliefd,

een raadselig gezoem van lijkgebaar

druk in de weer om eindlijk ‘t leven zelf,

het onaanrandbare, in te spinnen in

het gif van eigen afgestorvenheid,

hing als een dompe mummelende mist

over het sprakeloos geslagen leed

der duizenden eenvoudigen en ‘t valsch

strakuitgestreken masker van die sluiks

doorgingen met hun onverstoorbaar spel

en gristen onderling en dobbelden

om Judas’ weggeworpen zilverlingen…

Mijn opgejaagdheid kwam tot rust noch duur

noch tot de wanhoop van het vol besef,

maar dreef slaapwandlend zonder her of der

met al de dagen en de nachten meê,

totdat van klein en onverhoopt houvast

de toegestoken vingerspits mij greep,

en ‘k zag in bloem of stralend kinderoog

den onmiskenbaren vertrouwden schijn

van uw verlichte schaduw, en ik wist

dat niemand anders dan gij zelf alleen

daar levendauwend waart voorbijgegaan…

En dan werd overal uw voetstap groen

van onbekend zoetrokig lentekruid,

en hier en ginds verlieten kinderen

en wonderlijk verdwaasden huis en goed

en lief en maagschap, en een wild gerucht

groeide aldoor sterker uit zijn tegenspraak,

dat gij, geen dagreis ver, moest zijn gezien

met uw gewonen sleep van jongeren.

Pas in den uittocht der weejammrenden,

van kranken en melaatschen, sloop ik meê

en vond terecht mij op mijn oude plaats

voor ‘t eigen nooit verouderd avontuur…

En nu de wereld in haar blinde klem

mij heeft gebroken, en ik weerloos lig,

geschonden en tot machtloosheid vermaald,

en zonder hoop of wil tot vreemde hulp,

nu heeft uw derenis mij zelf gemist

en mij alleen gevonden en geheeld

in dit gaaf zwijgen dat geen einde neemt

en waarin niets niets bleef onuitgezegd…

Ja, ga mij voor… Ik kom u veilig na

om zooals altijd met u saam te zijn…

Beloof mij niets… Ik kreeg meer dan mijn deel…

Ik was mijn uur met u in ‘t Paradijs.

 

P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.


Ton van Reen gedicht: Wachten

 

WACHTEN

Hun ruggen vastgevroren aan een winkelpui
zes, zeven mannen, misschien zijn het er meer
dicht tegen elkaar gedrukt
zoekgeraakt in hun door vuil vervilte jassen
ze wachten op de morgen
misschien dat ze dan worden gehaald
door iemand die hen nodig heeft

Zo dicht bij elkaar
bijna in elkaar geschoven door hun dikke jassen
wachten ze op de middag
ze wachten op het moment dat ze gevonden worden
door iemand die hen zoekt en hen herkent

Ze wachten op de avond
wanneer ze misschien worden gehaald
door iemand die hen verloren was

Als het weer donker is
zakken de hoofden weg in de loden jassen  
waarin zij eruitzien als dikke pakken vilt
die oplossen in het oude grijs van de nacht
de mannen staan vastgevroren aan de winkelpui
ze wachten op de morgen
wanneer ze misschien worden gehaald

 

Ton van Reen

Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten In 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen  bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks.  ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback

kempis.nl poetry magazine

More in: -De naam van het mes


Esther Porcelijn: Iedereen is zielig

Esther Porcelijn

 

Iedereen is zielig

Mocht de evolutie mij ooit inhalen,
In geen geval ga ik als geen grijze bij de pakken neerzitten.
Bedroefd sikkeneuren in een geul waar vlaggen met wimpels aan de vlag..
Iedereen wuifde..

Iedereen is zielig

Iedereen wuifde naar mij.
En ik op de grote auto, met vlaggetjes en heel veel pepermunten.
De mannen lachten naar mij en giechelden zelfs.
De vrouwen wapperden met hun rokken omhoog, en de benen die ik ook wilde, verkozen tot bijzondere, betere dan welke..
Vanuit de ramen gooide de kinderen mij zakdoekjes toe, prachtige witte (voor als je vies bent) er was muziek op straat, de band kwam op mij afgeblazen, komt dat zien komt dat zien. Dansende zigeuners op straat, vrijheid en dansen en liefde..
De man achter het stuur legde zijn hand op mijn been, en gaf een knipoog, zo een vieze met opgetrokken wenkbrauw en een hups in ‘t gezicht.. Heerlijk!
Kraaiende oudjes in rolstoel kwamen naar mij fluiten.. vooruit, vooruit, vooruit.
Ik dacht aan kinderverhalen en zag mij staan in rode jurk op een toneel met een orkest en de dirigent moet huilen, iedereen klapt en zingt en fluit.
“klap” En daar was een kerel, zo een flinke, een kerel met echte snorresmoel, mooi hoe hij keek, de ogen zo priemend als algen in een zwembad, kraakhelder en modderig, zo groen als een kever.
Ik zag hoe ik huilde, ik, de vrouw in het midden, de auto stond stil, krijsende kinderen. En ik in witte nachtjapon.
De man die van mijn been hield, gromde een beetje, hij gromde achter me..mijn eerste erotiek, en zeven keer kuchte een vrouw achter mij.
Vooraan stond ik, op de wagen, alle vlaggetjes vlogen en iedereen lachte, ik stond op de wagen als hoofdrol, iedereen klapte en ik was belangrijk.
Gevoelloos en huilend, de allergrootste prijs, wie komt mij trouwen, ik zal ervoor zingen, kom maar, kom maar, applaus, applaus, applaus!
“klap” iemand pakte mij,
toen werd ik kaalgeschoren.

 

Esther Porcelijn: Iedereen is zielig
kempis.nl poetry magazine

More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther


Renée Vivien: Je t’aime d’être faible…

Renée Vivien   
(1877-1909)

 

Je t’aime d’être faible…

Je t’aime d’être faible et câline en mes bras
Et de chercher le sûr refuge de mes bras
Ainsi qu’un berceau tiède où tu reposeras.

Je t’aime d’être rousse et pareille à l’automne,
Frêle image de la Déesse de l’automne
Que le soleil couchant illumine et couronne.

Je t’aime d’être lente et de marcher sans bruit
Et de parler très bas et de haïr le bruit,
Comme l’on fait dans la présence de la nuit.

Et je t’aime surtout d’être pâle et mourante,
Et de gémir avec des sanglots de mourante,
Dans le cruel plaisir qui s’acharne et tourmente.

Je t’aime d’être, ô soeur des reines de jadis,
Exilée au milieu des splendeurs de jadis,
Plus blanche qu’un reflet de lune sur un lys…

Je t’aime de ne point t’émouvoir, lorsque blême
Et tremblante je ne puis cacher mon front blême,
Ô toi qui ne sauras jamais combien je t’aime !

 


Renée Vivien poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Vivien, Renée


William Shakespeare: Sonnet 75

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

75

So are you to my thoughts as food to life,

Or as sweet-seasoned showers are to the ground;

And for the peace of you I hold such strife

As ‘twixt a miser and his wealth is found.

Now proud as an enjoyer, and anon

Doubting the filching age will steal his treasure,

Now counting best to be with you alone,

Then bettered that the world may see my pleasure,

Sometime all full with feasting on your sight,

And by and by clean starved for a look,

Possessing or pursuing no delight

Save what is had, or must from you be took.

Thus do I pine and surfeit day by day,

Or gluttoning on all, or all away.

 

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Alfred de Musset: Tristesse

Alfred de Musset
(1810-1857)

 

Tristesse

J’ai perdu ma force et ma vie,
Et mes amis et ma gaieté;
J’ai perdu jusqu’à la fierté
Qui faisait croire à mon génie.

Quand j’ai connu la Vérité,
J’ai cru que c’était une amie ;
Quand je l’ai comprise et sentie,
J’en étais déjà dégoûté.

Et pourtant elle est éternelle,
Et ceux qui se sont passés d’elle
Ici-bas ont tout ignoré.

Dieu parle, il faut qu’on lui réponde.
Le seul bien qui me reste au monde
Est d’avoir quelquefois pleuré.

 

Alfred de Musset poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Musset, Alfred de


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature