Arcadian Winter
Woe is me to tell it thee,
Winter winds in Arcady!
Scattered is thy flock and fled
From the glades where once it fed,
And the snow lies drifted white
In the bower of our delight,
Where the beech threw gracious shade
On the cheek of boy and maid:
And the bitter blasts make roar
Through the fleshless sycamore.
White enchantment holds the spring,
Where thou once wert wont to sing,
And the cold hath cut to death
Reeds melodious of thy breath.
He, the rival of thy lyre,
Nightingale with note of fire,
Sings no more; but far away,
From the windy hill-side gray,
Calls the broken note forlorn
Of an aged shepherd’s horn.
Still about the fire they tell
How it long ago befell
That a shepherd maid and lad
Met and trembled and were glad;
When the swift spring waters ran,
And the wind to boy or man
Brought the aching of his sires–
Song and love and all desires.
Ere the starry dogwoods fell
They were lovers, so they tell.
Woe is me to tell it thee,
Winter winds in Arcady!
Broken pipes and vows forgot,
Scattered flocks returning not,
Frozen brook and drifted hill,
Ashen sun and song-birds still;
Songs of summer and desire
Crooned about the winter fire;
Shepherd lads with silver hair,
Shepherd maids no longer fair.
Willa Cather
(1873-1947)
poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: #More Poetry Archives, 4SEASONS#Winter, Archive C-D, Archive C-D
Osip Mandelstam is a central figure not only in modern Russian but in world poetry, the author of some of the most haunting and memorable poems of the twentieth century.
A contemporary of Anna Akhmatova, Marina Tsvetayeva, and Boris Pasternak, a touchstone for later masters such as Paul Celan and Robert Lowell, Mandelstam was a crucial instigator of the “revolution of the word” that took place in St. Petersburg, only to be crushed by the Bolshevik Revolution. Mandelstam’s last poems, written in the interval between his exile to the provinces by Stalin and his death in the Gulag, are an extraordinary testament to the endurance of art in the presence of terror.
This book represents a collaboration between the scholar Clarence Brown and W. S. Merwin, one of contemporary America’s finest poets and translators. It also includes Mandelstam’s “Conversation on Dante,” an uncategorizable work of genius containing the poet’s deepest reflections on the nature of the poetic process.
Osip Mandelstam (1891–1938) was born and raised in St. Petersburg, where he attended the prestigious Tenishev School, before studying at the universities of St. Petersburg and Heidelberg and at the Sorbonne. Mandelstam first published his poems in Apollyon, an avant-garde magazine, in 1910, then banded together with Anna Akhmatova and Nicholas Gumilev to form the Acmeist group, which advocated an aesthetic of exact description and chiseled form, as suggested by the title of Mandelstam’s first book, Stone (1913).
During the Russian Revolution, Mandelstam left Leningrad for the Crimea and Georgia, and he settled in Moscow in 1922, where his second collection of poems, Tristia, appeared. Unpopular with the Soviet authorities, Mandelstam found it increasingly difficult to publish his poetry, though an edition of collected poems did come out in 1928. In 1934, after reading an epigram denouncing Stalin to friends, Mandelstam was arrested and sent into exile. He wrote furiously during these years, and his wife, Nadezhda, memorized his work in case his notebooks were destroyed or lost. (Nadezhda Mandelstam’s extraordinary memoirs of life with her husband, Hope Against Hope and Hope Abandoned, published in the 1970s, later helped to bring Mandelstam a worldwide audience.)
Clarence Brown is the author of a prize-winning biography of Mandelstam and is Professor Emeritus of Comparative Literature at Princeton.
W.S. Merwin was born in New York City in 1927 and grew up in Union City, New Jersey, and in Scranton, Pennsylvania. From 1949 to 1951 he worked as a tutor in France, Portugal, and Majorca. He has since lived in many parts of the world, most recently on Maui in the Hawaiian Islands. He is the author of many books of poems, prose, and translations and has received both the Pulitzer and the Bollingen Prizes for poetry, among numerous other awards.
The Selected Poems of Osip Mandelstam
by Osip Mandelstam, translated from the Russian by Clarence Brown and by W.S. Merwin
Paperback
Series: New York Review Books Classics
Pages: 192
Publ. Date: August 31, 2004
Language: English
ISBN-10: 1590170911
ISBN-13: 978-1590170915
Books That Everyone Should Read
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Mandelstam, Osip, REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
Hij hoort stemmen. Hij kijkt om en ziet zijn dochter bij de winkel van de slager. Half in de deur, half in de winkel, staat ze te lachen. Elke dag gaat ze naar Kemp, alleen maar voor zijn praatjes en voor een onsje van dit en een stukje van dat.
Hoe het leven gelopen is. Niet Kemp maar Mels is met Lizet getrouwd, gewoon omdat ze zwanger was na een avond vrijen. Zwanger uit balorigheid. Hij was in de val gelopen die Lizet voor hem had gezet. Ze had zijn hulp ingeroepen tegen Kemp, die haar altijd achternaliep. Na een feestavond had ze hem gevraagd om haar naar huis te brengen, om Kemp te ontmoedigen. Hij had zich laten aanhalen. De hele nacht hadden ze gevreeën, op de zolder van de watermolen, op de jutemeelzakken.
Dat zijn dochter het zo goed kan vinden met haar schoonvader Kemp ziet hij als een straf. Haar lach klinkt door de straat. Hij hoort hoe ze de weg oversteekt, terug naar huis. Haar hakken klikken op de keien. Een deur slaat dicht. Het is weer stil.
Dat uitgerekend zijn dochter trouwde met de zoon van Kemp!
Kemp zwaait naar hem. Verdomd, nu moet hij nog terugzwaaien ook.
`Jammer’, roept Kemp, zijn handen als een toeter voor de mond. `Ik kan de winkel niet sluiten voor een lezing. Ik weet trouwens net zo veel over vroeger als jij.’
Mels reageert niet. Kemp liegt. Hij is nooit zijn winkel uit geweest. De mannen van het dorp werkten in de fabriek. Allemaal. Kemp weet niet hoe het er in de fabriek aan toeging. Hij kan nooit zoveel weten als Mels, die de administratie van de fabriek heeft gedaan en de salarissen heeft betaald. Hij weet wat de vrouwen uit te geven hadden. Thuis heeft hij de hele boekhouding, waarin hij zelfs het leven na kan gaan van de eerste generatie arbeiders in de watermolen. Hij kan zich met recht de chroniqueur van het dorp noemen. Wat weet zo’n Kemp meer dan wat gepraat over de kwaliteit van het vlees? Waarover praten ze in een slagerswinkel? Vertellen die vrouwen aan Kemp alles? Over hun haar dat anders moet? Over hun kerel die hen slaat? Leggen ze hun hele ziel en zaligheid bij Kemp op het hakblok?
Misschien heeft Kemp ook een beetje gelijk. De vrouwen hebben een andere geschiedenis. De meesten werkten nooit langer dan een paar jaar in de fabriek, tot ze trouwden of zwanger werden. Kemp kent de vrouwen beter, ook al kent hij ze alleen maar uit zijn winkel. De geschiedenis van de vrouwen is een heel andere dorpsgeschiedenis. Als zij er een boek over zouden schrijven, zou de geschiedenis van de fabriek maar van ondergeschikt belang zijn.
Hij rijdt naar het café. De deur gaat open. Koen, de kastelein, gaapt naar buiten en raapt de krant van de deurmat.
`Koffie?’ roept hij naar Mels.
Binnen hangt de zoetige lucht van verschaald bier en van verse koffie. Koen heeft pas een moderne espressomachine gekocht. Koffie uit Italië. Het hele café ruikt naar Rome. Koffie zoals hij die vroeger op vakantie in Italië dronk, als hij daar kampeerde. Als Lizet en de kleine nog sliepen. Zes, zeven uur in de ochtend, zo vroeg al liep hij van de camping naar het dorp. Zalig, dat gevoel van lopen. Het knisperen van het grind onder zijn schoenen. Benen die synchroon bewogen. Sterke benen. Voeten die konden kijken en feilloos de bulten en stenen vermeden. In Italië heeft hij de vreugde van het lopen geleerd. Lopen als zintuig. In het dorpscafé hadden ze daar toen al een espressoapparaat. Zo vroeg was daar al volk. Oudere mannen die witte wijn dronken, om zeven uur in de ochtend. Jonge mannen die vier, vijf kopjes espresso achter elkaar dronken om klaarheid in hun ogen te krijgen.
Hijzelf werd dromerig van de espresso. Ochtendcognac noemde hij het. En er was muziek. Plaatjes die alleen ‘s ochtends vroeg in koffiezaken werden gedraaid. Rita Ketty, met haar stem vol heimwee. En er werden kranten gelezen, waar de inkt nog van plakte. Foto’s van vermoorde hoeren in achtertuintjes van nette mensen. Ongelukken op de autostrada. Een Fiat 600 op de kop achter de vangrail met daarnaast dode kinderen in het gras. Bloed in zwart-wit. En dáárnaast een foto van een Mariaverschijning in Palermo, in scène gezet, want Maria toonde zich alleen aan de zieneres, een oude dame met dweperige ogen die heiligheid afsmeekten. En ook de stigmata van pater Pio waren weer gaan bloeden. De wonden van Christus, de nagels in handen en voeten, de doorns van de doornenkroon. Italië was altijd heftig. Pagina één droop altijd van het bloed.
Zwevend op espressogeuren en een veel te vroeg gedronken witte wijn, ging hij terug naar de tent en bereidde het ontbijt. Ingetogen, wakker maar dromend. Vergevingsgezind. Zolang ze sliepen, hoorden ze bij hem. Zolang ze stil waren, hield hij van hun aanwezigheid. De ochtend was intiem, totdat ze wakker werden en alles weer gewoon was. Gewoon een gezin dat zich aan de regels van de dag hield. Geen tijd voor dromen. Mels, doe dit. Mels, doe dat. Zet de haringen vast, het gaat waaien. Het gas is op, net nu de aardappels bijna gaar zijn, haal vlug een nieuwe fles. Nee, geen kant-en-klare pizza’s. Denk je dat ik al die aardappels weggooi! Nog voor het avond was, verlangde hij al naar de volgende ochtend. Om te lopen.
Italië, daar kan hij nooit meer heen. Frankrijk ook niet. De fietstocht die hij naar Santiago de Compostela had willen maken, is hem afgenomen. En de reis naar China. Terwijl tegenwoordig iedereen naar China gaat. China is een gewoon vakantieland geworden. De toeristen fotograferen elkaar bij de Chinese Muur. Wat zou hij die duizenden kilometers graag gelopen hebben. Met Thija en Tijger. Aan elke steen van de Muur zit een verhaal. Dat moet je met handen en voeten voelen.
De kastelein zet hem koffie voor en poetst de koffiemachine blinkend op.
Mels nipt aan de drank en geniet.
`Het was druk bij de meelfabriek vannacht’, zegt Koen. `Ze maken er een attractie van.’
`Wat een onzin.’
`Ik heb er geen problemen mee. Goed voor de zaak als hier volk komt. Daarom heb ik de koffiemachine gekocht. Dagjesmensen willen échte koffie.’ Hij haalt de lap nog eens over de blinkende machine. `Ik ga ook souvenirs verkopen. Toeristen nemen van alles mee. Ansichtkaarten. Foto’s van de silo.’
`Die heb ik genoeg. Je hoeft maar te kiezen. Ik heb alle fotomappen bij me.’ Mels legt de tas met foto’s op de bar. `Wat denk je, komen er straks veel mensen?’
`Iedereen weet het’, zegt Koen, door een map bladerend. `Het heeft in het dorpsblad gestaan. De projector staat al klaar. Ik heb twintig stoelen klaargezet.’
`Dat zijn er te weinig.’
`Ik heb er nog achter de hand.’
`Je moet ook foto’s van de Wijer verkopen.’
`Van zo’n beek? We moeten foto’s van het dorp van vroeger hebben.’ Koen slaat het album dicht. `Die zitten hier niet in. Mensen in klederdracht, daar zijn toeristen gek op.’
`Wij liepen hier niet in klederdracht.’
`Een silo en een watermolen zijn te weinig voor toeristen. Aan de Wijer ligt nog ergens een bunker. Daar kunnen we ze naartoe sturen. En dan vertel jij ze over de oorlog. Je kunt de mensen wijsmaken wat je wilt.’
`Hier is nauwelijks iets gebeurd wat het herinneren waard is. Alleen John Wilkington.’
`Wie?’
`De Engelse piloot die tegen de silo is gevlogen. Hij heeft een paar weken bij ons op zolder gewoond. De oorlog ging langs ons heen. De meeste mensen kwamen er pas achter dat er oorlog was toen we werden bevrijd. Ze hadden wel eens Duitse soldaten gezien, maar die hebben hier alles gelaten zoals het was. De meelfabriek is altijd blijven draaien. Ook Duitsers hadden brood nodig.’
`Dat die Wilkington tegen de silo vloog en bij jullie op zolder zat, daar zit wel een verkoopbaar verhaal in’, zegt Koen. `Schrijf het eens op voor het dorpsblad.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (066)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Original, touching and much-anticipated first collection from star of the Faber New Poets scheme.
Zaffar Kunial was born in Birmingham and lives in Hebden Bridge.
He published a pamphlet in the Faber New Poets series in 2014 and spent that year as the Wordsworth Trust Poet-in-Residence.
Since his first public reading, of ‘Hill Speak’ at the 2011 National Poetry Competition awards, he has spoken at various literature festivals and in programmes for BBC radio, and won the Geoffrey Dearmer Prize for his poem ‘The Word’.
Us (Faber New Poets)
by Zaffar Kunial (Author)
Paperback
5 Jul 2018
Paperback: 64 pages
Publisher: Faber & Faber
Language: English
ISBN-10: 0571337651
ISBN-13: 978-0571337651
Dimensions: 195 x 135 x 10 mm
Publisher: Faber & Faber
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive K-L, Archive K-L, Art & Literature News
A Death-scene
“O day! he cannot die
When thou so fair art shining!
O Sun, in such a glorious sky,
So tranquilly declining;
He cannot leave thee now,
While fresh west winds are blowing,
And all around his youthful brow
Thy cheerful light is glowing!
Edward, awake, awake–
The golden evening gleams
Warm and bright on Arden’s lake–
Arouse thee from thy dreams!
Beside thee, on my knee,
My dearest friend, I pray
That thou, to cross the eternal sea,
Wouldst yet one hour delay:
I hear its billows roar–
I see them foaming high;
But no glimpse of a further shore
Has blest my straining eye.
Believe not what they urge
Of Eden isles beyond;
Turn back, from that tempestuous surge,
To thy own native land.
It is not death, but pain
That struggles in thy breast–
Nay, rally, Edward, rouse again;
I cannot let thee rest!”
One long look, that sore reproved me
For the woe I could not bear–
One mute look of suffering moved me
To repent my useless prayer:
And, with sudden check, the heaving
Of distraction passed away;
Not a sign of further grieving
Stirred my soul that awful day.
Paled, at length, the sweet sun setting;
Sunk to peace the twilight breeze:
Summer dews fell softly, wetting
Glen, and glade, and silent trees.
Then his eyes began to weary,
Weighed beneath a mortal sleep;
And their orbs grew strangely dreary,
Clouded, even as they would weep.
But they wept not, but they changed not,
Never moved, and never closed;
Troubled still, and still they ranged not–
Wandered not, nor yet reposed!
So I knew that he was dying–
Stooped, and raised his languid head;
Felt no breath, and heard no sighing,
So I knew that he was dead.
Emily Brontë
(1818-1848)
poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Brontë, Anne, Emily & Charlotte, In Memoriam
Godard and the Essay Film offers a history and analysis of the essay film, one of the most significant forms of intellectual filmmaking since the end of World War II. Warner incisively reconsiders the defining traits and legacies of this still-evolving genre through a groundbreaking examination of the vast and formidable oeuvre of Jean-Luc Godard.
The essay film has often been understood by scholars as an eccentric development within documentary, but Warner shows how an essayistic process of thinking can materialize just as potently within narrative fiction films, through self-critical investigations into the aesthetic, political, and philosophical resources of the medium.
Studying examples by Godard and other directors, such as Orson Welles, Chris Marker, Agnès Varda, and Harun Farocki, Warner elaborates a fresh account of essayistic reflection that turns on the imaginative, constructive role of the viewer.
Through fine-grained analyses, this book contributes the most nuanced description yet of the relational interface between viewer and screen in the context of the essay film. Shedding new light on Godard’s work, from the 1960s to the 2010s, in film, television, video, and digital stereoscopy, Warner distills an understanding of essayistic cinema as a shared exercise of critical rumination and perceptual discovery.
Rick Warner is an assistant professor of film in the Department of English and Comparative Literature at the University of North Carolina, Chapel Hill.
Godard and the Essay Film
A Form That Thinks
Rick Warner
Publication Date: July 2018
Categories: Film
Page Count: 288 pages
Size 6 x 9
Northwestern University Press
Cloth Text – $99.95
ISBN 978-0-8101-3738-7
Paper Text – $34.95
ISBN 978-0-8101-3737-0
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Bookstores, Archive G-H, Art & Literature News, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, Photography
A fascinating glimpse into design behind the Iron Curtain, revealed through the products and graphics of everyday Soviet life
This captivating survey of Soviet design from 1950 to 1989 features more than 350 items from the Moscow Design Museum’s unique collection.
From children’s toys, homewares, and fashion to posters, electronics, and space-race ephemera, each object reveals something of life in a planned economy during a fascinating time in Russia’s history.
Organized into three chapters – Citizen, State, and World – the book is a micro-to-macro tour of the functional, kitsch, politicized, and often avant-garde designs from this largely undocumented period.
Designed in the USSR: 1950-1989
Moscow Design Museum
Publisher: Phaidon Press
April 2018
Editions: Hardback
Language: English
Price: €34.95
Format: Hardback
Size: 270 x 205 mm
Pages: 240 pp
Illustrations: 350 illustrations
ISBN-10: 0714875570
ISBN-13: 978-0714875576
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Bookstores, Art & Literature News, Design, Illustrators, Illustration, Photography
Grief
Exultant whirlwind wrung the branches ;
And the weak leaves were loosed with power.
I heard the pelting dissonances ;
Anguish in the autumn shower.
But living petals now take wing
Like butterflies with dusky flashes;
April flutters her white ashes
Inaudibly, remembering.
Gladys Cromwell
(1885-1919)
Grief
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive C-D, Cromwell, Gladys, Gladys Cromwell
Poe’s cottage at Fordham
Here lived the soul enchanted
By melody of song;
Here dwelt the spirit haunted
By a demoniac throng;
Here sang the lips elated;
Here grief and death were sated;
Here loved and here unmated
Was he, so frail, so strong.
Here wintry winds and cheerless
The dying firelight blew,
While he whose song was peerless
Dreamed the drear midnight through,
And from dull embers chilling
Crept shadows darkly filling
The silent place, and thrilling
His fancy as they grew.
Here with brows bared to heaven,
In starry night he stood,
With the lost star of seven
Feeling sad brotherhood.
Here in the sobbing showers
Of dark autumnal hours
He heard suspected powers
Shriek through the stormy wood.
From visions of Apollo
And of Astarte’s bliss,
He gazed into the hollow
And hopeless vale of Dis,
And though earth were surrounded
By heaven, it still was mounded
With graves. His soul had sounded
The dolorous abyss.
Poor, mad, but not defiant,
He touched at heaven and hell.
Fate found a rare soul pliant
And wrung her changes well.
Alternately his lyre,
Stranded with strings of fire,
Led earth’s most happy choir,
Or flashed with Israfel.
No singer of old story
Luting accustomed lays,
No harper for new glory,
No mendicant for praise,
He struck high chords and splendid,
Wherein were finely blended
Tones that unfinished ended
With his unfinished days.
Here through this lonely portal,
Made sacred by his name,
Unheralded immortal
The mortal went and came.
And fate that then denied him,
And envy that decried him,
And malice that belied him,
Here cenotaphed his fame.
John Henry Boner
(1845-1903)
poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Edgar Allan Poe, Poe, Edgar Allan
Ellen Hinsey’s new book-length sequence, The Illegal Age, is a powerful investigation into the twentieth-century’s dark legacy of totalitarianism and the rise of political illegality.
It explores the enduring potential for human beings to set neighbour against neighbour and commit final acts of violence. A book of lyrical reflection and prophesy, The Illegal Age chronicles the arrival of a new, disquieting reality unfolding in our midst.
As Marilyn Hacker has written, “In dialogue with Celan, Szymborska, Milosz… this is a daring text – for its political acuity, and for its demonstration of the power in poetry to recount, remember, move the heart while opening the mind.”
Written in parallel with her first-hand research into the rise of authoritarianism carried out over the last decade, Hinsey’s volume warns that – rather than an “Age of Anxiety” – we may indeed be facing the start of the “Illegal Age”.
Ellen Hinsey was born in 1960 in Boston, Massachusetts. For the last two decades she has lived in Europe. She received a Bachelor of Fine Arts degree from Tufts University and a graduate degree from Université de Paris VII. She has taught at the French graduate school the Ecole Polytechnique and currently teaches at Skidmore College s Paris program. She is the international correspondent for The New England Review.
Hinsey’s work is concerned with history, ethics and democracy. Her first-hand accounts and analyses of the impact of the 2012 Russian presidential elections, the 2010 Polish presidential plane crash, Hungarian politics, Václav Havel’s ethical legacy and post-1989 German reconstruction have been published in The New England Review. A selection of these essays are included in her book <ik>Mastering the Past: Contemporary Central and Eastern Europe and the Rise of Illiberalism (Telos Press, 2017). Her current work addresses global authoritarianism.
Hinsey’s first book, Cities of Memory, draws on her experiences at the Berlin Wall on the weekend of November 9, 1989, as well as in Prague during the Velvet Revolution. The book received the Yale Series Award and was published by Yale University Press in 1996. Her second book, The White Fire of Time (Wesleyan University Press, 2002 / Bloodaxe Books, 2003), written after a family tragedy, is an exploration of ethics and renewal.
Later, you will realize that compromise is the wood that burns
Most brightly in the hour before regret.
But by then, all the doors will have been marked in yellow chalk.
Still, let us not pass each other this final time, without recognition,
Without looking each other in the eye.
Remember: in the ink-light of testimony, a record may still be kept.
Ellen Hinsey (fragment)
The Illegal Age
by Ellen Hinsey (Author)
PBS Autumn Choice 2018
Publisher: Arc Publicationas
July 2018
120 pages
Language: English
ISBN-10: 191146938X
ISBN-13: 978-1911469384
Product Dimensions: 15 x 2.2 x 21 cm
Hardcover £13.99
Paperback £10.99
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive G-H, Art & Literature News, EDITOR'S CHOICE
Hij loopt naar de vlonder en springt in zijn bootje. Hij moet hard roeien, tegen de stroom in. Hij hoort zijn moeder zingen. Ze is aan het werk op haar veldje bij de Wijer. Ze plukt frambozen. Ze zwaait naar hem.
`Kom je me helpen, druifje?’
`Val dood met die lieve woordjes’, wil hij roepen, maar hij doet het niet.
Ze zingt liedjes, half voor hem, half voor zichzelf. Ze zingt altijd als ze op het veldje bezig is.
Hij legt de boot vast en gaat haar helpen.
Uit de korf met rode vruchten stijgt een zoete lucht op. Mels steekt alle frambozen die hij plukt in zijn mond. Met het puntje van zijn tong haalt hij er de pitjes uit.
`Je bent een gulzigaard’, zingt moeder. `Je mond is rood tot aan je oren. Van je kin druppelt bloed.’
`Frambozen zitten het liefst in mijn buik’, zegt Mels.
`Ze zijn rijp omdat ze van je houden’, zingt moeder. `Ze geuren omdat ze dan zeker weten dat jij ze plukt.’
`Moeder, weet jij waarom Chinezen scheve ogen hebben?’
`Omdat ze achterstevoren zijn geboren’, lacht moeder.
`Waarom hebben ze doorzichtige oorschelpen?’
`Omdat ze van porselein zijn gemaakt.’
`Waarom hebben ze zwart haar?’
`Omdat het witte haar op was toen God de Chinezen schiep.’
`Ze trappen hemelbeestjes dood.’
`Doen ze dat?’
`Waarom eten ze honden?’
`Dat doen ze niet!’
`Dat doen ze wel. Ik zag het op een foto in een boek.’
`Goh, dat wist ik niet.’
`Ze hangen mensen op aan hun kin. Je mag mijn boek wel zien.’
`Waarom wil je dan naar China?’
`Ik wil weten waar Thija vandaan komt. Ze houdt van mij.’
`Hoe weet je dat?’
`Ze weet alles van mij. Ze weet altijd waar ik ben, ook als ze me niet ziet.’
`Dan is ze helderziend. Dat lijkt me typisch iets voor Chinezen. Doordat ze alles van tevoren weten, zetten ze de wereld op zijn kop.’ Ze zingt een liedje over Chinezen. Liedjes verzint ze altijd zelf.
Hij loopt naar de Wijer en gaat langs het water liggen, zijn hoofd dicht bij de oppervlakte, turend naar vissen.
`Pas op voor de duivel in de beek’, roept zijn moeder. `Houd je ogen niet open onder water, want dan pakt de duivel je bij je haren.’
Toch houdt hij zijn hoofd onder water om met wijdopen ogen naar de slakken en de modderkruipers op de bodem te kijken. Zijn moeder heeft gelijk. Hij kijkt recht in de ogen van de duivel die van onder de bladeren van een lisdodde naar hem ligt te loeren. Vlug haalt hij zijn hoofd boven water, houdt het schuin naar links en dan naar rechts om het water uit zijn oren te laten lopen en ziet aan de overkant Thija aankomen op de hoge zwarte fiets van haar moeder. Zo dun en zo klein is ze, tussen de stangen van de fiets, niet meer dan een trekpop waarvan de benen mechanisch bewegen, aangedreven door de grote strik die stijf gesteven op haar hoofd staat.
`Er zit kroos in je haar’, zegt Thija als ze afstapt en de fiets in het gras laat vallen.
`Ik heb de duivel in het water gezien.’
`Een snoek?’
`Het was echt de duivel.’
`Ik wist dat je hier was’, zegt Thija. `Ik hoorde je moeder zingen.’
Mels kuiert naar het bruggetje, tien meter verderop. Het is niet meer dan een brede plank, die wit is van de schimmel. Hij loopt naar de overkant.
`Het is mooi, dat wier in je haar’, lacht Thija.
`Jouw strik is ook mooi. Je moeder is knap.’
`Dat kan ik zelf.’
`Dat kun je niet.’
Ze houdt haar armen omhoog, alsof ze wil bewijzen dat ze de strik zelf kan strikken, zodat haar stijve jurk wijduit gaat staan en de bloemetjesrand van haar roze onderjurk laat zien.
`Ik ben groter dan jij’, zegt Mels, op zijn tenen staand.
`Je bent groter dan mijn buik voordat je werd geboren’, zingt zijn moeder terwijl ze met de mand frambozen over de plank loopt. `Ik zal nog van je houden, ook al word je net zo groot als de kerktoren, ook al word je net zo dik als de silo.’ Dikke druppels donkerrood sap druipen uit de mand op het schimmelende bruggetje. Ze blijven er als bloedspatten op liggen. Sap druppelt in de Wijer en trekt roze strepen in het water die oplossen in het kristalheldere riviertje.
Moeder loopt langs de kinderen die in het gras zijn gaan zitten, met hun benen in het water.
`Als jullie uitverteld zijn, dan kom je maar naar huis’, zingt zijn moeder. `Dan krijg je karnemelk met frambozensap. En duizend gouden oren om het lied van duizend krekels te horen.’
`Krekels zingen niet’, zegt Thija.
`Je leert nog wel naar hun zang te luisteren. Mag ik je fiets lenen? Dan ben ik thuis voordat mijn korf is leeggedruppeld.’ Moeder zet het mandje op de bagagedrager, stapt op de fiets en rijdt zingend over het pad naar huis. Een rood druipspoor blijft achter in het zand.
`Jouw moeder is een beetje gek’, zegt Thija.
`Net als die van jou dus.’
`Precies, zo bedoel ik het.’
Tijger komt aanfietsen, zijn hoofd rood van de inspanning. Hij ploft naast hen neer.
`Waar was je?’
`Ik had de keuken moeten witten, maar ik heb op bed liggen lezen. Mijn moeder heeft een tijdschrift gekregen van missionarissen die in China werken. Als je wilt mag je het lezen. Het is niet zo wreed als dat boek.’
`In China zijn alle wegen rood’, zegt Thija.
`Van het bloed, natuurlijk.’
`Het zand is rood. De bomen zijn blauw. Het water is groen. In China is alles anders.’
`Je praat alsof je het met eigen ogen hebt gezien’, zegt Tijger.
`Dat is ook zo. De laatste keer logeerde ik bij mijn grootmoeder in Sjanghai. Ze heeft een hoedenwinkel.’
`Van die grote hoeden die op woks lijken?’ vraagt Mels.
`Precies. Maar ook zijden hoeden. En hoeden van glas.’
`Dat bestaat niet.’
`Dun glas, zo dun als papier. Als je een hoed van glas opzet, knispert je haar. Veel mensen komen hoeden bij haar passen. Ze kent de modellen van alle hoeden uit heel China omdat ze vroeger een vis is geweest. Ze heeft door alle rivieren van China gezwommen. Vanuit het water heeft ze naar de mensen gekeken. Als ze haar hoeden zit te naaien, vertelt ze me over wat ze in het water heeft meegemaakt. Ze spreekt de taal van de vissen. Mij heeft ze die taal ook geleerd, een beetje.’
`Kun je ook met de vissen in de Wijer praten?’
`Die spreken geen Chinees.’
Ze trekt haar benen uit het water en pakt haar schoenen.
`Ik hoor een klok’, zegt Tijger opeens.
Ze luisteren.
`Ik hoor niks’, zegt Mels.
`Ik hoor hem weer.’
Ze luisteren, hun oor aan het water. Nu horen de anderen het ook.
`Het verdronken kasteel’, zegt Tijger.
`Hoor je de mensen in het kasteel ook?’ vraagt Thija.
`Ik hoor paarden.’
`Ridders?’
`En een prinses. Ze zingt en ze speelt op een harp.’
Opeens ziet Mels op het bruggetje de dikke pad met uitpuilende ogen en opgeblazen wangen. Als hij brult maakt hij het geluid van een klok. Maar Mels doet net of hij van niets weet en blijft zijn oor aan het water houden, net als de anderen.
`Nu hoor ik de prinses ook’, zegt hij. `Ze roept. Ze zit opgesloten in een toren. Ze wil bevrijd worden.’
`Waarom is ze opgesloten?’ vraagt Thija.
`Ze wil niet trouwen met de ridder aan wie haar vader haar heeft geschonken. Ze wil een andere man.’
`Ze maken haar dood’, zegt Tijger. `Ik hoor niets meer. Ook de klok niet.’
Mels ziet de dikke vroedmeesterpad verdwijnen in het gras.
`Kijk!’ Tijger wijst op een dun rood spoor in het water, dat blinkt als olie. `Bloed. Ze hebben haar de keel doorgesneden.’
Mels houdt een vinger in het rode spul. Er blijft een beetje roest op zijn huid achter. Het lijkt op gestold bloed.
`Zo’n straf heeft ze niet verdiend’, zegt Thija. `We hadden haar moeten bevrijden.’
`Dat zouden de anderen in het kasteel niet hebben begrepen’, zegt Tijger. `Toen het kasteel verzonk, eeuwen geleden, hadden vrouwen niets te vertellen.’
`Stomme kerels.’
`Andere tijden, andere zeden.’
`Denk jij er soms ook zo over?’ vraagt Thija.
`Ik zeg alleen wat ze tóén dachten.’ Tijger voelt zich aangevallen. `Jij mag trouwen met wie je wilt hoor. Met Mels, of met mij.’
`En als ik jullie allebei niet wil?’
`Vertel geen onzin. Wie zou je anders willen dan een van ons twee?’
Verbijsterd hoort Mels de discussie aan. Het is alsof ze plots onder glazen stolpen zitten. Ieder alleen. Alles is breekbaar.
`En als ik niet trouw?’
`Heb ik nooit over nagedacht’, zegt Tijger. `Ik wil hierover helemaal niet praten.’
`Jij begint er toch zelf over!’
`Nee, jij. Jij zei dat ik net zo over vrouwen dacht als die ridders.’
`Je vertelde dat verhaal van die opgesloten jonkvrouw alleen maar om me uit te dagen. Je wilt weten voor wie ik kies.’
Het hoge woord is eruit. Thija schrikt er zelf van.
Ze begint te huilen, springt op en loopt weg. De jongens kijken haar na, tot ze verdwijnt tussen de huizen.
Mels trekt zijn schoenen aan.
`We hebben een groot probleem.’ Tijger plukt de harige bolletjes van de distels uit zijn sokken.
`Het probleem is dat we vrienden zijn’, zegt Mels. `We moeten het haar gewoon vragen.’
`Nee’, schrikt Tijger. `Stel je voor dat ze voor jou kiest. Dan weet ik liever niets.’ Hij rijdt naar huis.
Mels springt in de boot en roeit stroomopwaarts. Hij wil alleen zijn.
Ton van Reen: Het diepste blauw (065)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
In the period between 1815 and 1820, Mary Shelley wrote her most famous novel, Frankenstein; or, The Modern Prometheus, as well as its companion piece, Mathilda, a tragic incest narrative that was confiscated by her father, William Godwin, and left unpublished until 1959. She also gave birth to four—and lost three—children.
In this hybrid text, Rachel Feder interprets Frankenstein and Mathilda within a series of provocative frameworks including Shelley’s experiences of motherhood and maternal loss, twentieth-century feminists’ interests in and attachments to Mary Shelley, and the critic’s own experiences of pregnancy, childbirth, and motherhood.
Harvester of Hearts explores how Mary Shelley’s exchanges with her children—in utero, in birth, in life, and in death—infuse her literary creations. Drawing on the archives of feminist scholarship, Feder theorizes “elective affinities,” a term she borrows from Goethe to interrogate how the personal attachments of literary critics shape our sense of literary history.
Feder blurs the distinctions between intellectual, bodily, literary, and personal history, reanimating the classical feminist discourse on Frankenstein by stepping into the frame.
The result—at once an experimental book of literary criticism, a performative foray into feminist praxis, and a deeply personal lyric essay—not only locates Mary Shelley’s monsters within the folds of maternal identity but also illuminates the connections between the literary and the quotidian.
Rachel Feder is an assistant professor of English and literary arts at the University of Denver. Her scholarly and creative work has appeared in a range of publications including ELH, Studies in Romanticism, and a poetry chapbook from dancing girl press.
Rachel Feder (Author)
Harvester of Hearts
Motherhood under the Sign of Frankenstein
Cloth Text – $99.95
ISBN 978-0-8101-3753-0
Paper Text – $34.95
ISBN 978-0-8101-3752-3
August 2018
Women’s Studies
Literary Criticism
152 pages
Northwestern University Press
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive E-F, Archive S-T, Art & Literature News, Mary Shelley, Shelley, Mary, Shelley, Percy Byssche, Tales of Mystery & Imagination
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature