Or see the index
Presentatie dichtbundel Tilburgs eerste kinderstadsdichter Sara Bidaoui
De Boekenweek gaat dit jaar bijzonder van start in Tilburg. Op woensdag 14 maart verschijnt namelijk een dichtbundel met werk van Tilburgs eerste Kinderstadsdichter: Sara Bidaoui. De bundel wordt op die dag feestelijk gepresenteerd in het bijzijn van leerlingen van Sara’s school, het Theresialyceum. Burgemeester Peter Noordanus, die ook een voorwoord bij de gedichten schreef, zal daar het eerste exemplaar aan de talentvolle jonge schrijfster overhandigen.
Verder zal Sara worden toegesproken door rector Tomas Oudejans en door bestuursvoorzitter Henriëtte de Kok van Bibliotheek Midden-Brabant. Ook verzorgen stadsdichter Esther Porcelijn en kinderstadsdichter Pleun Andriessen een optreden. De bundelpresentatie loopt van 10:15 uur tot 11:00 uur en is voor belangstellenden gratis toegankelijk.
Sara werd op Gedichtendag 2010 gekozen tot eerste kinderstadsdichter van Tilburg met haar gedicht ‘Tilburg: mijn stad, mijn thuis’. Dit is ook de titel van de bundel geworden, die verschijnt bij Uitgeverij Art Brut. Hierin zijn alle gedichten opgenomen die Sara schreef tijdens haar kinderstadsdichterschap, aangevuld met ander veelbelovend materiaal van haar hand. De bundel kon mede tot stand komen door een subsidie van de gemeente Tilburg. Om jong en oud in de gelegenheid te stellen om kennis te maken met het werk van Sara, kost de bundel slechts € 5.
Sara leest in de Boekenweek ook voor uit haar bundel op literair festival TiLT. Zij opent het programma op zaterdag 17 maart rond 20:15 uur in de Rode Salon van Theater De NWE Vorst.
De organisatoren van het project Kinderstadsdichter zijn Cultuurconcepten.nl, Bibliotheek Midden-Brabant en Stichting P.J. Cools. Zij willen met dit project kinderen laten kennismaken met het lezen en schrijven van poëzie, waardoor onder meer hun taalvaardigheid vergroot wordt.
Leerlingen van het Theresialyceum gaan ook nog aan de slag met thema stadsdichten: zij volgen in april een speciale workshop van Esther Porcelijn en voormalig stadsdichter Frank van Pamelen.
Informatie: Sara Bidaoui, Mijn stad, mijn thuis – Gedichten van Tilburgs eerste kinderstadsdichter, Uitgeverij Art Brut 2012. Prijs € 5, ISBN: 978-90-76326-00-9. Van af 14 maart verkrijgbaar in de boekhandel en via de website www.kinderstadsdichter.nl
Presentatie bundel: woensdag 14 maart, 10:15 uur -11:00 uur
Locatie: Theresialyceum – Prof. Cobbenhagenlaan 5 – 5037 DA Tilburg
Voordracht Sara Bidaoui: zaterdag 17 maart, 20:00 uur
Locatie: Theater De NWE Vorst – Willem II straat 49 – 5038 BD Tilburg
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Art & Literature News, Bidaoui, Sara, Kinderstadsdichters / Children City Poets
foto joep eijkens
Esther Porcelijn
Trots op Tilburg?!
Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg!?
“Doe maar gewoon!” Zegt de man tegen de vrouw.
“Dan doe je al gek genoeg.”
“Spaar jezelf of je piekt te vroeg
En dan geeft niemand om jou.”
De vrouw, hevig verontwaardigd,
Wilde hem enkel bekoren:
“Mijn borsten gelift tot aan mijn oren,
ze raken al jaren mijn gezicht.”
“Het onkruid tussen de tegels geplukt,
de oude details gerenoveerd.
“Elke andere man zou vereerd
zijn en intens verrukt!”
“Al jaren klaagde je over mijn vormen
Je vond ze niet bij de tijd!”
“Ik moest zelfs, tot mijn spijt,
mijn oude beelden bestormen”
“Nee nee,” zei de man, “je vergist je schat!”
“Mijn liefde voor jou is geen prijs.”
“Ik hoef geen hemels paradijs,
Voor mij volstaat de grauwe stad.”
“Bij mij valt niets te winnen.
Ik heb frietsaus, geen mayonaise
En zeker geen bearnaise!
Juist daarom wil ik je beminnen!”
“Je buitenkant neem ik voor lief
Het gaat mij om van binnen!”
“Ik hou van al je twintig kinnen
En van je vlekkenmotief!”
“Je kent mij toch, ik ben niet van ingewikkeld.”
“Van hoge kunst en woorden,
en muziek met zware akkoorden!”
“Van theater met een grote T, ’t is niet wat mij prikkelt!”
“Ik hoef geen importevangelie
Van die boven-rivierse mensen,
met hun grote wereldse wensen.”
“Eenvoud is de schoonste harmonie!
“Ach hypocriet!”, zei de vrouw tot haar man,
“wat nou, doe maar gewoon?”
“Je spreekt zelf als de hoogste boom,
Ja, jij kan er wat van!”
“Geen opsmuk, zeg je, wat een gezwam!”
“Eerst zeuren dat het minder moet,
dat uiterlijk er niet toe doet
En geen theater uit Amsterdam..”
“..En dan morgen met een stoet
Van 25 mensen naar Madurodam!”
Stadsdichter Esther Porcelijn schreef het gedicht “trots op tilburg?!” t.b.v. de wedstrijd voor beste binnenstad van Nederland. Voor elke genomineerde stad ging een delegatie van 25 man naar Madurodam voor de bekendmaking van de winnaar.
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, City Poets / Stadsdichters, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Norbert de Vries
De Muzen van Kemp
Over Pierre Kemp
Pierre Kemp heeft diverse Muzen gekend. Hij ontmoette ze bijvoorbeeld in de trein, en schreef gedichten over en voor hen. Deze gedichten waren, volgens schriftelijke mededeling van Kemp aan Karel Reijnders (zie zijn verhandeling “Romanie oftewel eros en emeritus”), in eerste instantie bestemd voor ‘intern gebruik’. De zogenaamde Muzengedichten staan vol ‘saillante details’ en verwijzingen naar gesprekken, voorvallen en accessoires die door het vrolijke forensengezelschap onmiddellijk zullen zijn herkend, maar waarvan de betekenis de buitenstaander veelal zal ontgaan. Inderdaad, gedichten die met name voor de insiders genietbaar zijn.
In zijn bovengenoemd artikel verklaart Reijnders de identiteit van de Muzen niet te kennen. Wel concludeert hij, op grond van het feit dat Kemp vanaf omstreeks 1948 aan “Romanie” gewerkt heeft en dat hij per 1 januari 1945 met pensioen ging en na die datum nauwelijks nog reisde, dat Romanie geen ‘trein-Muze’ geweest zal zijn.
Romanie is een gedicht van bijna 940 regels waaraan Kemp hard heeft gewerkt (er zijn meerdere versies bewaard gebleven), en dat als zodanig nooit is gepubliceerd. Het is nadien gesplitst in twee wel gepubliceerde gedichten, namelijk Tzigane en Franse les in een korenveld. Deze beide gedichten staan in de bundel Au pays du tendre Mosan (1961). Overigens zij vermeld, dat in die bundel ook de Namiddag van een stille katholiek en Elegie om het verlies van 10 kilo sex-appeal staan, twee gedichten waarin de trein-Muzen prominent aanwezig zijn.
Waarom bleven de Muzen anoniem? Reijnders wijst er op de inspiratrices van de ‘ondeugend-erotische verhaalverzinsels in versvorm’ niet graag in ruimere kring hun identiteit onthuld zagen. De mensen mochten eens denken dat zij onoorbare dingen deden in die trein. In een niet gepubliceerd gedicht bezingt Kemp de Muze immers als volgt:
Muze
‘simple comme bonjour’….
Wat doe je toch de hele dag?
Ik zwem
voor hem
in de zonneschijn
of langs het zilvermaan-gordijn
en lach
dan zonder stem
en zo bevredig ik hem!
(variant: en dat bevredigt hem!)
Kemp beschouwde de materie ook zodanig delicaat, dat hij zelfs voor zijn beste vrienden, onder wie Reijnders, de identiteit van zijn Muzen geheim hield. Toch wilde hij die geheimhouding niet voor altijd in stand houden. Later, na zijn dood, mochten de Muzen met naam en toenaam bekend worden. Ik citeer hier een brief die Kemp op 18 september 1955 aan de Muze van de gedichten Tzigane en Franse les in een korenveld zond.
Hooggeachte Mya Maas-Brennenraedts,
Misschien is het volgende al niet aan Uw aandacht ontsnapt.
De afdruk van ‘Tzigane’, die ik U aanbood, is eigenlijk een certificaat, om het eens zo te noemen. Er staat nl. niet: “Voor M.B. wegens het medeleven met Romanie”, maar wel “Aan M.B. enz. enz.”
Als ik er vroeger of later eens niet meer ben, kunt U met die afdruk van “Tzigane” en dit briefje altijd aantonen, dat dit gedicht inderdaad aan U is opgedragen.
Bij leven kan ik dit niet zo tot uitdrukking brengen, en mijn complete dichtwerken – als er zich ooit een of meerdere uitgevers ter wille van de Nederlandse letteren aan verdienstelijk willen maken en willen bijleggen – krijg ik zelf nooit te zien.
Na zulke plechtige regels als voorgaande, eindig ik met de beste wensen voor Uw gezondheid en alle succes voor Uw werk.
Met vriendelijke groeten
Pierre Kemp
Kemp heeft over Romanie ( en de beide grote gedichte die daaruit zijn voortgekomen) diverse keren met Mya Brennenraedts gecorrespondeerd. Hij heeft haar zelfs gevraagd om de naam van de vrouwelijke hoofdpersoon te kiezen. Mya voelde zich hierover ‘niet weinig gevleid’, maar zag toch allerlei problemen: hoeveel lettergrepen moest de naam hebben, enzovoorts. Toen Kemp de naam ‘Romanie’ voorstelde ging ze onmiddellijk akkoord. In een brief van 11 augustus 1948 schrijft ze; “De naam “Romanie” voor de heldin van het Havergedicht lijkt me echt de geschiktste.”
(tussen haakjes: in eerste instantie was er sprake van een haverveld; in de gepubliceerde versie is dat een korenveld)
Naar mijn mening was Mya Maas-Brennenraedts een zeer belangrijke Muze voor Kemp. Misschien was ze wel zijn belangrijkste Muze. Anders dan de trein-Muzen, die hij dagelijks zag, heeft hij haar zelden in persoon ontmoet; hun verhouding was vooral een epistolaire.
Zij zond hem met haar brieven soms ook een stukje stof van een nieuwe japon, of een foto. Twee van die foto’s zijn heel bepalend voor Romanie; ze doorbraken de impasse waar Kemp toen ten aanzien van dat gedicht toen in verkeerde. De ene foto toont Mya met een Italiaanse vriendin aan de rand van een haverveld, op de andere foto zien we Mya die in het zwembad (en in badpak) languit in het gras ligt, terwijl ze in een lesboek studeert (een lesboek voor Franse correspondentie).
Er is in het verzameld werk van Kemp nog een ‘Petite suite pour Marguérite” te vinden (gepubliceerd in 1954). Deze ‘suite’ omvat 10 gedichten die alle zijn geschreven op basis van prozateksten waarin Mya Brennenraedts herinneringen aan haar jeugd ophaalt. Kemp had haar gevraagd om die geschreven herinneringen.
Het zijn zeker niet zijn beste gedichten. Je ziet, als je de gedichten naast de teksten van Mya legt, dat het poëtisch gehalte bedroevend laag is: tamelijk rechttoe-rechtaaan is de jeugdherinnering van de een omgezet in een gedicht van de ander.
Laat ik tot slot Mya citeren uit een tekst die de titel van de suite verklaart. Mya (Maria) was in haar jonge jaren erg ongelukkig over haar naam. Ze wilde een meer bijzondere naam. Toen ze op de lagere school kwam, sloeg ze haar slag.
“Nadat wij onze manteltjes netjes in de gang aan een haakje hadden gehangen, kregen wij onze plaatsen aangewezen. De mijne natuurlijk weer vooraan, de eerste bank! Dat heb je ervan, als je klein bent voor je leeftijd. En toen kwam het. Eén voor één moesten we hardop onze naam noemen, die door de nieuwe juffrouw werd genoteerd. Het hart klopte me in de keel, het bloed steeg me naar het hoofd, maar het was nú of nooit! “Margaretha”, zei ik. Ik stierf haast van schrik toen achter mij fluisterstemmen klonken. “Niet waar, zo heet je niet. Juffrouw, zo heet ze niet.” Een por in mijn rug zette kracht bij aan deze rectificatie. Ik had buiten de meisjes gerekend die met mij de kleuterschool hadden verlaten, om naar ‘de grote school’ te gaan. Gelukkig waren ze nog een beetje timide. En omdat de juffrouw op hun gefluister niet inging, durfden ze het niet hardop te verkondigen! De beurten gingen gewoon door, en ik zat, als Margaretha geboekstaafd, op de eerste bank.”
Een tijdlang ging ze aldus onder twee verschillende roepnamen door het leven: op school was het Margaretha en thuis Maria. Maar het bedrog kwam uit toen de moeder eens verlof vroeg voor haar dochter. Ten overstaan van de ginnegappende klas werd ze toen officieel ‘herdoopt’.
Het verhaal heeft nog een staartje, want in de vijfde klas werd ze door de zuster van die klas Grèta genoemd. Prompt gingen er vingers omhoog: zo heet ze niet! “Ach”, zei de zuster, “de juffrouw van de eerste klas noemde haar altijd zo, en dan doe ik het ook maar”, zeer tot ongenoegen van de latere Muze.
Een aardig gegeven, zou ik denken, voor een speels Kemp-gedicht, maar zie wat een slap versje hij er van maakte.
Liever Marguérite
Zovele bloempjes naar Maria heten.
Ik kan niet wandelen of staan,
overal kijken niet te tellen ongeweten
Maria-variëteiten me aan.
Ik ben een tuinbloem. Wilt dit niet vergeten!
Breed is mijn witte krans, mijn hart goud-geel.
‘k Wil als de grootste margerieten heten,
dit is mijn recht, dus zij ’t mijn deel.
Graag zal ik met de madeliefjes spelen,
’t zijn kindertjes van mij. Maar vergeet niet,
wilt gij mijn vriendschap blijven delen,
mijn naam is voortaan: Marguérite!
Norbert de Vries over Pierre Kemp (Maastricht 2008)
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Ondergangsters
Haag van achterlampen
toeters die toeteren tot
vervelends toe, licht dat
desondanks hardnekkig rood
blijft, de wereld vergaat precies
hier en op dit moment.
Jehovah Getuige zet leren schoen
tussen portier van auto, die niet
tijdig dichtknalt, begint zalverig
praatje over Zijn God en de
Zijnen, te laat voor ons
de wereld vergaat
hier en nu
halleluja, ja de wereld vergaat.
Man in file voor stoplicht
pakt zijn pistool, schiet licht
kapot, stapt in auto, rijdt door
alleen hij blijft de ondergang voor.
Freda Kamphuis
(c)2011 Freda Kamphuis
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
Renée Crevel
(1900-1935)
Nuit
Doucement pour dormir à l’ombre de l’oubli
ce soir
je tuerai les rôdeurs
silencieux danseurs
de la nuit
et dont les pieds de velours noir
sont un supplice à ma chair nue
un supplice doux comme l’aile des chauves-souris
et subtil à porter l’effroi
dans les coins où la peau se fait craintive, émue
pour mieux aimer, pour avoir peur
d’un autre corps et du froid.
Mais quel fleuve pour fuir ce soir ô ma raison ?
C’est l’heure des mauvais garçons
L’heure des mauvais voyous.
Deux grands yeux d’ombre dans la nuit
seraient pour moi si doux, si doux.
Prisonnier des tristes saisons
Je suis seul, un beau crime à lui
là-bas, là-bas à l’horizon
quelque serpent peut-être et glacé de n’aimer point.
Mais où coule, où coule au loin
Le fleuve dont on a besoin
pour fuir ce soir la raison ?
Sur les berges vont les filles
leurs yeux sont las, leurs cheveux brillent.
Je ne sais rien dire à ces filles
dont ils sont
les mauvais garçons
dont ils sont
les fiers maquignons.
Je suis seul, un beau crime à lui.
Deux grands yeux d’ombre dans la nuit
seraient pour moi si doux, si doux.
C’est l’heure des mauvais voyous.
Renée Crevel poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D, Crevel, Renée
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
118
Like as to make our appetite more keen
With eager compounds we our palate urge,
As to prevent our maladies unseen,
We sicken to shun sickness when we purge.
Even so being full of your ne’er-cloying sweetness,
To bitter sauces did I frame my feeding;
And sick of welfare found a kind of meetness,
To be diseased ere that there was true needing.
Thus policy in love t’ anticipate
The ills that were not, grew to faults assured,
And brought to medicine a healthful state
Which rank of goodness would by ill be cured.
But thence I learn and find the lesson true,
Drugs poison him that so feil sick of you.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Royal de Luxe
Het bezoek dat de sultan der Indiën op zijn
olifant die door de tijd kan reizen in juli 2006
aan Antwerpen bracht indachtig
Niet uit het oosten weggebleven
passeert mij langzaam dreunend
een olifant van rubber, staal en tover.
Wat mij betreft blijft deze langskomst
immer duren maar daar gaat hij al.
Hoe je deel van sprookjes uit kunt
maken. Het benoemen van de onderdelen
waaruit dit monter wonder bestaat
is hoogverraad. Door merg en been
zijn twaalf meter hoge vreugdeschal.
En dan, dan krijg ik tranen in de ogen
omdat ik wil geloven in de wimpers
van het meisje dat gemaakt van kostbaar
hout is, dat slechts bestaat bij gratie
van een reuzenfantasie. Het ziet mij aan
met quasi echte sympathie en schrijdt
vervolgens zonderlinge uren tegemoet.
Wie haar aanschouwden wensen zich
aan deze aanblik vast te klampen.
Eeuwig delen wij gekwetste liefde.
O lieve dode schone, keer behouden
weer, behouden
Bert Bevers
Verschenen in Stroom, Antwerpen, nummer 22, herfst 2006
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Ton van Reen
vanaf de toren
Vanaf de toren
is de Maas een worm
met schubben
op het lijf
en de paarden
in de wei
zijn op hol geslagen mieren
uit dikke korrels zand
die de houten deuren
uit huizen vreten
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007). Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van
foto joep eijkens
Esther Porcelijn
In Breda en in Tilburg
Ik woonde in een ansichtkaart
Breda is één groot vroeger
Een raam op zolder starend naar
De kerk en alle kroegen;
Waar mensen feestend zweterig
Zich door de biertjes zwoegen.
Omlijst is elk klein detail
De hofjes en de muren
Van baksteen staat elk huis zo lang
Dat al eeuwenoude uren
Mensen turend hun gedachten
Op de stad afvuren.
Toch lijken de inwoners
De schoonheid niet te delen
Ze ogen rijk en carnaval
Religie gaat vervelen;
Het boordje is geruild voor polo
‘t Verstikt nog steeds hun kelen.
Hen lijkt de vreemdheid ongehoord
Ze houden niet van anders
Geen polo: is te stumperig
En de rest, de omstanders?
Zij drinken er lustig op los
En dansen hun polonaise om de bijstanders.
Nu ik verhuis naar een andere stad
Waar oude muren zeldzaam
En hofjes onbestaand
Kijk ik door mijn nieuwe raam:
Een plein met auto’s en bomen
Vroeger heeft hier een andere naam.
De mensen, echter, zijn zélf anders
Sferen van raarheid, hun gelaat
Is minder strak hooghartig
Rokerige dronkenmanspraat,
Tijdens lange cafénachten,
Dragen ze als een sieraad.
Ik woonde in een ansichtkaart
Waar ik de schoonheid had
De nieuwe plaats is anders, ja,
Maar vrolijk en minder glad
Bij dat besef verscheur ik mijn post
Een ansichtkaart is toch maar plat.
Esther Porcelijn is stadsdichter van Tilburg
Kempis.nl poetry magazine
More in: City Poets / Stadsdichters, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Jules Verne
(1828-1905)
Le génie
(Sonnet)
Comme un pur stalactite, oeuvre de la nature,
Le génie incompris apparaît à nos yeux.
Il est là, dans l’endroit où l’ont placé les Cieux,
Et d’eux seuls, il reçoit sa vie et sa structure.
Jamais la main de l’homme assez audacieuse
Ne le pourra créer, car son essence est pure,
Et le Dieu tout-puissant le fit à sa figure ;
Le mortel pauvre et laid, pourrait-il faire mieux ?
Il ne se taille pas, ce diamant byzarre,
Et de quelques couleurs dont l’azur le chamarre,
Qu’il reste tel qu’il est, que le fit l’éternel !
Si l’on veut corriger le brillant stalactite,
Ce n’est plus aussitôt qu’un caillou sans mérite,
Qui ne réfléchit plus les étoiles du ciel.
Jules Verne poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive U-V
E.E. Cummings
(1894 – 1962)
nobody loses all the time
nobody loses all the time
i had an uncle named
Sol who was a born failure and
nearly everybody said he should have gone
into vaudeville perhaps because my Uncle Sol could
sing McCann He Was A Diver on Xmas Eve like Hell Itself which
may or may not account for the fact that my Uncle
Sol indulged in that possibly most inexcusable
of all to use a highfalootin phrase
luxuries that is or to
wit farming and be
it needlessly
added
my Uncle Sol’s farm
failed because the chickens
ate the vegetables so
my Uncle Sol had a
chicken farm till the
skunks ate the chickens when
my Uncle Sol
had a skunk farm but
the skunks caught cold and
died so
my Uncle Sol imitated the
skunks in a subtle manner
or by drowning himself in the watertank
but somebody who’d given my Unde Sol a Victor
Victrola and records while he lived presented to
him upon the auspicious occasion of his decease a
scrumptious not to mention splendiferous funeral with
tall boys in black gloves and flowers and everything and
i remember we all cried like the Missouri
when my Uncle Sol’s coffin lurched because
somebody pressed a button
(and down went
my Uncle
Sol
and started a worm farm)
Edward Estlin Cummings
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
117
Accuse me thus, that I have scanted all,
Wherein I should your great deserts repay,
Forgot upon your dearest love to call,
Whereto all bonds do tie me day by day,
That I have frequent been with unknown minds,
And given to time your own dear-purchased right,
That I have hoisted sail to all the winds
Which should transport me farthest from your sight.
Book both my wilfulness and errors down,
And on just proof surmise, accumulate,
Bring me within the level of your frown,
But shoot not at me in your wakened hate:
Since my appeal says I did strive to prove
The constancy and virtue of your love.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature