NEW POETRY WEBSITE
A project from
fleursdumal.nl magazine:
Antony Kok (1882-1969)
poet & writer & co-founder of DE STIJL
More in: Antony Kok
V e r z a m e l e n
door Ed Schilders
Het is slechts toeval dat mijnheer Van Kempen dezelfde achternaam heeft als de schrijver wiens boek hij verzamelt, Thomas van Kempen en diens ‘Navolging van Christus’. ‘Wij zijn geen familie’, zei hij, en ik begreep dat hij niet Christus maar Thomas bedoelde. En hij toonde mij alle honderd verschillende uitgaven, die hij in de loop der jaren verzameld had. Dat zijn collectie nog lang niet compleet was, wist hij, maar hij vond het niet erg; een complete collectie is immers het ergste dat de boekverzamelaar kan overkomen.
Ik vond het mooi om te zien, die honderd verschillende ‘Navolgingen’, een processie van gedrukte gelovigheid, onveranderd door de eeuwen. Ik heb het nooit gelezen, maar ik waardeer Thomas om het gevleugeld geworden woord dat hij onder zijn beeltenis liet schrijven: ‘Met een boeksken in een hoeksken.’
Ook dat is nooit meer veranderd.
Nu heeft zich kortelings aan mijnheer Van Kempen iets ernstigs voltrokken.
Hij kreeg een erfenis. In een bibliotheek die meer religieuze werken bezit dan God er gelezen heeft, kwam een kaartenbak te overlijden. De bibliothecaris sprak mij aan dat het kaartsysteem over Thomas van Kempen, na een flink gedragen ziekbed, toch nog schielijk het papieren leven verwisseld had voor het digitale hiernamaals. Ik zag een traan in zijn ooghoek, ik troostte hem. Toen dacht ik aan meneer Van Kempen als erfgenaam.
Van Kempen zit sindsdien stilletjes in het hoekske van zijn bibliotheek. Het kaartsysteem staat op het tafeltje: tweeduizend en meer verschillende uitgaven van ‘De navolging’. Aan hem heeft zich het ergste geopenbaard dat een verzamelaar kan treffen: het besef dat er geen eind is aan het verzamelen van boeken. Hij zegt: ‘Je wordt er nederig van, dat wel.’
(de Volkskrant van 29-05-1997, Pagina 29, column CICERO)
Ed Schilders over Thomas a Kempis
© Schilders, E.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, BOOKS. The final chapter?, Ed Schilders, Jef van Kempen, MONTAIGNE, Thomas a Kempis
Marco Entrop
Antony Kok: de spoorwegbeambte als dichter
‘Heb 42 jaar bij de spoorwegen moeten werken en altijd hard moeten klerken.’ Een bondiger typering van zijn maatschappelijk leven heeft de dichter Antony Kok niet nagelaten. Er staat geen datum bij, maar het zal in of kort na 1942 zijn geweest dat hij dit aforisme schreef. Net zestig geworden, was Kok op 1 mei van dat jaar vroegtijdig op pensioen gesteld, nadat hij daar ‘wegens leeftijd’ zelf om had verzocht. In zijn aforisme liet Kok er geen twijfel over bestaan dat hij met weinig plezier op zijn ambtelijke loopbaan terugzag.
Sinds 1899 was Kok onafgebroken bij het spoor in dienst geweest. Evenals zijn vader had hij, enkele jaren later daarin gevolgd door zijn jongste broer, voor een carrière bij het spoor gekozen. Kok was zeventien toen hij op het centraalbureau van de Staats spoorwegen te Utrecht als ‘hulpschrijver’ werd aangesteld. Uit zijn personeelstaat blijkt dat het aanvankelijk om een tijdelijke benoeming ging, die op 12 september 1900, precies zes maanden nadat hij het surnumerairsexamen met goed gevolg had afgelegd, werd omgezet in een vaste aanstelling als klerk-telegrafist 3e klasse op het station van het Limburgse Reuver. In de daaropvolgende jaren promoveerde Kok binnen deze functie naar de hoogste rang, waarbij het jaarsalaris opliep van f 450 in 1900 tot f 600 in 1908. In die periode verwisselde Kok vrijwel jaarlijks van standplaats: na Reuver volgden Eindhoven, Venlo, Emmerik, ‘s-Hertogenbosch, Oisterwijk en ten slotte Tilburg, waar hij nog verder in de ambtenarenhiërarchie opklom tot commies en zelfs korte tijd chef-commies was, maar die positie na een conflict met zijn superieuren eind 1923 weer verloor, en in de rang van commies zijn pensioen bereikte.
Voor Kok mocht het kantoor leven dan een weinig opwekkend bestaan hebben betekend, Mondriaan had hem er ooit nog om benijd. Op 5 december 1922 schreef hij vanuit Parijs aan Kok: "t Is altoos prettiger en rustiger iets geld te hebben voor voorkomende gelegenheden en voor tijden van gebrek; […]. Ik had veel liever dat ‘t buiten kunst was zooals jij werk hebt dat betaalt, buiten kunst. Maar ik heb voor niets anders geleerd: Kok had wel een vak geleerd, maar waarschijnlijk liever een leven in en voor de kunst geleid. Leven van de pen bleek voor Kok helaas niet weggelegd. En dat is ook een beetje wat in zijn aforisme doorklinkt: spijt omdat door het jarenlange dagelijkse, en voorzeker eentonige en geestdodende werk op kantoor zijn literaire ambities er te veel bij waren ingeschoten.
Na een bescheiden explosie van creativiteit in de jaren rond 1920, waarin Kok zich had begeven in de artistieke avant-garde van De Stijl, bevriend was geweest met Theo van Doesburg en ook met andere kunstenaars uit de kring van dit tijdschrift had verkeerd als Piet Mondriaan en Kurt Schwitters, was zijn poëtisch elan zo goed als gedoofd. Anno 1942 was ook de rest inmiddels tot herinneringen verstild: De Stijl bestond niet meer, Van Doesburg was dood en de vriendschappen met Mondriaan en Schwitters waren in de loop der jaren verwaterd. Schrijven deed Kok nog wel, vrijwel uitsluitend aforismen die hij tot op hoge leeftijd is blijven maken, overigens zonder er één te publiceren.
Toen Kok in 1969 overleed, was hij als dichter nagenoeg vergeten. Zijn poëzie heeft de herinnering aan hem ook nauwelijks vast kunnen houden. Bij zijn leven zag Kok slechts zes van zijn gedichten gepubliceerd. De in De Stijl opgenomen verzen ‘Stilte + stem (vers in W)’ en ‘Nachtkroeg’ hebben in kleine kring nog enige bekendheid gekregen. ‘Nachtkroeg’ beleefde sinds 1954 zelfs enkele herdrukken, dank zij de plaats die het gedicht kreeg in Paul Rodenko’s bloemlezing uit de Nederlandse avant-gardepoëzie Nieuwe griffels, schone leien. De andere verzen verdwenen in de anonimiteit van thans vrijwel onvindbaar geworden tijdschriftjes. Een van die gedichten is aardig genoeg om op deze plaats terug te halen, omdat dit het enige in druk overgeleverde gedicht van Kok is geweest dat op de spoorwegen is geïnspireerd.
Zonder Theo van Doesburg zou Koks dichterschap waarschijnlijk nooit van de grond zijn gekomen. Ze leerden elkaar kennen in de herfst die volgde op het uitbreken van de oorlog in augustus 1914, toen Van Doesburg als gemobiliseerd dienstplichtige in de buurt van Tilburg was gelegerd. De vriendschapsrelatie die uit dit contact ontstond, is ongetwijfeld de meest hechte in Van Doesburgs leven geweest. Dat de in zijn vriendschappen nogal grillige Van Doesburg de duurzaamheid van deze relatie al vroeg moet hebben voorvoeld, blijkt wel uit de brief die hij op oudejaarsdag 1915 vanuit Utrecht aan Kok verzond: ‘Onze vriendschap is […] onverwoestbaar niet alleen, maar onpeilbaar diep: Kok en Van Doesburg zouden voor het leven met elkaar bevriend blijven.
Niet alleen stimuleerde Van Doesburg Kok tot dichten, in hem vond Kok ook een belangrijk oriëntatiepunt en zijn literaire mentor. Via de door Van Doesburg aangedragen lectuur maakte hij kennis met het werk van de literaire avant-garde van zijn tijd, zoals dat van de Duitse expressionisten en de futuristen in Italië, naar welke voorbeelden Kok verzen begon te schrijven die regelmatig aan Van Doesburg ter beoordeling werden voorgelegd.
Tussen beide vrienden kwam een intensieve literaire uitwisseling op gang, waarin weldra ook Van Doesburgs eerste vrouw Agnita Feis werd betrokken. Van hen zou Feis als enige al vroeg met haar vernieuwende poëzie naar buiten treden. Eind 1915 bracht zij in eigen beheer een bundeltje kubistisch-expressionistische gedichten uit onder de titel Oorlog. Verzen in staccato, dat door Albert Verwey in De Beweging van oktober 1916 lovend werd besproken.
Kok zou pas in 1917 voor het eerst publiceren. Aan het einde van dat jaar verschenen de eerste twee afleveringen van het mede door hem opgerichte tijdschrift De Stijl, waarin ook een artikel van zijn hand was opgenomen. In januari werden er twee gedichten van hem in Eenheid gepubliceerd. Van dit ‘Weekblad voor maatschappelijke en geestelijke stroomingen’ waren Van Doesburg en Feis al sinds enige jaren zeer regelmatige medewerkers.
Eenheid zou in januari 1918 opnieuw een gedicht van Kok plaatsen. Pogingen zijn poëzie bij de destijds toonaangevende literaire tijdschriften onder te brengen, liepen echter op niets uit. Zowel de redactie van De Beweging als die van Het Getij stuurde zijn verzen terug. Als dichter was en bleef Kok aangewezen op de meer marginale periodieken, zoals Eenheid en Holland Express dat zijn "gedicht ‘De wisselwachter’ publiceerde. Het Van Doesburg-archief, waar Koks poëtische nalatenschap goeddeels berust, bevat over die publikatie enige correspondentie.
Naast ‘Spoorweggoederenwagens’, geschreven in 1915 en ‘Trein’, een geheel uit klanknabootsingen opgebouwd gedicht uit 1921, is ‘De wisselwachter’ het enige van Kok bewaard gebleven gedicht dat aan zijn verleden als spoorwegbeambte herinnert.
Met de mededeling ‘Zoo juist geschreven’ kreeg Van Doesburg op 15 augustus 1917 een afschrift van ‘De wisselwachter’ per briefkaart toegestuurd -het handschrift zoals dat hier is afgedrukt. Dat Kok zich bij het schrijven van zijn gedicht had laten inspireren door de poëzie van Feis, sterker: de vorm van haar staccatoverzen zelfs letterlijk had nagevolgd, vond Van Doesburg kennelijk geen bezwaar. Via zijn toenmalige echtgenote Lena Milius liet hij per omgaande weten dat hij het gedicht ‘zeer goed’ vond.
Kok besloot het gedicht onmiddellijk te publiceren. Waarschijnlijk op aanraden van Van Doesburg zond hij het gedicht naar het geïllustreerde Rotterdamse weekblad Holland Express, het eenmanstijdschrift van de letterkundige, schilder en toneelschrijver Bernard Canter. Van Doesburg had Kok al eerder het advies gegeven iets naar Canter te sturen. Op 19 mei 1917 schreef hij hem: ‘Zeg dat je nieuwe moderne denkbeelden over mystiek, kunst enz. te ontwikkelen hebt. Noem mij gerust. Zeg b.v. dat ik je gezegd heb tot de Holl. Express te wenden, dan weet hij waarvanuit den wind waait: Voor Canter zal de naam Theo van Doesburg beslist geen aanbeveling zijn geweest. Hoewel Canter zeker niet onwelwillend tegenover de nieuwe stromingen in de beeldende kunst stond, gezien de mate waarin hij deze in zijn blad aan bod liet komen, lagen hij en Van Doesburg elkaar volstrekt niet. In september 1917 raakten die twee nog in een heftige polemiek verwikkeld naar aanleiding van de dood van de schilder Matthijs Maris, wiens kunstenaarschap door Van Doesburg toen fel werd verdedigd.
Holland Express was geen letterkundig maar meer een algemeen cultureel tijdschrift dat, zo blijkt uit de ondertitel, naast ‘Kunst’ en ‘Cultuur’, ook een orgaan wilde zijn voor ‘Handel’, ‘Nijverheid’ en ‘Verkeer’. De literaire bijdragen in het blad stonden op een bijzonder laag peil en bleven beperkt tot wekelijks één gedicht, duidelijk afkomstig van dichters van het tweede garnituur, en een enkel verhaal dat meestal was geschreven door Canter zelf, die trouwens voor de meeste artikelen in Holland Express tekende.
Canter zegde toe Koks inzending te zullen publiceren, al zou het nog enige tijd duren, zeker tot begin oktober 1917, alvorens de dichter een bevestiging daarvan ontving. Van Doesburg, die toen zojuist met Canter de degens had gekruist, had er zo zijn twijfels over. "t Zal me benieuwen of dat Joodje het opneemt; antwoordde hij op 5 oktober smalend aan Kok.
Toen ‘De wisselwachter’ na maanden eindelijk in het nummer van 28 november 1917 in Holland Express verscheen, was misschien daarmee wel Koks geduld, maar zeker niet zijn dichterlijke prestatie beloond. Plaatsgebrek – voor het gedicht was onderaan de pagina een ruimte over twee kolommen gereserveerd – had de opmaker van het blad gedwongen tot het nemen van een rigoureuze beslissing. Hij knipte het gedicht simpelweg doormidden en drukte de beide helften naast elkaar af, waardoor het tweede en het derde drietal strofen van plaats werden verwisseld en het vers niet meer te volgen was.
‘De wisselwachter’ was het enige experimentele gedicht dat Kok buiten De Stijl publiceerde en het zou tot oktober 1921, toen zijn eerste poëtische bijdrage aan dit tijdschrift verscheen, ook het enige gedrukte bewijs van zijn modernistische overtuiging als dichter zijn. Toen Van Doesburg in maart 1921 in het Franstalige, Antwerpse maandblad Ça Ira! de balans opmaakte van de literaire avant-garde in Nederland, kon hij voor Kok eigenlijk niet anders dan naar dit ene gedicht verwijzen. In Eenheid had Kok zich verre van het extreme gehouden en drie uiterst conventionele verzen afgeleverd. Omdat Van Doesburg één publikatie blijkbaar niet overtuigend genoeg vond, dichtte hij zijn vriend er maar wat meer toe en schreef: ‘Antony Kok publiceerde kubistische verzen in "Holland Express" (1917).’ Aan Canter zal Kok echter nooit meer een gedicht hebben toevertrouwd.
(Het Oog in het Zeil, juni 1989)
Marco Entrop: Antony Kok, de spoorwegbeambte als dichter
kemp=mag poetry magazine
More in: Antony Kok, Marco Entrop
T I N E
door Peter IJsenbrant
Uit mijn middelbare schooltijd herinner ik me vooral de gedichten die van regeringswege tijdens de lessen Nederlands met het fileermes ontleed moesten worden. Om toch vooral in die gesloten wereld van woorden de mogelijke bedoelingen van de schrijver te ontdekken. Maar er waren gelukkig uitzonderingen, ook toen. Nog onlangs moest ik terugdenken aan die tijd. Op een druilerige zondagochtend las ik in een onooglijk bundeltje van Slauerhoff zijn gedicht ‘Billet Doux’: ‘Ik wilde een gedicht op een waaier schrijven zoodat je de woorden je kunt toewuiven, en de strophen, wanneer je wilt blijven mijmeren, weer achteloos dicht kunt schuiven. Maar liever wilde ik dat ze binnen in je gewaad geschreven stonden zodat tegelijk met batist of linnen mijn gedachten je streelen konden’. En die laatste zin bracht mij in een klap terug naar 1974, vier atheneum. Ik herinnerde me plotseling heel sterk het overweldigende gevoel dat ik had toen ik voor het eerst dat fameuze werk van Multatuli, de Max Havelaar las. Wat een openbaring zo door teksten ontroerd te kunnen worden! En vooral dat ene gedicht dat me tot in mijn diepste vezels beroerde: Het lied van ‘Saidjah, ik weet niet waar ik sterven zal’. Daarin lezen we over Saidjah’s liefde voor Adinda, zo sterk, dat hij veronderstelt zelfs na zijn dood in zijn grafsponde het ruisen van haar sarong te zullen horen. De werking van het associatieve geheugen: via Slauerhoff’s batist en linnen linea recta naar Multatuli’s sarong.
Max Havelaar, vertaald in veertig talen en als een van de weinige Nederlandse werken opgenomen in de Engelstalige Penguin Classics-reeks. Het staat hoog genoteerd in mijn lijstje favoriete boeken. Multaluli schreef zijn chef d’oeuvre eind 1859 op een tochtig zolderkamertje in de Rue de la Montagne te Brussel. Berooid was hij daar terecht gekomen nadat hij gedurende ongeveer twee jaar als een onbestorven weduwnaar door Europa had getrokken, veel geld achterlatend in casino’s en bordelen. En ver verwijderd van zijn vrouw Tine die op Java was achtergebleven. Tine: baronesse Everdina Huberta van Wijnbergen, eerste vrouw van Douwes Dekker en een leven lang ernstig beproefd. Na hun gelukkige tijd in Indie leefde zij gedwongen de rest van haar bestaan gescheiden van haar man. Maar wat een prachtige stukken tekst en poëzie in die Max Havelaar, stukken die Multatuli reeds tijdens het schrijven van dit boek in een reeks van brieven aan zijn Tine citeerde. Voor mij een evidentie dat de schrijver zich toch vooral door de liefde voor deze vrouw liet inspireren!
Venetië, oktober 2000. Een prachtige najaarsdag, nog bijna 20 graden en een waterig zonnetje dat doorbreekt. Met de vampetta steken we over naar het Cimetero San Michele, het eilandje waar Venetië de afgelopen tweehonderd jaar zijn doden begraaft. Als we van de boot stappen, lopen we over het prachtig wit marmer langs het water dat hier en daar over de kade stroomt en tegen het drempeltje van het kleine San Michele in Isola klotst. Behoedzaam gaan we door het lage water het kerkje binnen en nadat we de uit hagelwitte steen opgetrokken koorgang zijn doorgestoken, komen we op het dodeneiland. Een grote weelderige tuin, begroeid met cipressen en door hoge terracottamuren omgeven; grafmuren die je het idee geven in een bibliotheek te zijn. Na enig speurwerk in het Registro seppellimenti nel cimitero communale della citta di Venezia 1871-1874, komen we uiteindelijk met een klein plattegrondje in de hand bij de protestantse afdeling Evangelisti en vinden we na tien minuten zoeken het graf van Tine. Ze stierf op 54-jarige leeftijd, ‘na een korte pijnlijke ziekte’, zo meldde het Italiaans overlijdensbericht. Als we een bloemetje op haar graf plaatsen bedenken we dat Multatuli nooit de moeite heeft genomen aan dit graf te staan. De korte pijnlijke ziekte was het sluitstuk van een leven waarin geen einde leek te komen aan de misère. Multatuli, een groot schrijver maar een hardvochtiger houding van een man jegens zijn vrouw is niet denkbaar. Wat een contrast tussen de in zijn werk beleden idealen en de harde werkelijkheid voor Tine. Op het isola dei morte vond zij uiteindelijk haar perpetuo, de eeuwige rust. We lezen de tekst op haar steen: ‘Son souvenir vit dans le coeur de ceux qui l’ont aimee’ en in de verte horen we het zachte ruisen van de golven in de lagune. Ons eerbetoon betreft nu even niet de schrijver maar zijn muze, de vrouw van.
Peter IJsenbrant: Tine
k e m p = m a g poetry magazine
More in: Multatuli, Multatuli, Peter IJsenbrant
Debuut van de Poetry Slamkampioen 2006
Krijn Peter Hesselink
ALS GEEN ANDER
Krijn Peter Hesselink is dichter, voordrachtskunstenaar en vertaler. In 2006 won hij het Nederlands kampioenschap Poetry Slam. Hij publiceerde onder meer in Hollands Maandblad, Krakatau, Lava, Armada en nrc.next. Ook was hij een van de oprichters van Wonder, een gezelschap dat plezier maakt met de samenleving, en hielp hij als projectleider de Burgerbuddy lanceren, een programma waarbij burgers een politicus of ambtenaar adopteren. Samen met Crooked Line wekt hij zijn gedichten tot leven in computeranimaties.
Een brief aan het object li 158
uit het depot
van het Utrechtse Universiteitsmuseum
Object li 158
hoe hadden we je ook beter kunnen noemen
we weten niet wat je bent
we weten niet wat je doet
we hebben je net zolang bewaard
in ons stoffige depot
tot die hele verzameling
aan bolletjes, staafjes en latjes
die jou maakt tot wat je bent
– object li 158 –
van elke betekenis verstoken is geraakt
Nee dan die duif die gisteren
vanuit de gang mijn kamer binnen kwam vliegen
het raam aan de voorzijde
de schoorsteen
het trapgat
waar hij ook vandaan kwam
ik wist alleen maar dat
dat vleesgeworden symbool van vrede
van heilige geest, van wat niet al
met zijn tumor aan zijn pootje
en zijn onrust in zijn ogen
hier niets te zoeken had
Ik smeet hem een kussen naar het hoofd, hij kirde
ik smeet hem een verwensing naar het hoofd, hij kirde
ik rukte me de haren uit het hoofd, hij vloog
pats, tegen het schuifraam, die onzichtbare scheidslijn
tussen de lege blauwe hemel en dit ongedurig mensbeest
manmoedig bleef hij met zijn vleugels wapperen
duwde hij zijn hoofd tegen het glas, ik schoof
het raam omhoog, hij schoof
mee omhoog, en dat was dat
© 2008 Krijn Peter Hesselink
Leeft de dichter in een ivoren toren? Sluit hij zich op in een woordenbouwsel van eigen makelij? In zijn debuutbundel probeert Krijn Peter Hesselink zich juist een weg te banen door zijn eigen woorden, in de hoop dat de lezer hem vanuit een onverwachte hoek ineens direct in het gezicht ziet.
Hesselinks gedichten zijn soms verraderlijk toegankelijk, wagen zich dan weer op het randje van het sentiment, maar dagen de lezer altijd uit om het spel vrolijk mee te spelen, zich de gedichten eigen te maken, als was de lezer de dichter, als was de dichter geen ander.
‘Dichten is kijken naar/ wat niet ter zake doet en daar/ een zaak van maken,’ schrijft hij in een van zijn gedichten, maar of hij daarmee het achterste van zijn tong laat zien… Met deze debuutbundel geeft hij in ieder geval blijk van een sprankelende intelligentie, een speels gevoel voor humor en een ingetogen maar daarom niet minder indringende emotionaliteit.
Uitgeverij Nieuw Amsterdam , ISBN: 978 90 468 0434 6
Weblog Krijn Peter Hesslink Zomerfestivaltour
Bron: Uitg. Nw Amsterdam
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive G-H, Hesselink, Krijn Peter
R e n é G h i l
(1862-1925)
Dies irae
Un soir l’Orgue d’église aux spasmes des Violons
Montait loin sa douleur sourde en les râles longs :
Voix de genèse, Amour et Trépas, ô pleurs longs !
Un soir l’Orgue montait dans l’horreur des Violons…
Horreur ! la Terre pleure, et, grande Trisaïeule,
Par la vulve et l’ovaire aux ouvraisons de gueule
Ainsi qu’une en gésine appelle et meugle seule :
Horreur ! la Terre pleure et pousse, en sa Terreur,
Son sein de glaise rouge et l’immense dièse
De la genèse en pleurs qui la saigne et la lèse :
Horreur ! la Mère pleure et du Tout la genèse
Dans le noir a vagi le grand et premier pleur :
Horreur ! la Terre a mis au monde ; et, pris de peur,
Le noir ivre – sonnez ! – ulule à voix mauvaise :
Dans l’Inouï sonnez ! ô vous que rien n’apaise,
Sonnez, horreurs du noir et dièse vainqueur !…
Sang des dièses ! le Vague en musique ruisselle
Sourde ou mélodieuse, et pleure, universelle,
Dans le spasme ou le spleen l’angoisse de mamelle,
Quand hurle l’aise large ou meugle d’inespoir :
Sang des dièses ! le Vague, eau de voix noire et pâle,
Voix de gorge se pâme; et, hors du sexe mâle,
Le pollen doux et rauque et qui de Tout s’exhale
Hurle un péan d’amour et de mâle vouloir :
Sang des dièses ! l’Amour hurle son péan noir
Dans le noir qui – sonnez ! – ulule au large et râle :
Dans l’inouï sonnez, ô rauqueur animale,
Plaisir aigu qui pleure aux serres du pouvoir !…
Vide et Trépas ! du Tout pleure au loin la nénie :
A la Terre au sein noir l’âme du Vague unie
Doloroso s’éplore : et le pleur de la pluie,
Vide et trépas ! haut darde, et sous l’ire du nord
Troue, hélas ! de grands Trous et des mares navrées,
Des mares et des mers aux immenses marées
Montant : A Toi, Nihil ! ô vainqueur des durées,
A Toi gloire ! ô Tueur sans aise et sans remords !
Vide et Trépas ! la mer ample, en l’ire qui mord,
A des sourdeurs – sonnez ! – de gorges éplorées :
Dans l’Inouî sonnez ! ô voix enlangourées !
Ô noir primordial et soupirs sans essor !…
Oh pleurez ! longues voix, sourdes voix, voix des larmes !
Voix du monde qui saigne et qu’aux ivresses d’armes
Traverse, pâle et noir, le long peuple en alarmes
Des dièses de l’orgue et des âpres Violons !
Oh pleurez ! longues voix de la lèvre animale :
Rien ne vaut la douleur et le plaisir qui râle ;
Rien ne vaut l’orgue sourd et l’émoi qui s’exhale
Apre et rauque, et damné, des Violons noirs et longs :
Un soir l’Orgue d’église aux spasmes des Violons
Montait loin sa douleur sourde en les râles longs :
Voix de genèse, Amour et Trépas, ô pleurs longs !
Un soir l’Orgue montait dans l’horreur des Violons…
Poem of the week
August 24, 2008
Dies irae
Dies irae, dies illa
solvet saeclum in favilla:
teste David cum Sibylla.
Quantus tremor est futurus,
quando judex est venturus,
cuncta stricte discussurus!
Tuba mirum spargens sonum
per sepulcra regionum,
coget omnes ante thronum.
Mors stupebit et natura,
cum resurget creatura,
judicanti responsura.
Liber scriptus proferetur,
in quo totum continetur,
unde mundus judicetur.
Judex ergo cum sedebit,
quidquid latet apparebit:
nil inultum remanebit.
Quid sum miser tunc dicturus?
Quem patronum rogaturus,
cum vix justus sit securus?
Rex tremendae majestatis,
qui salvandos salvas gratis,
salva me fons pietatis.
Recordare, Jesu pie,
quod sum causa tuae viae:
ne me perdas illa die.
Quaerens me, sedisti lassus:
redemisti Crucem passus:
tantus labor non sit cassus.
Juste judex ultionis,
donum fac remissionis
ante diem rationis.
Ingemisco, tamquam reus:
culpa rubet vultus meus:
supplicanti parce, Deus.
Qui Mariam absolvisti,
et latronem exaudisti,
mihi quoque spem dedisti.
Preces meae non sunt dignae:
sed tu bonus fac benigne,
ne perenni cremer igne.
Inter oves locum praesta,
et ab haedis me sequestra,
statuens in parte dextra.
Confutatis maledictis,
flammis acribus addictis:
voca me cum benedictis.
Oro supplex et acclinis,
cor contritum quasi cinis:
gere curam mei finis.
Lacrimosa dies illa,
qua resurget ex favilla
judicandus homo reus.
Huic ergo parce, Deus:
pie Jesu Domine,
dona eis requiem. Amen.
k e m p = m a g poetry magazine
More in: Archive G-H
BERLIN
ALEXANDERPLATZ
das Frühjahr 2008
Nachrichten aus Berlin
Unser Korrespondent Anton K. berichtet:
BERLIN ALEXANDERPLATZ
Impressionen 2008
fleursdumal.nl magazine
More in: FDM in Berlin, Galerie Deutschland, Nachrichten aus Berlin
L E O K O G A N
W A L L P A I N T I N G S
work in progress
Leo Kogan Wall Paintings
© leo kogan 2008
More in: Leo Kogan Drawings
BALZAC AAN DE DOMMEL
Door Jef van Kempen
De Franse schrijver Honoré de Balzac (1799–1850) was de auteur van een omvangrijk oeuvre. Hij schreef naast toneelstukken en verhalen meer dan negentig romans, die werden gebundeld onder de titel La comédie humaine. De temperamentvolle Balzac zou zijn leven lang, behalve door schuldeisers, achtervolgd worden door tragische liefdesgeschiedenissen. Zijn grootste liefde gold voor gravin Eveline Hanska. Balzac reisde haar jaren lang achterna door heel Europa. Pas achttien jaar na hun eerste ontmoeting zou hij met Eveline Hanska trouwen. Enkele maanden later stierf Balzac. Deze turbulente liefdesaffaire maakte hem tot een van de grote tragische literaire helden.
In 1891 kreeg de beeldhouwer Auguste Rodin opdracht van de Société des Gens de Lettres voor het maken van een standbeeld van Balzac. Rodin (1840-1917) had al naam gemaakt met beeldhouwwerken als De Denker, De kus en een standbeeld van Victor Hugo. Rodin ging degelijk te werk. Hij maakte meer dan vijftig voorstudies en verdiepte zich intensief in het werk van de schrijver. Maar zijn ontwerp: Balzac in zijn karakteristieke lange mantel en met getourmenteerde kop, werd weggehoond. Het beeld leek nergens op en zeker niet op Balzac. Nadat de opdracht in 1894 was ingetrokken, zou het tot 1939 duren voor het standbeeld een plaats kreeg in Parijs.
In 1963 kondigde de gemeente Eindhoven aan een kopie van het standbeeld van het Rodin Museum in Parijs te willen kopen. De kosten voor het bronzen beeld bedroegen 150.000 gulden plus nog eens 10.000 voor de betonnen sokkel. In Eindhoven rees een storm van protest op. Voor dat geld konden heel wat modernere beelden van mindere goden worden aangeschaft. B&W zetten toch door en in juli 1965 arriveerde het 1100 kilo wegende en bijna drie meter hoge beeld in Eindhoven. Men had een plaats gedacht bij het Van Abbemuseum. Maar de directie van het museum maakte bezwaar. Het beeld was niet spectaculair genoeg. Na een half jaar strijd werd Balzac alsnog voor het Van Abbe geplaatst. Naast de hoofdingang vlakbij de rivier De Dommel. Een van de mooiste schrijversbeelden die Nederland rijk is.
(Brabants Dagblad, 4 december 2003)
Jef van Kempen: Balzac aan De Dommel
k e m p = m a g poetry magazine
More in: Auguste Rodin, FDM Art Gallery, Honoré de Balzac, Jef van Kempen, Oude meesters
VAN ABBE MUSEUM EINDHOVEN
VAN ABBE MUSEUM EINDHOVEN
Tentoonstellingsagenda
24/05/08 – 14/09/08: Be(com)ing Dutch
tot en met april 2009: Plug In
doorlopend: Dan Perjovschi
04/10/08 – 25/01/09: Heartland
17/10/08 – 05/01/09:
Dutch Design Week, Jan Slothouber
18/10/08 – 26/10/08:
Your-space tijdens de Dutch Design Week
Living Archive
15/04/08 – 14/09/08:
Mixed Messages
03/10/08 – 08/03/09:
Stars and stripes forever
Uit de collectie
El Lissitzky & tijdgenoten
Bibliotheektentoonstelling
09/09/08 – 31/10/08: YEP
VAN ABBE MUSEUM EINDHOVEN
Tentoonstellingsagenda Augustus 2008
fleursdumal.nl magazine
More in: Exhibition Archive, FDM Art Gallery
MUSEUM JAN CUNEN OSS
Iris Kensmil & Wafae Ahalouch el Keriasti
8-6-2008 – 31-8-2008
Iris Kensmil – Handwriting on the Wall.
Wafae Ahalouch el Keriasti – Fighting Temptation.
Een duotentoonstelling met schilderijen, werk op papier, wandschilderingen en installaties.
Verse Vangst II
18-5-2008 – 7-9-2008
Een selectie van aanwinsten van Museum Jan Cunen uit de periode 2006-2008.
Viviane Sassen
Marc Nagtzaam
MUSEUM JAN CUNEN OSS
Iris Kensmil & Wafae Ahalouch el Keriasti
8-6-2008 – 31-8-2008
Iris Kensmil – Handwriting on the Wall.
Wafae Ahalouch el Keriasti – Fighting Temptation.
fleursdumal.nl magazine
More in: FDM Art Gallery
Fernando Pessoa
(1888-1935)
I am the escaped one
I am the escaped one,
After I was born
They locked me up inside me
But I left.
My soul seeks me,
Through hills and valley,
I hope my soul
Never finds me.
Poem of the week
August 17, 2008
kemp=mag poetry magzine
More in: Archive O-P, Pessoa, Fernando
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature