Or see the index
Christine de Pisan
(ca. 1364-1430)
Helas! le trés mauvais songe
Helas! le trés mauvais songe
Que j’ay ceste nuit songé,
Fait que mon cuer toudis songe.
Oncques ne retint esponge
Mieulx chose, certes, que j’é,
Helas! le trés mauvais songe.
Mais ne me dit chose dont je
Doye esperer que congié;
Dieux doint que ce soit mençonge,
Helas! le trés mauvais songe.
Christine de Pisan poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive O-P, Pisan, Christine de
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 136
If thy soul check thee that I come so near,
Swear to thy blind soul that I was thy ‘Will’,
And will thy soul knows is admitted there,
Thus far for love, my love-suit sweet fulfil.
‘Will’, will fulfil the treasure of thy love,
Ay, fill it full with wills, and my will one,
In things of great receipt with case we prove,
Among a number one is reckoned none.
Then in the number let me pass untold,
Though in thy store’s account I one must be,
For nothing hold me, so it please thee hold,
That nothing me, a something sweet to thee.
Make but my name thy love, and love that still,
And then thou lov’st me for my name is Will.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Zwaluwen
Het venster zoemt de cello van een bromvlieg
In zijn trapeze van glas. Scherfjes middagzon
Prikken vochtparels in de haag; het rekwisiet
voor een jong lerende spin die lenig en bon-
vivant zijn maaltijd verschalkt. Het waterballet
van muggen in de regenton is een mime
zonder slot, verklankt in het stille verzet
dat in mij sterft. Het is dat pijnlijke stramien
van gekoosde ogenblikken, die meereizen
op de vleugels van zwaluwen naar oorden ver
van mij, hoog scherend over schralende weiden,
als de herfst mijn hart drenkt in een altijd lijden.
O, goden, wie roept in een vlucht die ogen spert
om mij met erbarmen naast haar neer te vlijen.
Niels Landstra
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels
Ontmoeting
Van ver
klinkt vaag uw
orgeltje van yesterday
het vloog u spelend
tegemoet vandaag en
zal nu altijd hoorbaar zijn.
Freda Kamphuis
Gedicht bij het overlijden van Rutger Kopland
fleursdumal.nl magazine
More in: In Memoriam, Kamphuis, Freda, Kopland, Rutger
In memoriam Rutger Kopland (1934-2012)
Dichter en schrijver Rutger Kopland is woensdag 11 juli 2012 overleden. Hij is 77 jaar geworden.
Rutger Kopland is de schrijversnaam van de psychiater R.H. van den Hoofdakker (1934). Van den Hoofdakker was hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als onderzoeker en behandelaar hield hij zich persoonlijk vooral bezig met de betekenis van de slaap en de biologische klok voor het emotionele leven van zowel gezonde als psychisch gestoorde mensen. Daarbij werkte hij ook als psychotherapeut. Behalve artikelen en hoofdstukken in wetenschappelijke tijdschriften en leerboeken schreef hij ook essays over psychiatrie in de algemene maatschappelijke context. Een aantal van deze stukken werd opgenomen in De mens als speelgoed (1995) en in Twee ambachten (2003).
Als Rutger Kopland publiceerde Van den Hoofdakker veertien gedichtenbundels. Hij debuteerde in 1966 met Onder het vee, zijn meest recente bundel is Toen ik dit zag, die verscheen in het najaar van 2008. Kopland schreef daarnaast literaire essays: Het mechaniek van de ontroering (1995) en Mooi, maar dat is het woord niet (1998). Al jaren behoort Kopland tot de meest gelezen dichters in ons land. Bloemlezingen uit zijn werk verschenen in onder meer in Engeland, Finland, Frankrijk, Ierland, Israel, Italië, Noorwegen, Polen en de Verenigde Staten; bundels in het Duits en Italiaans zijn in voorbereiding.
In 1999 en in 2001 ontving Van den Hoofdakker / Kopland eredoctoraten van respectievelijk de Universiteit voor Humanistiek en de Rijksuniversiteit Utrecht, in beide gevallen voor de combinatie van zijn verdiensten op wetenschappelijk en literair gebied. In 1988 ontving de dichter de P.C. Hooftprijs voor zijn oeuvre en de VSB Poëzieprijs 1998 voor zijn bundel Tot het ons loslaat.
In 2006 verschenen zijn Verzamelde gedichten ter markering van zijn veertigjarig dichterschap. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verscheen het boekje met cd Aan het grensland. Geluiden uit het Noorden 2. In 2008 verscheen zijn recentste bundel Toen ik dit zag. Een nieuwe druk van zijn Verzamelde gedichten waarin ook deze laatste bundel opgenomen werd, verscheen in 2010.
Bron: Uitgeverij Van Oorschot
Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934 – Glimmen, 11 juli 2012)
Ars moriendi
Als het zover is – laat me dan eindelijk
weten hoe je dat kan, sterven
hoe je kan weggaan, weg
zou het iets hebben van wat er in mij
gebeurt wanneer een choraal van Bach klinkt:
er welt een gevoel op, een besef van onontkoombaar
verlies maar het geeft niet, nu even niet
het heeft misschien ook iets van het zien van
een uitzicht over de bergen, die lucht en leegte
en de huiver voor de eenzaamheid die in die verte
op mij wacht, maar het geeft niet, nu even niet
af en toe is er zo’n avond dat er over de wereld
het mooiste licht valt dat er is, laat laag licht
en dat ik denk: dit was het dus
als het zover is – laat me dan eindelijk
weten hoe het is om te zeggen: ik kom
Rutger Kopland overleden
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, In Memoriam, Kopland, Rutger
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 135
Whoever hath her wish, thou hast thy will,
And ‘Will’ to boot, and ‘Will’ in over-plus,
More than enough am I that vex thee still,
To thy sweet will making addition thus.
Wilt thou whose will is large and spacious,
Not once vouchsafe to hide my will in thine?
Shall will in others seem right gracious,
And in my will no fair acceptance shine?
The sea all water, yet receives rain still,
And in abundance addeth to his store,
So thou being rich in will add to thy will
One will of mine to make thy large will more.
Let no unkind, no fair beseechers kill,
Think all but one, and me in that one ‘Will.’
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Ernst Stadler
(1883-1914)
Beata Beatrix
D. G. R.
Dämmerläuten schüttet in den veilchenblauen Abend
weiße Blütenflocken. Kleine Flocken
blank wie Muschelperlen rieseln· tanzen·
schwärmen weich wie dünne blasse Daunen·
wirbelnd· wölkend. Schwere Blütenbäume
streuen goldne Garben. Wilde Gärten
tragen mich in blaue Wundernächte·
große wilde Gärten. Tiefe Beete
schwanken brennend auf· wie Traumgewässer
still und spiegelnd. Silberkähne heben
mich von braunen Uferwiesen
in das Leuchten. Über Scharlachfluten
dunklen Mohns· der rot in Flammensäulen
züngelt· treibt der Nachen. Bleiche Lilien
tropfen schillernd drüberhin wie Wellen.
Düfte aus kristallnen Nächten tauchend·
schlingen wirr und hängen sich ins Haar·
und sie locken . . leise· leise . .
und die grünen klaren Tiefen flimmern . .
Purpurstrahlen schießen . . leise sink ich . .
süß umfängt mich müder Laut von Geigen . .
schwingt· sinkt· gleitende Paläste
funkeln fern. Licht stürzt
über mich. Weit· grün
schwebt ein Glänzen .
1904
Ernst Stadler poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Stadler, Ernst
D. H. Lawrence
(1885-1930)
Whales Weep Not!
They say the sea is cold, but the sea contains
the hottest blood of all, and the wildest, the most urgent.
All the whales in the wider deeps, hot are they, as they urge
on and on, and dive beneath the icebergs.
The right whales, the sperm-whales, the hammer-heads, the killers
there they blow, there they blow, hot wild white breath out of
the sea!
And they rock, and they rock, through the sensual ageless ages
on the depths of the seven seas,
and through the salt they reel with drunk delight
and in the tropics tremble they with love
and roll with massive, strong desire, like gods.
Then the great bull lies up against his bride
in the blue deep bed of the sea,
as mountain pressing on mountain, in the zest of life:
and out of the inward roaring of the inner red ocean of whale-blood
the long tip reaches strong, intense, like the maelstrom-tip, and
comes to rest
in the clasp and the soft, wild clutch of a she-whale’s
fathomless body.
And over the bridge of the whale’s strong phallus, linking the
wonder of whales
the burning archangels under the sea keep passing, back and
forth,
keep passing, archangels of bliss
from him to her, from her to him, great Cherubim
that wait on whales in mid-ocean, suspended in the waves of the
sea
great heaven of whales in the waters, old hierarchies.
And enormous mother whales lie dreaming suckling their whale-
tender young
and dreaming with strange whale eyes wide open in the waters of
the beginning and the end.
And bull-whales gather their women and whale-calves in a ring
when danger threatens, on the surface of the ceaseless flood
and range themselves like great fierce Seraphim facing the threat
encircling their huddled monsters of love.
And all this happens in the sea, in the salt
where God is also love, but without words:
and Aphrodite is the wife of whales
most happy, happy she!
and Venus among the fishes skips and is a she-dolphin
she is the gay, delighted porpoise sporting with love and the sea
she is the female tunny-fish, round and happy among the males
and dense with happy blood, dark rainbow bliss in the sea.
D.H. Lawrence poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, D.H. Lawrence, Lawrence, D.H.
Wandering At Morn
Wandering at morn,
Emerging from the night, from gloomy thoughts–thee in my thoughts,
Yearning for thee, harmonious Union! thee, Singing Bird divine!
Thee, seated coil’d in evil times, my Country, with craft and black
dismay–with every meanness, treason thrust upon thee;
–Wandering–this common marvel I beheld–the parent thrush I
watch’d, feeding its young,
(The singing thrush, whose tones of joy and faith ecstatic,
Fail not to certify and cheer my soul.)
There ponder’d, felt I,
If worms, snakes, loathsome grubs, may to sweet spiritual songs be
turn’d,
If vermin so transposed, so used, so bless’d may be, 10
Then may I trust in you, your fortunes, days, my country;
–Who knows that these may be the lessons fit for you?
From these your future Song may rise, with joyous trills,
Destin’d to fill the world.
Walt Whitman
(1819-1892)
Hans Hermans photos – Natuurdagboek 04-12
Gedicht Walt Whitman
kempis.nl poetry magazine
More in: Hans Hermans Photos, Whitman, Walt
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 134
So now I have confessed that he is thine,
And I my self am mortgaged to thy will,
My self I’ll forfeit, so that other mine,
Thou wilt restore to be my comfort still:
But thou wilt not, nor he will not be free,
For thou art covetous, and he is kind,
He learned but surety-like to write for me,
Under that bond that him as fist doth bind.
The statute of thy beauty thou wilt take,
Thou usurer that put’st forth all to use,
And sue a friend, came debtor for my sake,
So him I lose through my unkind abuse.
Him have I lost, thou hast both him and me,
He pays the whole, and yet am I not free.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Gerrit Komrij overleden
Mede namens de familie laat Uitgeverij De Bezige Bij weten dat gisteravond, na een kort ziekbed, Gerrit Komrij in Amsterdam is overleden.
We verliezen in hem een belangrijk dichter, een veelzijdig schrijver en vertaler, een groot stilist, een scherp polemist en bovenal een lieve vriend. Hij was een inspirator voor generaties dichters, schrijvers en jonge hemelbestormers, en zal dat blijven.
Gerrit Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944) debuteerde in 1968 met de poëziebundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten, die meteen de aandacht trok door de oneigentijdse vaste vorm en de grillige humor. Hij zou zijn dichterschap altijd trouw blijven. In totaal publiceerde hij zo’n vijftien bundels, verzameld onder de titel Alle gedichten tot gisteren (2004). De bundel Boemerang had hij op zijn bureau in Portugal klaargelegd om te voltooien en zal dit najaar postuum verschijnen.
Hij was een gedreven criticus en televisierecensent, stelde een aantal spraakmakende Nederlandse en Zuid-Afrikaanse bloemlezingen samen, vertaalde veel literair werk (waaronder toneelstukken van Shakespeare) en schreef toneel, essays en romans.
In 1976 was Gerrit Komrij een jaar lang een scherp televisierecensent voor NRC Handelsblad; deze spraakmakende televisiekritieken werden in 1977 gebundeld in Horen, zien en zwijgen. Als literair recensent voelde hij zich verwant aan de tijdgeest van waarheidsvinding en sarcasme. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij vooral naam als essayist, en schuwde in dat genre geen enkel onderwerp, van het feminisme tot aan de architectuur. Zijn venijnige stijl bleek ook hier zijn belangrijkste wapen. De essays werden gebundeld in onder meer Heremijntijd (1978), Papieren tijgers (1978), Averechts (1980), Het boze oog (1983), Humeuren en temperamenten (1989), Met het bloed dat drukinkt heet (1991), Morgen heten we allemaal Ali (2010) en Kunstwonderen (2011).
In 1980 verscheen zijn eerste (autobiografische) roman, Verwoest Arcadië. Later schreef hij de romans Over de bergen (1990), Dubbelster (1993), De klopgeest (2001), Hercules (2004) en De loopjongen (2012).
Bijzonder succesvol en invloedrijk waren zijn bloemlezingen poëzie, met name De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in duizend en enige gedichten (1979) en De 21ste eeuw in 185 gedichten (2010). Eigenzinnig en hilarisch is zijn bloemlezing Kakafonie. Encyclopedie van de stront (2006).
Komrij won vele prijzen, waaronder de P.C. Hooftprijs 1993 voor zijn beschouwend proza en De Gouden Uyl 1999 voor In Liefde Bloeyende. In 2000 werd hij geëerd als doctor honoris causa aan de Universiteit van Leiden.
Van 2000 tot 2004 was hij de eerste Dichter des Vaderlands, een rol die hij met grote verve vervulde.
Gerrit Komrij woonde tot 1984 in Amsterdam. Hij verhuisde in dat jaar naar Portugal, waarover hij indrukwekkend verslag deed in Vila Pouca (2008). Het boek werd genomineerd voor de Gouden Uil 2009.
Het literaire landschap is door het tomeloze plezier en de scherpzinnigheid van Gerrit Komrij decennialang in beweging gebracht. Hij heeft het mee veranderd en hij heeft het nu verlaten. ‘Van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren.’ (Uit: Da Capo, Morgen heten we allemaal Ali).
ALLES BLIJFT
Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
De muur werd afgebroken. Van het puin
Werd verderop een fundament gemaakt.
Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.
Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep
Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.
Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep
Landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.
Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,
Een rots waar ik mijn naam in heb gekerfd.
Je bent een deel van alles bij je leven
En alles blijft bestaan wanneer je sterft.
(uit: Luchtspiegelingen, 2001)
Amsterdam, 6 juli 2012
Persbericht Uitgeverij De Bezige Bij
Gerrit Komrij (1944-2012)
More in: Archive K-L, In Memoriam
Marianne Moore
(1887-1972)
A Grave
Man looking into the sea,
taking the view from those who have as much right to it as
you have to it yourself,
it is human nature to stand in the middle of a thing,
but you cannot stand in the middle of this;
the sea has nothing to give but a well excavated grave.
The firs stand in a procession, each with an emerald turkey-
foot at the top,
reserved as their contours, saying nothing;
repression, however, is not the most obvious characteristic of
the sea;
the sea is a collector, quick to return a rapacious look.
There are others besides you who have worn that look —
whose expression is no longer a protest; the fish no longer
investigate them
for their bones have not lasted:
men lower nets, unconscious of the fact that they are
desecrating a grave,
and row quickly away — the blades of the oars
moving together like the feet of water-spiders as if there were
no such thing as death.
The wrinkles progress among themselves in a phalanx — beautiful
under networks of foam,
and fade breathlessly while the sea rustles in and out of the
seaweed;
the birds swim throught the air at top speed, emitting cat-calls
as heretofore —
the tortoise-shell scourges about the feet of the cliffs, in motion
beneath them;
and the ocean, under the pulsation of lighthouses and noise of
bell-buoys,
advances as usual, looking as if it were not that ocean in which
dropped things are bound to sink —
in which if they turn and twist, it is neither with volition nor
consciousness.
Marianne Moore poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive M-N
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature