In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

EXPERIMENTAL POETRY

«« Previous page · Monica Richter poetry: Oscar W. · Monica Richter: Franz K. · Monica Richter: Poem 443 · Monica Richter poetry: Birdlife · Paul van Ostaijen poetry: Bezette Stad 1921 · Monica Richter poetry: What · Monica Richter poetry: No · Alfred Jarry: Le homard et la boîte de corned-beef · Antony Kok: De Wisselwachter · Jef van Kempen over Kurt Schwitters · Jef van Kempen over Antony Kok · Alfred Lichtenstein Gedichte

»» there is more...

Monica Richter poetry: Oscar W.

Monica Richter poetry:

Oscar W. 1963

 kemp=mag poetry magazine

More in: Monica Richter, Richter, Monica


Monica Richter: Franz K.

Monica Richter poetry:

Franz K. 1963

 kemp=mag poetry magazine

More in: Monica Richter, Richter, Monica


Monica Richter: Poem 443

Monica Richter

Poem 443 / 1969

kemp=mag poetry magazine

More in: Monica Richter, Richter, Monica


Monica Richter poetry: Birdlife

Monica Richter poetry:
Birdlife
from ‘Roots 1968’

© kemp=mag poetry magazine

More in: Monica Richter, Richter, Monica


Paul van Ostaijen poetry: Bezette Stad 1921

Paul van Ostaijen

B E Z E T T E   S T A D   1 9 2 1

Paul van Ostaijen

(1896 – 1928) was a Flemish poet and writer

Bezette stad

(Occupied city, 1921)

kemp=mag poetry magazine = www.kempis.nl

More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Ostaijen, Paul van, Paul van Ostaijen, Paul van Ostaijen


Monica Richter poetry: What

Monica Richter poetry:

 What

(from: Roots 1968)

kemp=mag poetry magazine

 

More in: Monica Richter, Richter, Monica


Monica Richter poetry: No

Monica Richter

Poetry (from: Roots, 1968)

© k e m p = m a g  poetry magazine

More in: Monica Richter, Richter, Monica


Alfred Jarry: Le homard et la boîte de corned-beef

A l f r e d   J a r r y
(1873-1907)

 

Le homard et la boîte de corned-beef que portait
le docteur Faustroll en sautoir

Fable
Une boîte de corned-beef, enchaînée comme une lorgnette,
Vit passer un homard qui lui ressemblait fraternellement.
Il se cuirassait d’une carapace dure
Sur laquelle était écrit à l’intérieur, comme elle, il était sans arêtes,
(Boneless and economical) ;
Et sous sa queue repliée
Il cachait vraisemblablement une clé destinée à l’ouvrir.
Frappé d’amour, le corned-beef sédentaire
Déclara à la petite boîte automobile de conserves vivante
Que si elle consentait à s’acclimater,
Près de lui, aux devantures terrestres,
Elle serait décorée de plusieurs médailles d’or.

 

Poem of the week
July 6, 2008


More in: Archive I-J, Jarry, Alfred, OULIPO (PATAFYSICA)


Antony Kok: De Wisselwachter


De Wisselwachter

 

n Man.

Hij bukt.

Hij grijpt.

Hij wringt.

 

n Man.

Hij fluit.

Het botst.

Het wringt.

 

n Man.

Hij fluit.

Het kraakt.

Het klinkt.

 

n Man.

Hij fluit.

Hij leeft.

Hij zingt.

 

n Man.

Hij ‘s vuil.

Hij ‘s grauw.

Hij ‘s zwart.

 

n Man.

Hij ‘s krom.

Zijn hand

is hard.

 

n Man.

Hij bukt.

Hij grijpt.

Hij wringt.

 

n Man.

Hij fluit.

Hij fluit.

Verminkt.

 

n Man.

n Wiel.

n Stang.

n Gil.

 

n Man.

Het kraakt.

Hij krimpt.

t Is stil.

 

n Man.

Hij ‘s vuil.

Hij ‘s grauw.

Hij ‘s dood.

 

n Man.

n Mensch.

t Is rood.

t Is rood.

 

De Wisselwachter 1917

Antony Kok


© Erven Antony Kok.

kemp=mag poetry magazine

More in: Kok, Antony


Jef van Kempen over Kurt Schwitters

Kurt Schwitters en de kunst van het toeval
ANNA BLUME HEEFT EEN VOGEL

door Jef van Kempen

Het jaar 2000 wordt het jaar van De Stijl. De roemruchte groep kunstenaars wordt onder meer herdacht met exposities. Het Brabants Dagblad wijdt er een serie aan. Toen Kurt Schwitters in 1936, tijdens een bijeenkomst van kunstenaars, om zijn mening werd gevraagd over twee nieuwe portretten van Hitler en Goebbels, betrad hij het podium, hield de schilderijen omhoog en zei: „Wat zullen we doen? Zullen we ze ophangen of tegen de muur zetten?” Kurt Schwitters: een Duitser met gevoel voor humor.

In zijn huis in Hannover werkte Kurt Schwitters (1887-1948) bijna twintig jaar lang aan zijn Merzbau, een van de meest oorspronkelijke kunstwerken uit de geschiedenis van de avant-garde. Van de kelder tot de zolder verbouwde hij zijn huis tot één grote collage van afvalmaterialen. Voor Schwitters, die zich verwant voelde aan de dadaïsten, gold ‘het toeval’ als voornaamste bron voor zijn kunst. Van de dingen die hij op straat vond, knipte, plakte, schilderde en timmerde hij collages, schilderijen en constructies, die hij allemaal het predikaat Merz-kunst gaf. Het begrip Merz ontstond toen bij het verknippen van het woord Kommerzbank alleen het woord Merz overbleef.
Ook in het literaire werk van Kurt Schwitters speelt het toeval een grote rol. Op een van zijn zwerftochten, op zoek naar bruikbaar afvalmateriaal, zag hij een door een kind op een muur geschreven tekst: ‘Anna Blume heeft een vogel’. Die tekst heeft in de Duitse taal een dubbele bodem en kan ook betekenen: ‘Anna Blume is gek’. Schwitters zou Anna Blume onsterfelijk maken met zijn ironische liefdesverklaring aan een onbekende vrouw. In 1919 werd zijn gedicht An Anna Blume voor het eerst gepubliceerd. Het is een van de meest onzinnige en tegelijkertijd een van de mooiste liefdesgedichten uit de Duitse literatuur.

Blauw is de kleur van jouw gele haren,
Rood is de kleur van jouw groene vogel.
Jij onopvallend meisje in je alledaagse kleren,
Jij lief groen dier, ik hou van jou!

In september 1922 organiseerden Theo en Nelly van Doesburg in Weimar een dadaïstische voorstelling waaraan ook Hans Arp, Tristan Tzara en Kurt Schwitters deelnamen. Vanwege het grote succes zou de voorstelling worden herhaald in Jena en Hannover en werden er  plannen gemaakt voor een serie optredens in Nederland. Uiteindelijk zou alleen Kurt Schwitters de reis naar Nederland maken. In januari en februari 1923 werden er een hele reeks dada-avonden gehouden, voornamelijk in het westen van het land. Uitzonderingen waren de voorstellingen in Den Bosch en Tilburg op 25 en 27 januari. Aan het begin van de dada-veldtocht, zoals de reeks dada-avonden later zou worden genoemd, schreef Van Doesburg aan  Antony Kok: „De dada avonden zijn reusachtig. (…) In Haarlem, waar we Donderdagavond waren, zijn de menschen door de politie uiteengejaagd’.
De voorstellingen, die konden rekenen op grote publieke belangstelling, verliepen, zoals ook voor een deel gepland, volkomen chaotisch. Van Doesburg begon met het op serieuze toon voorlezen van zijn manifest: Wat is dada?, daarbij voortdurend onderbroken door Schwitters, die vanuit de zaal allerlei dierengeluiden nabootste. Schwitters droeg zelf An Anna Blume voor en een aantal -voor het publiek soms totaal onbegrijpelijke- klank- en cijfergedichten. Nelly van Doesburg zorgde voor enkele muzikale intermezzo’s op de piano. Bij sommige dadavoorstellingen was het tumult zo groot, dat de kranten er ruim aandacht aan besteedden: „De zaal buldert van den lach. Schwitters kan bijna niet verder, maar houdt vol. (…) Hij is onverstoorbaar. Het publiek brult, blaast, gilt, maakt allerlei geluiden, een fluitje komt boven alles uit.”
Het succes van de sympathieke Schwitters stimuleerde Antony Kok tot het schrijven van enkele dadaïstische gedichten. Vanaf 1921 had Schwitters bijdragen geleverd aan De Stijl en de kontakten met de Duitse abonnees verzorgd. Op zijn beurt zou hij een speciaal nummer van zijn eigen tijdschrift Merz wijden aan het dadaïsme in Holland, met bijdragen van Van Doesburg en Kok.

Kurt Schwitters was er de man niet naar om een blad voor de mond te nemen, ook niet bij de opkomst van het nationaal-socialisme. Legendarisch zijn de verhalen over zijn persoonlijke verzet tegen de nieuwe machthebbers. Tijdens een van zijn optredens nodigde hij het publiek uit om een door hem meegebrachte foto van Hitler te bespugen in plaats van te applaudisseren. In 1936 werd een van zijn schilderijen door de nazi’s geëxposeerd op een tentoonstelling van ‘Entartete Kunst’ en gekwalificeerd als ‘volkomen krankzinnig’. Schwitters trok zich steeds meer terug om te werken aan zijn Merzbau. In 1937 vluchtte hij naar Noorwegen. Zijn vrouw Helma bleef in Hannover achter. Totaal ontredderd schreef hij: „Alles bij elkaar is het leven zo afgrijselijk, dat je beter nooit geboren had kunnen zijn”.
Bij de inval van de Duitsers in Noorwegen, in juni 1940, vluchtte hij opnieuw voor zijn landgenoten, nu naar Engeland. In december 1944 bereikte Schwitters voor het eerst sinds jaren weer nieuws uit Hannover. Zijn vrouw was tijdens een bombardement omgekomen, zijn huis en zijn Merzbau waren vernietigd. Hij zou nooit meer terugkeren naar ‘het land van de waanzin’.
Kurt Schwitters moet nog vaak hebben teruggedacht aan de tijd van zijn vriendschap met Theo van Doesburg. In 1947, een jaar voor zijn dood, schreef hij aan Nelly van Doesburg: „Ik leef nog steeds in die tijd en heb mij niet verder ontwikkeld, omdat ik denk dat tóen onze beste tijd was”.
(Brabants Dagblad, 27 augustus 1999)

6 Portraits: Theo van Doesburg, Antony Kok, Piet Mondriaan,
Kurt Schwitters, Lena Milius & Nelly van Moorsel
by Jef van Kempen
Published in: Het Brabants Dagblad, 1999-2000

More in: #Archive A-Z Sound Poetry, Essays about Van Doesburg, Kok, Mondriaan, Schwitters, Milius & Van Moorsel, Jef van Kempen, Kurt Schwitters, Kurt Schwitters, Schwitters, Kurt


Jef van Kempen over Antony Kok

Antony Kok dichter bij De Stijl

DE MAN DIE DE DWAASHEID EERDE

door Jef van Kempen

Stilte + stem (vers in w)

Wacht
Wacht
Wacht
Wacht
Wachten
Wachten
Wek
Wak
Wek
Wak
Wachten
Wachten
Wekken
Wekken
Wek
Waak

„Er zijn verschillende manieren om zich beroemd te maken. Alcibiades sneed den staart van zijn hond af; de heer Antony Kok schrijft verzen in De Stijl. Het laatste is erger dan het eerste. Want de hond kan hoogstens gejankt hebben.” Deze negatieve kritiek in de Limburgsche Koerier van 21 december 1921 op de publicatie van het gedicht: Stilte + stem (vers in w) moet hard zijn aangekomen bij Antony Kok (1882-1969). Vooral ook omdat die kritiek verscheen in een blad uit de streek waar hij het grootste deel van zijn jeugd had doorgebracht en waar hij vrienden had. Niet lang daarna kwamen zijn collega’s bij de spoorwegen in Tilburg op de hoogte van de publicatie van Stilte + stem. Voor veel collega’s betekende het een bevestiging van het excentrieke gedrag van spoorwegbeambte Kok, die rare gedichten schreef en in kringen van kunstenaars-bohémiens verkeerde. Daarvoor bestond in het provinciale Tilburg van de jaren twintig bijzonder weinig begrip.

Vanaf hun eerste ontmoeting in 1914 had Theo van Doesburg zijn vriend Antony Kok opgezweept om te experimenteren bij het schrijven van gedichten: „Je verzen zeiden mij niet genoeg. Stuur mij verzen, die mij brengen, waar geen sterveling geweest is”. In 1920 legden ze hun revolutionaire ideeën over de literatuur vast in een manifest in het tijdschrift De Stijl. Met kreten als: „Het woord is machteloos” en „Het woord is dood” werd de machteloosheid van de traditionele literatuur aan de kaak gesteld. Er moest een literatuur komen, die een nieuwe betekenis en een nieuwe uitdrukkingskracht had. Het dadaïsme in Nederland was geboren.
In datzelfde jaar publiceerde Van Doesburg zijn eerste klankgedichten in De Stijl, onder het pseudoniem: I.K. Bonset. Op de suggestie om ook onder een pseudoniem te publiceren is Kok  nooit in gegaan. Theo van Doesburg stelde alles in het werk om het dichterschap van zijn vriend te stimuleren. Toen Koks gedicht Nachtkroeg in De Stijl werd gepubliceerd schreef Van Doesburg: „Nimmer kwam in Holland een dichter tot zoo sober en zuiver gebruik van zijn uitdrukkingsmateriaal”.
Voor Antony Kok, die altijd ongehuwd bleef en een groot deel van zijn leven op huurkamers woonde, betekende het dadaïsme een uitstapje naar de dwaasheid. Een lichtzinnigheid waarvan hij vooral kon genieten in het bijzijn van zijn vrienden. In zijn vrije tijd reisde hij zijn geestverwanten achterna, vooral naar Parijs, waar Van Doesburg en Mondriaan zich hadden gevestigd. „Kok is eenige dagen mijn logé geweest” schreef Theo van Doesburg aan Evert Rinsema „Ik heb hem eenige dadaïstische verzen voorgelezen, maar ik moest er mee ophouden, want ik dacht dat hij uit elkaar barstte van den lach”.
K. Schippers heeft Antony Kok gekarakteriseerd als iemand die stond voor een mentaliteit die niet gebonden is aan bewegingen, die door woorden als „De Stijl” of „Dada” bekend zijn geworden. In zijn ogen was Kok: „een man die de dwaasheid eerde, omdat er voor hem niet veel meer dan dwaasheid was”.

Vanaf het midden van de jaren twintig schreef Antony Kok nog bijna uitsluitend aforismen. Na de dood van Theo van Doesburg in 1931 raakten de idealen van De Stijl geleidelijk op de achtergrond en gaf Kok steeds meer toe aan zijn voorliefde voor het mystieke. Hij sloot zich aan bij de Rozenkruisers.
Begin 1954 brak hij radicaal met het verleden. „Heb enige maanden geleden al mijn eigen werk verbrand. Een kleine tienduizend aforismen, gedichten en beschouwingen van allerlei aard. Nog even daarna vocht ik in mijzelf over de vraag: is dit verraad of offer? Dat het een offer is geweest weet ik nu zeker.” Maar nog geen half jaar later, toen Paul Rodenko in zijn bloemlezing uit de poëzie der avant-garde: Nieuwe griffels, schone leien Koks gedicht Nachtkroeg een plaats gaf tussen gedichten van I.K. Bonset en Paul van Ostaijen, moet hij zich minder zeker hebben gevoeld over zijn daad. „Wie had dat kunnen denken!” schreef Kok aan uitgever Bert Bakker „Het is goed dat u Nachtkroeg uit mijn prae-tijd publiceren gaat in een verzameling van de meest moderne dichters van dezen tijd. Als het indertijd niet in De Stijl was gekomen zou het met al het andere ook verloren zijn geraakt”.
Op 72-jarige leeftijd begon Antony Kok gewoon opnieuw. Hij reconstrueerde veel van zijn gedichten en noteerde tot aan zijn dood nog duizenden aforismen. „De wereld van heden raast door in dada’s voetspoor” schreef hij aan het eind van zijn leven. Het was een laatste eresaluut aan de dwaasheid.
(Brabants Dagblad, 2 juli 1999)

6 Portraits: Theo van Doesburg, Antony Kok, Piet Mondriaan,
Kurt Schwitters, Lena Milius & Nelly van Moorsel
by Jef van Kempen
Published in: Het Brabants Dagblad, 1999-2000.

More in: Antony Kok, Essays about Van Doesburg, Kok, Mondriaan, Schwitters, Milius & Van Moorsel, Jef van Kempen, Kok, Antony


Alfred Lichtenstein Gedichte

Alfred Lichtenstein

(1889-1914)

Die Nacht
Verträumte Polizisten watscheln bei Laternen.
Zerbrochne Bettler meckern, wenn sie Leute ahnen.
An manchen Ecken stottern starke Straßenbahnen,
Und sanfte Autodroschken fallen zu den Sternen.

Um harte Häuser humpeln Huren hin und wieder,
Die melancholisch ihren reifen Hintern schwingen.
Viel Himmel liegt zertrümmert auf den herben Dingen …
Wehleidge Kater schreien schmerzhaft helle Lieder. [?

Ein Generalleutnant singt
Ich bin der Herr Divisionskommandeur,
Seine Exzellenz.
Ich habe erreicht, was menschenmöglich ist.
Een schönes Bewustsein.
Vor mir beugen das Knie
Hauptleute und Regimentschefs,
Und meine Herren Generäle
Horchen auf meinen Befehl.
Wenn Gott will, beherrsche ich nächstens
Ein ganzes Armeekorps, nächstens.
Frauen, Theater, Musik
Interessieren mich wenig.
Was ist das alles gegen
Parademärsche, Gefechte.
Wäre doch endlich ein Krieg
Mit blutigen, brüllende Winden.
Das gewöhnliche Leben
Hat für mich keine Reize.


Abschied
Wohl war ganz schön, ein Jahr Soldat zu sein.
Doch schöner ist, sich wieder frei zu fühlen.
Es gab genug Verkommenheit und Pein
In diesen unbarmherzgen Menschenmühlen.

Sergeanten, Bretterwände, lebet wohl.
Lebt wohl, Kantinen, Marschkolonnenlieder.
Leichtherzig las zich Stadt und Kapitol.
Der Kuno geht, der Kuno kommt nicht wieder.

Nun, Schicksal, treib mich, wohin der gefällt.
Ich zerre nicht an meiner Zukünft Hüllen.
Ich hebe meine Augen in die Weit.
Ein Wind fängt an. Lokomotiven brüllen.

Abschied
(kurz vor der Abfahrt zum Kriegsschauplatz).

Vorm Sterben mache ich noch mein Gedicht.
Still Kameraden, stört mich nicht.

Wir ziehn zum Krieg. Der Tod ist unser Kitt.
Oh; heult mir doch die Geliebte nit.-

Was liegt an mir. Ich gehe gerne ein.
Die Mutter weint. Man musz aus Eisen sein.

Die Sonne fällt zum Horizont hinab.
Bald wirft man mich ins milde Massengrab.

Am Himmel brennt das brave Abendrot
Vielleicht bin ich in dreizehn Tagen tot.
fleursdumal.nl magazine

More in: *War Poetry Archive, Archive K-L, Expressionism, Lichtenstein, Alfred


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature