Or see the index
B O R I S R Y Z H Y
(1974-2001)
Poëzie over liefde en dood
Aliona van der Horst ontving tijdens de IDFA de Zilveren Wolf Award voor Boris Ryzhy, over de vroeggestorven Russische dichter Boris Ryzhy en Ekaterinburg, de grauwe industriestad die veel invloed had op zijn leven en werk.
Juryvoorzitter Thomas White zei dat, “hoewel geen van de juryleden vooraf bekend was met de dichter, van der Horst erin is geslaagd de kijker mee te nemen in zijn wereld en tegelijkertijd een blik wordt gegund op de Russische ziel”. De Zilveren Wolf bestaat uit € 10.000, beschikbaar gesteld door de NPS.
‘Al mijn gedichten gaan over liefde en dood, er zijn geen andere thema’s’ –schreef Boris Ryzhy, de piepjonge Russische deelnemer aan Poetry International Rotterdam van 2000. ‘Maar het is een dom cliché dat een dichter een persoonlijke tragedie moet hebben. Ik ben zielsgelukkig met mijn jeugdliefde Irina en mijn zoon.’
Een jaar later, in 2001, zal deze charmante en bewonderde dichter-hooligan zich ophangen. Hij werd 26 jaar. Regisseur Aliona van der Horst en cameravrouw Maasja Ooms reisden af naar de ijzige industriestad Jekaterinburg, op de grens van Siberië, om de sfeer van zijn gedichten te vangen en het raadsel van zijn dood te ontsluieren. Kwam het door de tijd waarin hij leefde? Kwam het de buurt waarin hij opgroeide?
Het is een film geworden vol intense blikken, industriële sferen en tragi-komische ontmoetingen met buurtbewoners van de Staalschrootwijk, de criminele arbeiderswijk waar Boris opgroeide en die hij de goudmijn voor zijn poëzie noemde. Een lelijke, harde wereld die door zijn gedichten wonderschoon wordt. Maar het is ook monument voor zijn tijdgenoten: de verloren generatie van de Perestrojka-jaren.
In het Westen wordt de Perestrojka nog steeds geassocieerd met democratie en persvrijheid, maar in buurten als de Staalschrootwijk leek het meer op een burgeroorlog, waar gangsters van allerlei slag elkaar uitmoordden.’ Wij zijn een generatie van bodyguards’ zegt zijn vrouw Irina op de besneeuwde begraafplaats. De gezichten van Boris’ klasgenoten staan daar in zwart marmer gebeiteld.
Zoon Artjom, 7 jaar toen zijn vader stierf, inmiddels 14, moet zich staande zien te houden in het harde leven van zijn stad. Gelukkig kan hij goed vechten en kent hij de wetten van de straat, net als zijn vader. Maar lukt het hem zijn vaders dood te begrijpen?
Meer informatie over de dichter en de film op de website:
fleursdumal.nl magazine
2 december 2008
More in: Art & Literature News, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, Ryzhy, Boris
LEON VAN KELPENAAR
Zeg niet
Voor Frans Babylon
Zeg niet, dat gij achter de blauwe kim
de rust zult vinden voor Uw zwerfziek hart,
dat het plateau, in eeuwen-wind verstard,
u zal verzaadgen na de steile klim –
Zeg niet: het leven is mij steeds te slim,
ik raak weer telkens in zijn net verward –
Maar ’t is de doem, die ons ten dood benart,
te weten, dat wij jagen op een schim.
En daarmee gaan wij door het dagelijks leven,
berooid of hoog-geacht, soms hand in hand,
meestal alleen, ofschoon bijeengedreven.
Want ieder zoekt eenzelvig d’ oeverrand,
waarvan de spiegeling hem is gebleven,
totdat de goede dood hem overmant.
(Uit de nagelaten gedichten van Leon van Kelpenaar, 1951)
Leon van Kelpenaar
(Leo Obers 1930-1951)
More in: Babylon, Frans, Frans Babylon
F R A N S B A B Y L O N
vijf gedichten
In memoriam fratris
Een knaap nog, met serene dromen,
die hij verbeten, fier behield,
want hij verlangde gans bezield
in God te worden opgenomen.
Hij proefde angstig ’s levens druiven
en kussen, droef om hun tekort,
“Misschien dat ik nog monnik word,”
zei hij voor ’t laatste afscheid-wuiven.
En toen een avond was bezonken
in ’t jeugdland met zijn wijd verschiet,
wou hij weer zwemmen bij het riet,
maar is in de eeuwigheid verdronken.
O ouderpaar, verwanten, vrinden
en meisje, dat zijn beeld behoedt,
vertrouwt dat hij ons nu voorgoed
als hemels edelknaap zal binden.
(Gedachtenisprentje Leo Obers, 1951)
Meinacht
je bleek en welig lichaam bloeide binnen
de arabesken van je tederheid
volkomen open in de maanlichtvrede
des Meinachts met de zoetheid van jasmijn
en koelte van beregend gras
je bruine ogen kneedden melancholisch
en moe met toegespitste vingers
het nieuwe beeld van mij dat uit de oerklei
van mijn beminnen autonoom verrees
maar pas door jouw afrondend strelen
tot zijn voltooiing kwam
tot in mijn bloed door ’t overdadig bloeien
van jou in deze lentenacht bedwelmd
verlangde ik naar ’t ingetogen geuren
van de jasmijnen
maanlicht
in ’t aardedonker van je schoot
o lief
(Privé-feest, 1955)
Wintermorgen
In deze lichte morgensneeuw
van mijn abrupt ontwaken
verschijnt je vol en zacht gezicht
geruisloos vlokken witte woorden
van goedheid in mijn wezen neer
ik vind geen antwoord geen verweer
ik sta vergrauwd en wat ontredderd
te kleumen in je glimlach lief
en jij omvat mij primitief
behoedend zonder mij te raken
jij weet mij weer tot mens te maken
(Eigen credo, 1958)
Mijn muze
Nog altijd draagt mijn muze haar korsetje
van tucht en rijmdwang, ook al knelt het strak
en heeft zij aan de strenge normen lak,
gewend aan menig bandeloos verzetje.
Zo bloot en dartel in ’t gespreide bedje
heeft zij voor kapriolen zeer een zwak,
maar pleegt toch volgens de regels van het vak
ons minnespel op maten van ’t sonnetje.
Door haar kan ik de tucht en ontucht rijmen
in zwakke strofen zonder veel geheimen;
de vrijheid triomfeert dank zij de dwang.
Mijn speelse muze prikkelt om te vlijmen
en laat zich dan –per slot- door sperma lijmen,
al duurt genot slechts veertien regels lang.
(Distels en doornen. Humor- en hekelsonnetten, 1959)
Lichten in nevel
als zich traag de avondnevel
weer in amsterdam verdicht
loop ik eenzaam langs de gevels
zoekend naar een vergezicht.
dubbelzinnig zijn reklames
punten voor mijn evenwicht;
achter de miljoenen ramen
leven mensen in het licht.
in zo’n ruime nevelavond
voel ik mij in ’t diepst gericht
naar de wezens die gehavend
geven hoe ze zijn ontwricht.
en bij één der voze grachten
-waar elk licht in damp vergaat-
smoor ik schamel kleine klachten
in een goede schoot van ’t kwaad.
en ik keer door lege stegen
waar ooit breero zwierf van pijn
godverlaten doodgezwegen
door de nevel van het Zijn.
(Lichten in nevel, 1966)
Frans Babylon
(Frans Obers 1924-1968)
kempis.nl poetry magazine
More in: Babylon, Frans, Frans Babylon
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature