Or see the index
E d w a r d T h o m a s
(1878-1917)
W O R D S
That make rhymes,
Will you choose
Sometimes —
As the winds use
A crack in a wall
Or a drain,
Their joy or their pain
To whistle through —
Choose me,
You English words?
I know you:
You are light as dreams,
Tough as oak,
Precious as gold,
As poppies and corn,
Or an old cloak:
Sweet as our birds
To the ear,
As the burnet rose
In the heat
Of Midsummer:
Strange as the races
Of dead and unborn:
Strange and sweet
Equally,
And familiar,
To the eye,
As the dearest faces
That a man knows,
And as lost homes are:
But though older far
Than oldest yew, —
As our hills are, old, —
Worn new
Again and again:
Young as our streams
After rain:
And as dear
As the earth which you prove
That we love.
Make me content
With some sweetness
From Wales
Whose nightingales
Have no wings, —
From Wiltshire and Kent
And Herefordshire,
And the villages there, —
From the names, and the things
No less.
Let me sometimes dance
With you,
Or climb
Or stand perchance
In ecstasy,
Fixed and free
In a rhyme,
As poets do.
Edward Thomas: Words
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Thomas, Edward
jef van kempen: requiescat
fleursdumal.nl magazine
More in: Dutch Landscapes, Jef van Kempen, Jef van Kempen Photos & Drawings, Kempen, Jef van
P. A. d e G é n e s t e t
(1829 – 1861)
Boutade
O land van mest en mist, van vuilen, kouden regen,
Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en damp,
Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen,
Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp!
O saaie brij-moeras, o erf van overschoenen,
Van kikkers, baggerlui, schoenlappers, moddergoôn,
Van eenden groot en klein, in allerlei fatsoenen,
Ontvang het najaarswee van uw verkouden zoon!
Uw kliemerig klimaat maakt mij het bloed in de aderen
Tot modder; ’k heb geen lied, geen honger, vreugd noch vreê.
Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen,
Gij niet op mijn verzoek . ontwoekerd aan de zee.
P.A. de Génestet: Gedichten
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Génestet, P.A. de
W i l l e m B i l d e r d i j k
(1756-1831)
A a n d e n M e n s c h
Unselig mittelding von Englen und vom Vieh! (HALLER)
ô Gy die tusschen Vee en Engelen
’t Gewichtig middelvlak beslaat,
In wien by ’t nietig stofgewaad
En dood en eeuwigheid zich mengelen;
Gy, prooi des afvals, Helleroof,
Herwonnen buit op Hel en zonden;
Hier met den voet aan ’t slijk gebonden,
Maar ’t hart gesneuveld door ’t Geloof!
Hef, hef, ô Sterflijk kroost der aarde,
U op waarheen u ’t leven trekt;
Schud af dat kleed met slijk bevlekt,
En wat uw hemelvlucht bezwaarde,
Uw wiek in ’t uitslaan klemmen mocht!
Zie, zie den Hemel u ontsloten,
En stijg, als Englendeelgenoten,
Van Hel en Wareld vrijgekocht!
Een band van meer dan aardsche rozen
Omvlocht U met hun zaalge rei,
Begunstigd kroost van aardsche klei;
Gy reed hem los, ô roekeloozen,
Ge ontvliet bestemming, stand, en eer,
En, ach tot welk een peil verzonken!
Ja, in ’s Verleiders boei geklonken;
En God noch redding bleef u meer.
Hoe blakert u de schorre donder
Der Godswraak, raatlende om u heen,
Door siddrend hart en merg en been,
By ’t loeiend Helgegrim van onder!
Hoe wroegt, hoe pijnigt u ’t gemoed,
Met duizenden van slangenbeten,
Met duizend angels opgereten,
Met duizend nagels doorgewroet!
Hoe gaapt u met gesparde kaken
De vlammende afgrond grijnzende aan!
Wat Hel, in ’t hart reeds opgegaan,
Die slaâgden vloek aan vloek doet kraken,
Ontsteekt u ’t lillende ingewand,
Terwijl door spier en hart en aâren
De dood en wanhoop om blijft waren,
Waar de angst zich-zelv de vierschaar spant!
Onzalige! ach, wie kan behouden,
Wie redden uit dien jammerkuil?
Waar blijft in weemoeds noodgehuil
De steun, waar vleesch en waan op bouwden?
Wat blinde draaikolk sleept u meê!
Gezweept door wanhoops geesselroede
Vervloekte ge u zelf in arren moede,
En stort u in ’t oneindig wee.
Help, God! ô keer……Maar kunt Gy keeren
(Lijdt dit Uw hoogheid, dit Uw recht?)
Die roekloos U ten krijg ontzegt,
Der Hell’ verwant in ’t samenzweeren,
In’t trotsen, tergen, van Uw macht?
Algoede? komt Uw heilgenade
Dat wreevlend schepsel nog te stade,
Wiens wanhoop zelfs Uw wraak belacht?
Ja! onbeseflijk mededogen!
De Godlijke Onschuld daalt beneên
Op ’t dal van jammer en geween:
De Godheid-zelv met stof omtogen,
Wordt mensch, wordt stervling, lijdt en duldt,
En schenkt, als offer, bloed en leven
Om ons aan de onschuld weêr te geven,
En — uitgewischt zijn zonde en schuld!
Ja, zonde en schuldvlek zijn verdwenen
Waar ’t bloed van Jezus ze openplascht.
Verdwenen is der zonden last
Waar zielen zich met Hem vereenen!
De Onmetbre nam ons lichaam aan,
Wy schudden ’t af. Komt, stofgenooten;
Het Zijne in oodmoed aangeschoten
Om rein van ’s Wrekers oog te staan!
1824
Willem Bilderdijk gedichten
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Bilderdijk, Willem
Die Vorüberlaufenden
Franz Kafka (1883-1924)
Wenn man in der Nacht durch eine Gasse spazieren geht, und ein Mann, von weitem schon sichtbar — denn die Gasse vor uns steigt an und es ist Vollmond — uns entgegenläuft, so werden wir ihn nicht anpacken, selbst wenn er schwach und zerlumpt ist, selbst wenn jemand hinter ihm läuft und schreit, sondern wir werden ihn weiter laufen lassen.
Denn es ist Nacht, und wir können nicht dafür, daß die Gasse im Vollmond vor uns aufsteigt, und überdies, vielleicht haben diese zwei die Hetze zu ihrer Unterhaltung veranstaltet, vielleicht verfolgen beide einen dritten, vielleicht wird der erste unschuldig verfolgt, vielleicht will der zweite morden, und wir würden Mitschuldige des Mordes, vielleicht wissen die zwei nichts von einander, und es läuft nur jeder auf eigene Verantwortung in sein Bett, vielleicht sind es Nachtwandler, vielleicht hat der erste Waffen.
Und endlich, dürfen wir nicht müde sein, haben wir nicht soviel Wein getrunken? Wir sind froh, daß wir auch den zweiten nicht mehr sehn.
Franz Kafka: Betrachtung 1913 – Für M.B.
fleursdumal.nl magazine
More in: Franz Kafka, Kafka, Franz, Kafka, Franz
P. A. d e G é n e s t e t
(1829 – 1861)
Vliegenvreugd en dichtersmart
Och, mijn plannen, och mijn droomen!
’t Rijk der muggen is gekomen,
En de vliegen zonder tal,
Geven in mijn zonnig huisje,
In mijn warm en stoffig kluisje,
Wesp en bij haar zomerbal.
’k Ben van nacht schier opgevreten,
Uitgezogen, stukgebeten,
Door een kannibaalsche mug;
En, sinds de eerste morgenglansen,
Hoorde ik niets dan vliegen dansen,
Die ontwaakten versch en vlug!
Voor dat razen en dat snorren,
Voor dat blazen en dat knorren
Is mijn meisje al gevlucht:
Voor haar steken half bezweken
Zijn de zangstertjes geweken
En verdwenen in de lucht!
Monstervliegen, helsche koren
Springen om en in mijn ooren; –
In mijn haren, in mijn hals
Danst een hommel, woest van minne,
Met de vliegenkoninginne,
Een afgrijselijke wals.
Hoor ze tieren…. kijk ze zwieren
In mijn boeken en papieren,
In mijn melk en op mijn brood,
In mijn inkt en in mijn suiker,
In mijn vruchten… op den ruiker,
Dien een trouwe hand mij bood…
’k Ben de monsters nagevlogen,
Dorst naar ’t witte bloed in de oogen,
’k Heb ze op stoelen nagewipt;
Eén doorboorde ik, vijf verjoeg ik,
Een zelfs heb ik… doorgeknipt!
Ondertusschen nieuwe drommen
Rukten aan met turksche trommen,
En een Simson ben ik niet: –
Op het werken is geen kijk meer;
’k Ben geen kwart ideetje rijk meer
En prozaïsch van verdriet.
O, genade voor den zanger!
’k Zing en zie en denk niet langer,
Afgemarteld, afgesloofd…
Legioenen vliegen gonzen,
Item Almanakken bonzen
Op mijn leeg en bonzend hoofd!
P.A. de Génestet gedichten
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Génestet, P.A. de
jef van kempen photos: 3 landscapes
fleursdumal.nl magazine
website museum of lost concepts
More in: Dutch Landscapes, Jef van Kempen, Jef van Kempen Photos & Drawings, Kempen, Jef van
V i c t o r H u g o
(1802-1885)
Horror
Esprit mystérieux qui, le doigt sur ta bouche,
Passes… ne t’en va pas ! parle à l’homme farouche
Ivre d’ombre et d’immensité,
Parle-moi, toi, front blanc qui dans ma nuit te penches !
Réponds-moi, toi qui luis et marches sous les branches
Comme un souffle de la clarté !
Est-ce toi que chez moi minuit parfois apporte ?
Est-ce toi qui heurtais l’autre nuit à ma porte,
Pendant que je ne dormais pas ?
C’est donc vers moi que vient lentement ta lumière ?
La pierre de mon seuil peut-être est la première
Des sombres marches du trépas.
Peut-être qu’à ma porte ouvrant sur l’ombre immense,
L’invisible escalier des ténèbres commence ;
Peut-être, ô pâles échappés,
Quand vous montez du fond de l’horreur sépulcrale,
O morts, quand vous sortez de la froide spirale,
Est-ce chez moi que vous frappez !
Car la maison d’exil, mêlée aux catacombes,
Est adossée au mur de la ville des tombes.
Le proscrit est celui qui sort ;
Il flotte submergé comme la nef qui sombre.
Le jour le voit à peine et dit : Quelle est cette ombre ?
Et la nuit dit : Quel est ce mort ?
Sois la bienvenue, ombre ! ô ma soeur ! ô figure
Qui me fais signe alors que sur l’énigme obscure
Je me penche, sinistre et seul ;
Et qui viens, m’effrayant de ta lueur sublime,
Essuyer sur mon front la sueur de l’abîme
Avec un pan de ton linceul ! …
Victor Hugo poésie
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive G-H, Archive G-H, Hugo, Victor, Victor Hugo
Cees van Raak:
Bij het standbeeld van Peerke Donders
Boven twijfel verheven hier staat
een man met een missie het is
ons Peerke stavast in zijn blik
met het kruisbeeld en zijn andere hand
op het hoofd van de onbekende neger
Zijn verre neef* moge Darwin inspireren
ons Peerke laat zich echt niet kisten
generaties bidden reeds zijn naam
vele talen vertellen zijn leven
Als geen ander weet hij zich haast heilig
geprezen zijn daden versta zijn wonderen
nog even en hij zit naast de hemelse troon
(eeuwigheid is geen menselijke tijd)
En zeg nou zelf het is toch beter
in het ware geloof te leven
dan in het rare leven te geloven
Hoe dan ook vergeet
de schattige replica niet
alleen vandaag met korting
*’Zijn verre neef’ is prof.dr. Franciscus Donders (1818-1889), wiens ontdekkingen o.m. op het gebied van de oftalmologie (oogheelkunde) Charles Darwin (1809-1882) mede hebben geïnspireerd tot diens revolutionaire evolutietheorie.
Dit gedicht werd geschreven voor de Peerke Donders-dag op zondag 25 oktober 2009. Twee dagen later werd het Peerke Donders Paviljoen in Tilburg-Noord geopend.
Cees van Raak – Stadsdichter Tilburg
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: City Poets / Stadsdichters, Raak, Cees van
jef van kempen: landscape
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen, Jef van Kempen Photos & Drawings, Kempen, Jef van
W i l l i a m S h a k e s p e a r e
(1564-1616)
T H E S O N N E T S
5
Those hours that with gentle work did frame
The lovely gaze where every eye doth dwell
Will play the tyrants to the very same,
And that unfair which fairly doth excel:
For never-resting time leads summer on
To hideous winter and confounds him there,
Sap checked with frost and lusty leaves quite gone,
Beauty o’er-snowed and bareness every where:
Then were not summer’s distillation left
A liquid prisoner pent in walls of glass,
Beauty’s effect with beauty were bereft,
Nor it nor no remembrance what it was.
But flowers distilled though they with winter meet,
Leese but their show, their substance still lives sweet.
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: -Shakespeare Sonnets
W i l l e m B i l d e r d i j k
(1756-1831)
S t e r v e n s h o o p
Joannes X, 28
Hoe zoude ik langer leven vragen?
Neen, God behoed’ my voor dien wensch!
Neen, ’k hang aan ’t Goddlijk welbehagen:
’k Ben aardsche klei, gevallen mensch.
Ik willen? ik mijn lot bestieren,
In oproer tegen Gods besluit?
Een dwaze zucht den teugel vieren?
Neen, voer’ Hy Zijnen raad slechts uit. —
« Maar vindt ge u wel-bereid tot sterven?
Dien vreeschelijken overgang!
’t Zij weinig, ’s warelds lust te derven;
Daar is een andre hartenprang.
Bezoedeld met een reeks van zonden,
Gaapt de afgrond u verschriklijk aan. » —
Ik vind mijn troost in Jezus wonden,
Hy heeft voor al mijn schuld voldaan. —
« Gevoelt ge dan uw hart niet knagen
Om ’t geen gy in u-zelven haat? » —
Dit port my, om, dien prang ontslagen,
Te haken naar volmaakter staat. —
« Is uw gelooven dan zoo krachtig,
En eigent gy u Zijn zoenbloed toe? » —
Zijn liefde en Heilgunst is almachtig;
Doorgrond ik-zelf wel wat ik doe? —
« Is dan uw hoop zoo onverwrikbaar,
En tegen Hel en Dood bestand? » —
Wat is er voor de ziel verschrikbaar
Die eens zich gaf in Jezus hand? —
« Doch zoo u ooit ’t geweten griefde,
Wat is er daar uw hoop op rust? »
Op ’t diep gevoel van Jezus liefde,
Die ons de Hel heeft uitgebluscht:
Op Gods onwrikbre voorbestemming,
Die, wat men zorg’, voorzie, of tracht’,
Geen wederstand ontmoet of stremming,
Maar steeds genadig wordt volbracht.
Hier, hiervoor dank ik U, mijn Vader!
Die was my steeds in ’t hart geprent;
Die, hoe ik meer naar ’t einde nader,
Wordt me immer helderer erkend.
ô God, gerust op Uw Genade,
Volstrekt onwankelbaar als GY,
Betrouw ik U mijn kroost en gade,
En in de stervensangst ook my.
1825.
Willem Bilderdijk gedichten
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Bilderdijk, Willem
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature