Or see the index
photo KEMP=MAG
Esther Porcelijn
Bomensoep
Een modern sprookje
Er was eens een jongen die de wereld wilde redden.
De jongen hield niet van dingen die verkeerd gaan, en zeker niet van dingen die vergaan.
De jongen werd altijd treurig in de herfst, als de bladeren van de bomen vallen.
Niemand anders leek het erg te vinden, niemand keek er van op of om. “Ja de bladeren vallen van de bomen, nou en?” zeiden ze dan tegen hem.
Hij vond de bomen dan zo naakt en vond het zielig voor ze dat niemand ze een jasje om deed.
De mensen lachten hem dan uit als hij dat zei. “Het wordt toch lente!” zeiden ze dan.
“ja, maar wat nu als de lente niet komt! Wat als de bomen eeuwig zo kaal blijven?”
“dat is onzin, doe niet zo raar!” zeiden de mensen dan.
In de herfst bleef de jongen uren en uren naar een boom kijken, hoe elk blaadje viel en hoe de boom bij elk verloren blaadje even leek te schudden in de wind.
Als hij het te koud kreeg, ging hij naar huis, naar zijn moeder. Hij moest altijd op tijd thuis zijn om soep te maken. Zijn moeder lag vaak op bed, waarom precies wist hij niet, “ik heb weer last van mijn ziekte” zei ze dan. En als zijn moeder last had van haar ziekte moest hij soep maken. Het gebeurde steeds vaker.
Thuis begroette hij zijn moeder, tilde haar op, maakte het bed op, legde haar er weer in, stofte de kamer, gaf de planten water en maakte soep.
Hij ging bij haar op bed zitten met twee kommen soep. Hij vertelde haar over de bomen en hoe ze bladeren verloren en hoe ze het koud hadden. “De mensen vinden mij raar” zei hij. Zijn moeder zei dat hij een lieve maar inderdaad ook een rare jongen was. “Bomen hebben het niet koud”, zei ze, “En het wordt vanzelf weer lente, dat komt allemaal goed.”
“Ja, dat zeiden de mensen ook al,” zei de jongen, “Nou, zie je wel!” zei zijn moeder en ze draaide zich op haar zij en ging weer liggen “je moet nog huiswerk maken!”.
Hij besloot er maar niet meer over te beginnen. Het was al avond en hij was moe, te moe om nog huiswerk te maken.
Een paar maanden later werd het lente. Zo ging het elk jaar. Het stelde de jongen niet gerust. “Wat nu als de lente niet komt?”, dacht hij, “Moet ik elk jaar er opnieuw vanuit gaan dat de lente weer komt?” “De bomen moeten zo hard werken om weer nieuwe blaadjes te maken, zo houden ze toch te weinig tijd over?” “En waar hebben bomen tijd voor nodig dan?”, vroegen de mensen, “Om aan bomendingen te denken en bomendingen te doen.” , zei de jongen.
Een paar jaar verstreken en de jongen stond elk jaar naar de bomen te staren.
En elke lente keek hij argwanend naar de mensen om hem heen.
Tegen zijn moeder zei hij er maar niets meer over. Die was al ziek genoeg.
Op een dag, ergens in de herfst, besloot de jongen dat het genoeg was geweest met het vergaan van de bladeren.
Hij besloot om elk gevallen blaadje weer aan de boom te plakken. Hij ging elke dag met een trap en touw en lijm van huis, zette de trap tegen een boom, raapte een blaadje op van de grond en bond deze met een touwtje aan de tak en lijmde deze vast.
“Hij is gek geworden!” , zeiden de mensen op de grond, en vonden het zó raar dat ze hun schouders ophaalden en doorliepen.
Als het lukte dan ving de jongen de blaadjes op, zodat ze niet op de grond vielen. Dat was het beste, dan kon hij precies het blaadje bij de juiste tak vinden.
Elke dag ging hij na dat werk terug naar zijn moeder om soep te maken. Zij was erg ziek geworden en had veel hulp nodig. Hij tilde haar weer op, maakte het bed op, legde haar er weer in, stofte de kamer, gaf de planten water en maakte soep. “Hoe is ‘t buiten?”, vroeg zij dan. “Buiten is het goed,” zei hij dan. Veel meer kon ze niet zeggen, daarvoor was ze te moe, en over huiswerk werd al heel lang niet meer gesproken.
Iedere dag ging hij van huis met de trap, ‘t touw en de lijm om de bomen te repareren, totdat hij alle blaadjes weer aan alle bomen had gedaan. Tevreden keek hij rond en dacht: “zo, jullie vergaan tenminste niet.”
Een paar maanden later was het lente, of tenminste, dat had het moeten zijn. Er kwamen geen nieuwe blaadjes aan de bomen. De mensen op straat keken omhoog en vonden het zo raar dat ze hun schouders ophaalden en doorliepen.
De jongen was niet verbaasd maar maakte zich wel zorgen om de blaadjes die nu bruin waren. Er was niets groens te vinden.
Hij was thuis soep aan het maken voor zijn moeder toen zij vroeg: “hoe is ‘t buiten?”
Hij wist niet wat hij moest zeggen en besloot haar mee naar buiten te nemen.
Eenmaal buiten wist de moeder niet wat ze zag. Overal bruine blaadjes, nergens iets groens, en mensen op straat die zich er niets van aantrokken. “het is toch ondertussen lente?”, vroeg ze, “ja”, zei hij, “heb jij dit gedaan?”, vroeg ze, “ja”, zei hij.
De moeder begon heel erg te huilen en ze sprak voorbijgangers aan.” Zien jullie niet wat jullie hebben gedaan door niets te doen? Deze jongen wilde de bomen redden, en nu is de lente verdwenen en jullie doen alsof er niets aan de hand is, kan het jullie dan niets schelen?”
De mensen op straat schrokken enorm. Ze wilden liever inderdaad ook groene blaadjes. En het kon ze toch wel wat schelen. “H.H.H…Heb je misschien wat hulp nodig?” vroeg iemand. “Ja” zei de jongen. En samen met iedereen gingen ze de bomen weer snoeien en klaarmaken voor het volgende jaar. Alle oude blaadjes eraf en ruimte maken voor de nieuwe. Alle oude takken en blaadjes in een grote emmer. Iedereen hielp mee.
De jongen keek naar de grote emmer vol blaadjes en takken. “Bomensoep” zei hij tegen zijn moeder. “Ja, bomensoep” zei zij. En de mensen op straat boden de jongen aan om hem ook thuis te helpen. De mensen vonden hem niet meer raar. Niemand haalde nog zijn schouders op en niemand liep nog door.
Bomensoep.
Esther Porcelijn verhalen en gedichten
kempis.nl poetry magazine
More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Meisje in de trein
de trein mijn brein
in dolle vaart
kerken schuiven
schapen schieten
kabels golven
palen flitsen
voorbij voorbij
de zon staat laag
de hemel in brand
tegenover mij zit
in vuur en vlam
een lijvig boek
in haar handen
een jongensdroom
mijn blik daalt
schokt en stokt
in haar schoot
daar ontwaar ik
de sluiting geopend
een glimp van zwart
satijn en de trein
dendert door
ik kijk omhoog
en zie de nood
rem handgreep
mijn verbeelding
danst ontspoort
ze kijkt, klapt
het boek dicht
knarsend en piepend
komt de trein
tot stilstand
dan ze staat op
de zetel zucht
wat zal ik zeggen
maar haar lucht
strijkt snel en koel
langs mijn huid
en haar glimlach
schuift even later
langs het raam
Bennie Spekken
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Spekken, Bennie
Ton van Reen
de bomen
De bomen
hebben zich opgehangen
in de lucht
ze hebben de sferen
doorworteld
de bovenaardse lagen
afgegraasd
ze zijn als wilde paarden
op hol geslagen
de manen van hun
veel te grote wezens
achter zich sleurend
als bagage
alsof ze mensen waren
die met grote ijver
verjaagd zijn
van hun beperkte meters aarde
om het bezit van de vruchten
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007). Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van, Ton van Reen
Ton van Reen
wit licht
Wit licht uit de hutten
wit de witte graanschuren
wit de rode bomen, wit de zwarte dieren
wit de adem van het dorp
die wit boven de hutten van wit riet hangt
Het licht wit het stof van de zwarte straten
wit stof wit de bruine ezels
wit stof wit de zwarte kinderen
zwarte kinderen zijn wit
in wit licht
zwarte kinderen zijn witter dan wit
Het witte stof wit het licht
het witte stof van de witte straat
het witte stof
van de witbestoven ezels
het witte licht van de zwarte kinderen
die wit stof tegen het witte licht blazen
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007). Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van, Ton van Reen
El Sur
Bij de film van Victor Erice
Wichelroede, laat de dochter vinden wat haar vader
was: dokter, motorrijder, man met baard
en met verleden, danseur met kleine meisjes.
Tussen ansichten in een sigarendoos kreukt
de herinnering aan het kind dat zij was
de Eerste Communie tegemoet met slechts
moeder en oma als getuigen in het hoofd.
Hij was er wel, hij was gekomen, hij was er.
Haar vader was er zonder dat zij het wist.
Nog galmt elke kerk die ik bezoek mij
van zijn zachte stappen naar de achterste pilaar.
De blik toen reeds op wat zij nu pas is.
Bert Bevers
uit Afglans – Gedichten 1972-1997, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1997
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Havenbeeld
Wees gerust oude golven, niemand
weet de weg. Wij zwerven helemaal thuis.
Bollend als een meisjeshandschrift troost
uit regen op kranen. Wit krijt,
uitlopende tekens. De wereld is zo wijd:
meeuwen scheren krijsend langs de gilling.
Bert Bevers
verschenen in Antwerpen, de stad in gedichten, (samenstelling Philip Hoorne), Uitgeverij 521, Amsterdam, 2003
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Bultloos genoegen
Lijst boven de bank
weerspiegelt wuiven van grote boom voor het huis,
zoals helder water dat doet
met bomen rondom, juist dat vindt hij mooi.
Soms picknickt hij onder het ruisende glas,
met broodjes en zoetste bloeddelicatessen paraat
voor hongerige magen van hem
en zijn zwermen geliefde huisgenootjes.
Hij leest ze voor uit een boek, of poëziebundel soms,
als hij in een uitzonderlijke bui is,
vooral fruitvliegjes luisteren graag, maar ook muggen
beleven dierlijk plezier aan liefst wilde literatuur
dan worden ze kalm,
prikken even hun steekinstrumenten in niets,
gezien andere prioriteiten,
ook daarom leest hij graag voor
‘s zomers altijd.
Freda Kamphuis
kempis. nl poetry magazine
gedicht freda kamphuis ©
More in: Archive K-L, Kamphuis, Freda
Ton van Reen
spitsuur
Een sirene jankt
en de dag
spat open
fabrieken lopen leeg
schoorstenen wuiven
de arbeiders na
auto’s spelen van
wie komt er in mijn hokje
langzaam lopend
in een rijtje
behangen ze de lucht
met hun ratelend hart
op hoge benen
lopen meisjes voorbij
ongemerkt halen ze
tussen zwoele wanden van ogen
de avond binnen
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007)
Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van, Ton van Reen
Nachtlied, afluisterbaar
Je nadert aan het eind van een doormijmerde middag
het drinkgelagenplein
en knoopt nog een uurtje zonneschijn
los uit je bandana.
Rond een tafel dicht bij elkaar praten drie vrouwen
over hun welwillend voorbijgaan aan het punt dat de nacht
hen doorgaans scheidt –
je voorziet de halfzachte punten
waarop ze haveloos in de morgenschemering
zich samenvallen laten.
De verzamelde tinten
van de benen van de ene zijn eender
als die van de rug van een andere, van wie je
het nooit gedroomde voorkomen verwisselbaar acht
met dat van de uit iedere schaduw wegschuivende
en naar een dienster wuivende derde.
De dienster die de caféterrassen af zal sluiten
kan zeggen: ‘Dames, we komen op het punt
dat de nacht ons scheidt.’ Of: ‘Goedenacht,
er wachten meerdere heren die u regelrecht
met de deur in hun onvervalste slaaphouding
laten vallen.’
Op de drie loskomende tongen leg je een lijstverhaal
waarin je beter wel dan niet wordt opgevoerd.
Ken ook hier je hoekplaats, buiten hun toedoen, zolang de nacht
in ouvertures je aan het opstrijken is.
Richard Steegmans
(Uit: Richard Steegmans: Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid, uitgeverij Holland, Haarlem, 2005)
Richard Steegmans gedichten – kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Steegmans, Richard
Ton van Reen
god zij geloofd is er pepsi
Welkom in St. Mary Hotel
we hebben pepsi: drie birr
we hebben brood met pepsi: vijf birr
daarom kent iedereen ons in Konso
soms hebben we mirinda
dan kunnen we u brood met mirinda aanbieden
kom terug als we mirinda hebben
maar we hebben altijd pepsi
‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds
kunnen we u brood met pepsi aanbieden
want we hebben altijd pepsi
kijk maar naar de blauwe letters
op het witte pepsireclamebord
met de rode pepsivlag
en de rood-wit-blauwe pepsibal
iedereen in Konso weet het
iedereen is welkom in St. Mary hotel
voor een maaltijd met pepsi: vijf birr
god zij dank is er pepsi
anders at u bij ons alleen droog brood
maar gelukkig hebben wij brood met pepsi
pepsi is echt een uitkomst voor u
wij zijn er trots op, heel trots
dat wij altijd pepsi in huis hebben
jammer dat we juist vandaag geen pepsi hebben
en gisteren was er ook geen pepsi
en morgen misschien ook niet,
maar volgende week of zeker over twee weken
hebben wij pepsi in huis, heel zeker
kom over een paar weken terug in St. Mary Hotel
want we hebben altijd pepsi
Uit: Ton van Reen, Blijvend vers, Verzamelde gedichten (1965-2007)
Uitgeverij De Contrabas, 2011, ISBN 9789079432462, 144 pagina’s, paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van, Ton van Reen
Giotto di Bondone; Compianto su Cristo morto, 1304/1306 circa, Cappella degli Scrovegni, Padova
Freda Kamphuis
Beleving
‘Weggegooid geld!’, klinkt het ergens van ver en vervolgens hoort men het geluid van diverse vallende, rinkelende munten. ‘Is hier een wensput?’ denkt zij bij zichzelf terwijl zij zich draait naar de stem. Zij ziet een man aan een grote gevangenisbal, vast aan zijn enkel, met een heel zware ketting, zoals gevangenen hebben, in stomme films, onder zwart/witte pakken. Slechts pianomuziek ontbreekt, voor een juiste totaalsfeer. De man houdt een portefeuille ondersteboven boven de grond, zelfs vele briefjes zweven nu naar beneden, zoekend, naar vaste bodem. Als zijn portefeuille leeg is stijgt hij onmiddellijk op, met ketting en bal en al. Een bliksemsnel geïmproviseerde hemelpoort opent zich, gloednieuw in de nok van V&D. Tientallen gouden engelen blazen op trompetten, duizenden duiveltjes duikelen enthousiast richting koopjes. De man met de bal grijpt uitgestoken hand van één van de tientallen Jezussen, de versie van Giotto di Bondone, die toch niet dood blijkt, tenminste nu niet. Boze koopjesjagers pakken grijze plastic speelgoedgeweren, pogen de hemelse interventie te beschieten, maar gelukkig gaan de plastic kogels dwars door de gouden hemelse schepselen heen. Zelfs geld raakt ze niet en valt terug, de vloeren bezaaiend met honderden munten. Legers lege beurzen creëren inmiddels veldslagen, jagen en jagen en jagen, voor niets. De man met de bal had het goed bekeken, hij is al weg, gered door een Jezus vertrokken naar mooie heilige oorden, waarschijnlijk zonder koopjes en jagers. Nadat de laatste koopjesjager zijn laatste centen heeft geschoten, verschoten en witheet is vertrokken, sluit zich de hemelpoort en keert stilte weder, plooit zich over de nog volle schappen, de lege kassa’s, over de hele V&D heen, amen.
(c)2011 Freda Kamphuis poetry & prose
kempis.nl poetry magazine
More in: Kamphuis, Freda
Ogenschouw
Of ze mist ziet die traag over oud land
schuift als een matglazen plafond,
zo net kijkt ze over onze ogen heen.
Ze maakt zich nog niet op daar
voor man of kinderen dit meisje
dat knispert in wat zich hier bewaart.
Boven de voor eeuwig trotse blik
de krullen geurden ooit naar hemelsleutel.
Nu lijkt zij wel bijna niemand.
Bert Bevers
Verschenen op een ansichtkaart met een assemblage van Aagje Pel, Museum Markiezenhof, Bergen op Zoom, september 2006
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature