In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor’s choice, etc.

«« Previous page · Christine de Pisan: Helas! le trés mauvais songe · William Shakespeare: Sonnet 136 · Niels Landstra: Zwaluwen · Freda Kamphuis: Gedicht bij het overlijden van Rutger Kopland · In memoriam Rutger Kopland (1934-2012) · William Shakespeare: Sonnet 135 · Ernst Stadler: Beata Beatrix · D. H. Lawrence: Whales Weep Not! · Hans Hermans Natuurdagboek: Wandering At Morn · William Shakespeare: Sonnet 134 · Gerrit Komrij overleden · Marianne Moore: A Grave

»» there is more...

Christine de Pisan: Helas! le trés mauvais songe

pisanchristine 07

Christine de Pisan

(ca. 1364-1430)

 

Helas! le trés mauvais songe

 

Helas! le trés mauvais songe

Que j’ay ceste nuit songé,

Fait que mon cuer toudis songe.

 

Oncques ne retint esponge

Mieulx chose, certes, que j’é,

Helas! le trés mauvais songe.

 

Mais ne me dit chose dont je

Doye esperer que congié;

Dieux doint que ce soit mençonge,

Helas! le trés mauvais songe.

 

Christine de Pisan poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive O-P, Pisan, Christine de


William Shakespeare: Sonnet 136

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

Sonnet 136

If thy soul check thee that I come so near,

Swear to thy blind soul that I was thy ‘Will’,

And will thy soul knows is admitted there,

Thus far for love, my love-suit sweet fulfil.

‘Will’, will fulfil the treasure of thy love,

Ay, fill it full with wills, and my will one,

In things of great receipt with case we prove,

Among a number one is reckoned none.

Then in the number let me pass untold,

Though in thy store’s account I one must be,

For nothing hold me, so it please thee hold,

That nothing me, a something sweet to thee.

Make but my name thy love, and love that still,

And then thou lov’st me for my name is Will.

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Niels Landstra: Zwaluwen

 

Zwaluwen

 

Het venster zoemt de cello van een bromvlieg

In zijn trapeze van glas. Scherfjes middagzon

Prikken vochtparels in de haag; het rekwisiet

voor een jong lerende spin die lenig en bon-

 

vivant zijn maaltijd verschalkt. Het waterballet

van muggen in de regenton is een mime

zonder slot, verklankt in het stille verzet

dat in mij sterft. Het is dat pijnlijke stramien

 

van gekoosde ogenblikken, die meereizen

op de vleugels van zwaluwen naar oorden ver

van mij, hoog scherend over schralende weiden,

 

als de herfst mijn hart drenkt in een altijd lijden.

O, goden, wie roept in een vlucht die ogen spert

om mij met erbarmen naast haar neer te vlijen.

 

Niels Landstra

 

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive K-L, Landstra, Niels


Freda Kamphuis: Gedicht bij het overlijden van Rutger Kopland

poe z

Ontmoeting

 

Van ver

klinkt vaag uw

orgeltje van yesterday

het vloog u spelend

tegemoet vandaag en

zal nu altijd hoorbaar zijn.

 

Freda Kamphuis

Gedicht bij het overlijden van Rutger Kopland

fleursdumal.nl magazine

More in: In Memoriam, Kamphuis, Freda, Kopland, Rutger


In memoriam Rutger Kopland (1934-2012)

news z

In memoriam Rutger Kopland (1934-2012)

Dichter en schrijver Rutger Kopland is woensdag 11 juli 2012 overleden. Hij is 77 jaar geworden.

Rutger Kopland is de schrijversnaam van de psychiater R.H. van den Hoofdakker (1934). Van den Hoofdakker was hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als onderzoeker en behandelaar hield hij zich persoonlijk vooral bezig met de betekenis van de slaap en de biologische klok voor het emotionele leven van zowel gezonde als psychisch gestoorde mensen. Daarbij werkte hij ook als psychotherapeut. Behalve artikelen en hoofdstukken in wetenschappelijke tijdschriften en leerboeken schreef hij ook essays over psychiatrie in de algemene maatschappelijke context. Een aantal van deze stukken werd opgenomen in De mens als speelgoed (1995) en in Twee ambachten (2003).

Als Rutger Kopland publiceerde Van den Hoofdakker veertien gedichtenbundels. Hij debuteerde in 1966 met Onder het vee, zijn meest recente bundel is Toen ik dit zag, die verscheen in het najaar van 2008. Kopland schreef daarnaast literaire essays: Het mechaniek van de ontroering (1995) en Mooi, maar dat is het woord niet (1998). Al jaren behoort Kopland tot de meest gelezen dichters in ons land. Bloemlezingen uit zijn werk verschenen in onder meer in Engeland, Finland, Frankrijk, Ierland, Israel, Italië, Noorwegen, Polen en de Verenigde Staten; bundels in het Duits en Italiaans zijn in voorbereiding.

In 1999 en in 2001 ontving Van den Hoofdakker / Kopland eredoctoraten van respectievelijk de Universiteit voor Humanistiek en de Rijksuniversiteit Utrecht, in beide gevallen voor de combinatie van zijn verdiensten op wetenschappelijk en literair gebied. In 1988 ontving de dichter de P.C. Hooftprijs voor zijn oeuvre en de VSB Poëzieprijs 1998 voor zijn bundel Tot het ons loslaat.

In 2006 verschenen zijn Verzamelde gedichten ter markering van zijn veertigjarig dichterschap. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verscheen het boekje met cd Aan het grensland. Geluiden uit het Noorden 2. In 2008 verscheen zijn recentste bundel Toen ik dit zag. Een nieuwe druk van zijn Verzamelde gedichten waarin ook deze laatste bundel opgenomen werd, verscheen in 2010.

Bron: Uitgeverij Van Oorschot

Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934 – Glimmen, 11 juli 2012)

 

Ars moriendi

Als het zover is – laat me dan eindelijk

weten hoe je dat kan, sterven

hoe je kan weggaan, weg

 

zou het iets hebben van wat er in mij

gebeurt wanneer een choraal van Bach klinkt:

er welt een gevoel op, een besef van onontkoombaar

verlies maar het geeft niet, nu even niet

 

het heeft misschien ook iets van het zien van

een uitzicht over de bergen, die lucht en leegte

en de huiver voor de eenzaamheid die in die verte

op mij wacht, maar het geeft niet, nu even niet

 

af en toe is er zo’n avond dat er over de wereld

het mooiste licht valt dat er is, laat laag licht

en dat ik denk: dit was het dus

 

als het zover is – laat me dan eindelijk

weten hoe het is om te zeggen: ik kom

 

Rutger Kopland overleden

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, In Memoriam, Kopland, Rutger


William Shakespeare: Sonnet 135

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

Sonnet 135

Whoever hath her wish, thou hast thy will,

And ‘Will’ to boot, and ‘Will’ in over-plus,

More than enough am I that vex thee still,

To thy sweet will making addition thus.

Wilt thou whose will is large and spacious,

Not once vouchsafe to hide my will in thine?

Shall will in others seem right gracious,

And in my will no fair acceptance shine?

The sea all water, yet receives rain still,

And in abundance addeth to his store,

So thou being rich in will add to thy will

One will of mine to make thy large will more.

Let no unkind, no fair beseechers kill,

Think all but one, and me in that one ‘Will.’

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Ernst Stadler: Beata Beatrix

Ernst Stadler

(1883-1914)

 

Beata Beatrix

D. G. R.

Dämmerläuten schüttet in den veilchenblauen Abend

weiße Blütenflocken. Kleine Flocken

blank wie Muschelperlen rieseln· tanzen·

schwärmen weich wie dünne blasse Daunen·

wirbelnd· wölkend. Schwere Blütenbäume

streuen goldne Garben. Wilde Gärten

tragen mich in blaue Wundernächte·

große wilde Gärten. Tiefe Beete

schwanken brennend auf· wie Traumgewässer

still und spiegelnd. Silberkähne heben

mich von braunen Uferwiesen

in das Leuchten. Über Scharlachfluten

dunklen Mohns· der rot in Flammensäulen

züngelt· treibt der Nachen. Bleiche Lilien

tropfen schillernd drüberhin wie Wellen.

Düfte aus kristallnen Nächten tauchend·

schlingen wirr und hängen sich ins Haar·

und sie locken . . leise· leise . .

und die grünen klaren Tiefen flimmern . .

Purpurstrahlen schießen . . leise sink ich . .

süß umfängt mich müder Laut von Geigen . .

schwingt· sinkt· gleitende Paläste

funkeln fern. Licht stürzt

über mich. Weit· grün

schwebt ein Glänzen .

1904

 

Ernst Stadler poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive S-T, Stadler, Ernst


D. H. Lawrence: Whales Weep Not!

D. H. Lawrence

(1885-1930)

 

Whales Weep Not!

 

They say the sea is cold, but the sea contains

the hottest blood of all, and the wildest, the most urgent.

 

All the whales in the wider deeps, hot are they, as they urge

on and on, and dive beneath the icebergs.

The right whales, the sperm-whales, the hammer-heads, the killers

there they blow, there they blow, hot wild white breath out of

the sea!

 

And they rock, and they rock, through the sensual ageless ages

on the depths of the seven seas,

and through the salt they reel with drunk delight

and in the tropics tremble they with love

and roll with massive, strong desire, like gods.

Then the great bull lies up against his bride

in the blue deep bed of the sea,

as mountain pressing on mountain, in the zest of life:

and out of the inward roaring of the inner red ocean of whale-blood

the long tip reaches strong, intense, like the maelstrom-tip, and

comes to rest

in the clasp and the soft, wild clutch of a she-whale’s

fathomless body.

 

And over the bridge of the whale’s strong phallus, linking the

wonder of whales

the burning archangels under the sea keep passing, back and

forth,

keep passing, archangels of bliss

from him to her, from her to him, great Cherubim

that wait on whales in mid-ocean, suspended in the waves of the

sea

great heaven of whales in the waters, old hierarchies.

 

And enormous mother whales lie dreaming suckling their whale-

tender young

and dreaming with strange whale eyes wide open in the waters of

the beginning and the end.

 

And bull-whales gather their women and whale-calves in a ring

when danger threatens, on the surface of the ceaseless flood

and range themselves like great fierce Seraphim facing the threat

encircling their huddled monsters of love.

And all this happens in the sea, in the salt

where God is also love, but without words:

and Aphrodite is the wife of whales

most happy, happy she!

 

and Venus among the fishes skips and is a she-dolphin

she is the gay, delighted porpoise sporting with love and the sea

she is the female tunny-fish, round and happy among the males

and dense with happy blood, dark rainbow bliss in the sea.

 

D.H. Lawrence poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, D.H. Lawrence, Lawrence, D.H.


Hans Hermans Natuurdagboek: Wandering At Morn

Wandering At Morn

Wandering at morn,

Emerging from the night, from gloomy thoughts–thee in my thoughts,

Yearning for thee, harmonious Union! thee, Singing Bird divine!

Thee, seated coil’d in evil times, my Country, with craft and black

dismay–with every meanness, treason thrust upon thee;

–Wandering–this common marvel I beheld–the parent thrush I

watch’d, feeding its young,

(The singing thrush, whose tones of joy and faith ecstatic,

Fail not to certify and cheer my soul.)

 

There ponder’d, felt I,

If worms, snakes, loathsome grubs, may to sweet spiritual songs be

turn’d,

If vermin so transposed, so used, so bless’d may be, 10

Then may I trust in you, your fortunes, days, my country;

–Who knows that these may be the lessons fit for you?

From these your future Song may rise, with joyous trills,

Destin’d to fill the world.

 

Walt Whitman

(1819-1892)

Hans Hermans photos – Natuurdagboek 04-12

Gedicht Walt Whitman

≡ Website Hans Hermans

kempis.nl poetry magazine

More in: Hans Hermans Photos, Whitman, Walt


William Shakespeare: Sonnet 134

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

Sonnet 134

So now I have confessed that he is thine,

And I my self am mortgaged to thy will,

My self I’ll forfeit, so that other mine,

Thou wilt restore to be my comfort still:

But thou wilt not, nor he will not be free,

For thou art covetous, and he is kind,

He learned but surety-like to write for me,

Under that bond that him as fist doth bind.

The statute of thy beauty thou wilt take,

Thou usurer that put’st forth all to use,

And sue a friend, came debtor for my sake,

So him I lose through my unkind abuse.

Him have I lost, thou hast both him and me,

He pays the whole, and yet am I not free.

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets


Gerrit Komrij overleden

news z

Gerrit Komrij overleden

Mede namens de familie laat Uitgeverij De Bezige Bij weten dat gisteravond, na een kort ziekbed, Gerrit Komrij in Amsterdam is overleden.

We verliezen in hem een belangrijk dichter, een veelzijdig schrijver en vertaler, een groot stilist, een scherp polemist en bovenal een lieve vriend. Hij was een inspirator voor generaties dichters, schrijvers en jonge hemelbestormers, en zal dat blijven.

Gerrit Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944) debuteerde in 1968 met de poëziebundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten, die meteen de aandacht trok door de oneigentijdse vaste vorm en de grillige humor. Hij zou zijn dichterschap altijd trouw blijven. In totaal publiceerde hij zo’n vijftien bundels, verzameld onder de titel Alle gedichten tot gisteren (2004). De bundel Boemerang had hij op zijn bureau in Portugal klaargelegd om te voltooien en zal dit najaar postuum verschijnen.

Hij was een gedreven criticus en televisierecensent, stelde een aantal spraakmakende Nederlandse en Zuid-Afrikaanse bloemlezingen samen, vertaalde veel literair werk (waaronder toneelstukken van Shakespeare) en schreef toneel, essays en romans.

In 1976 was Gerrit Komrij een jaar lang een scherp televisierecensent voor NRC Handelsblad; deze spraakmakende televisiekritieken werden in 1977 gebundeld in Horen, zien en zwijgen. Als literair recensent voelde hij zich verwant aan de tijdgeest van waarheidsvinding en sarcasme. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij vooral naam als essayist, en schuwde in dat genre geen enkel onderwerp, van het feminisme tot aan de architectuur. Zijn venijnige stijl bleek ook hier zijn belangrijkste wapen. De essays werden gebundeld in onder meer Heremijntijd (1978), Papieren tijgers (1978), Averechts (1980), Het boze oog (1983), Humeuren en temperamenten (1989), Met het bloed dat drukinkt heet (1991), Morgen heten we allemaal Ali (2010) en Kunstwonderen (2011).

In 1980 verscheen zijn eerste (autobiografische) roman, Verwoest Arcadië. Later schreef hij de romans Over de bergen (1990), Dubbelster (1993), De klopgeest (2001), Hercules (2004) en De loopjongen (2012).

Bijzonder succesvol en invloedrijk waren zijn bloemlezingen poëzie, met name De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in duizend en enige gedichten (1979) en De 21ste eeuw in 185 gedichten (2010). Eigenzinnig en hilarisch is zijn bloemlezing Kakafonie. Encyclopedie van de stront (2006).

Komrij won vele prijzen, waaronder de P.C. Hooftprijs 1993 voor zijn beschouwend proza en De Gouden Uyl 1999 voor In Liefde Bloeyende. In 2000 werd hij geëerd als doctor honoris causa aan de Universiteit van Leiden.

Van 2000 tot 2004 was hij de eerste Dichter des Vaderlands, een rol die hij met grote verve vervulde.

Gerrit Komrij woonde tot 1984 in Amsterdam. Hij verhuisde in dat jaar naar Portugal, waarover hij indrukwekkend verslag deed in Vila Pouca (2008). Het boek werd genomineerd voor de Gouden Uil 2009.

Het literaire landschap is door het tomeloze plezier en de scherpzinnigheid van Gerrit Komrij decennialang in beweging gebracht. Hij heeft het mee veranderd en hij heeft het nu verlaten. ‘Van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren.’ (Uit: Da Capo, Morgen heten we allemaal Ali).

 

ALLES BLIJFT

Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.

De muur werd afgebroken. Van het puin

Werd verderop een fundament gemaakt.

Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.

Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep

Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.

Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep

Landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.

Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,

Een rots waar ik mijn naam in heb gekerfd.

Je bent een deel van alles bij je leven

En alles blijft bestaan wanneer je sterft.

(uit: Luchtspiegelingen, 2001)

 

Amsterdam, 6 juli 2012

Persbericht Uitgeverij De Bezige Bij

 

Gerrit Komrij (1944-2012)

More in: Archive K-L, In Memoriam


Marianne Moore: A Grave

Marianne Moore

(1887-1972)

 

A Grave

Man looking into the sea,

taking the view from those who have as much right to it as

you have to it yourself,

it is human nature to stand in the middle of a thing,

but you cannot stand in the middle of this;

the sea has nothing to give but a well excavated grave.

The firs stand in a procession, each with an emerald turkey-

foot at the top,

reserved as their contours, saying nothing;

repression, however, is not the most obvious characteristic of

the sea;

the sea is a collector, quick to return a rapacious look.

There are others besides you who have worn that look —

whose expression is no longer a protest; the fish no longer

investigate them

for their bones have not lasted:

men lower nets, unconscious of the fact that they are

desecrating a grave,

and row quickly away — the blades of the oars

moving together like the feet of water-spiders as if there were

no such thing as death.

The wrinkles progress among themselves in a phalanx — beautiful

under networks of foam,

and fade breathlessly while the sea rustles in and out of the

seaweed;

the birds swim throught the air at top speed, emitting cat-calls

as heretofore —

the tortoise-shell scourges about the feet of the cliffs, in motion

beneath them;

and the ocean, under the pulsation of lighthouses and noise of

bell-buoys,

advances as usual, looking as if it were not that ocean in which

dropped things are bound to sink —

in which if they turn and twist, it is neither with volition nor

consciousness.

 

Marianne Moore poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive M-N


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature