C’est l’hiver
C’est l’hiver et déjà j’ai revu des bourgeons
Aux figuiers dans les clos Mon amour nous bougeons
Vers la paix ce printemps de la guerre où nous sommes
Nous sommes bien Là-bas entends le cri des hommes
Un marin japonais se gratte l’œil gauche avec l’orteil droit
Sur le chemin de l’exil voici des fils de rois
Mon cœur tourne autour de toi comme un kolo où dansent quelques
jeunes soldats serbes auprès d’une pucelle endormie
Le fantassin blond fait la chasse aux morpions sous la pluie
Un belge interné dans les Pays-Bas lit un journal où il est question de moi
Sur la digue une reine regarde le champ de bataille avec effroi
L’ambulancier ferme les yeux devant l’horrible blessure
Le sonneur voit le beffroi tomber comme une poire trop mûre
Le capitaine anglais dont le vaisseau coule tire une dernière pipe d’opium
Ils crient Cri vers le printemps de paix qui va venir
Entends le cri des hommes
Mais mon cri va vers toi mon Lou tu es ma paix et mon printemps
Tu es ma Lou chérie le bonheur que j’attends
C’est pour notre bonheur que je me prépare à la mort
C’est pour notre bonheur que dans la vie j’espère encore
C’est pour notre bonheur que luttent les armées
Que l’on pointe au miroir sur l’infanterie décimée
Que passent les obus comme des étoiles filantes
Que vont les prisonniers en troupes dolentes
Et que mon cœur ne bat que pour toi ma chérie
Mon amour ô mon Loup mon art et mon artillerie
Guillaume Apollinaire
(1880 – 1918)
Poèmes à Lou
C’est l’hiver
fleursdumal.nl magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry A-E, Apollinaire, Guillaume, Archive A-B, Guillaume Apollinaire
Wedstrijden. Altijd wedstrijden. Later deed Mels wedstrijden met zijn kind. Zie jij wat ik zie? Ze maakten eindeloze tochten. Toen Marjan nog klein was, wilde ze naar de horizon lopen. Steeds opnieuw, vooral als een hevige bui een regenboog in de lucht tekende, de kleuren pakkend van de zon.
Maar de weg naar de horizon was altijd versperd. Een rivier. Spoorrails. Een onneembare omheining. Schrikdraad rond een weiland, die je een doffe klap in je borst gaf als je hem aanraakte. Soms verdwaalden ze in de mist. Op de terugweg moest hij haar altijd dragen, was ze soms zo moe dat ze zittend op zijn schouders in slaap viel. Aan zulke prettige dingen denkt hij vaak, als hij ligt te wachten op het einde van de nacht.
Aan de laatste vakantie samen in Zwitserland. Hij, samen met Marjan. Lizet bleef toen al thuis. Lopen, klimmen, met handen en voeten de rotsen aftasten, daar hielden ze van. Naar de kleine mensen beneden in de dalen schreeuwen. Lekker schelden, gewoon voor de lol. Niemand die het hoorde. Gekke bekken trekken naar kleine figuren die het hooi keerden in de weilanden. Gedrag van kleine kinderen. Hij was klein met haar.
`Jij bent de clown en …’
`… Ik ben de violist.’
`Jij bent de beer en …’
`… Ik laat je dansen.’
`Jij bent mijn vader en …’
`… Ik bén ook je vader.’
`Ik ben een duif en jij bent een arend en jij vangt mij.’
`Wij zijn soldaten.’
`We schieten iedereen dood.’
Schietend stormden ze het bergpad af. Maar niemand keek op. Alleen gekken deden zoiets. Of vaders met kleine kinderen. Gekken liepen er bij bosjes rond in Zwitserland. Inteeltboerenkoppen. In hun paradijs kon je je uitleven. Marjan en hij waren samen gek. Gek van geluk. Als hij alleen was met zijn dochter, leerde hij haar wat schoonheid was.
Ontroering. De geur van nat gras. Tijm. Hooi. Oude sneeuw, die ijziger ruikt dan verse sneeuw. De lucht waaraan je kunt ruiken dat er sneeuw komt, ook al schijnt er al sinds dagen een lentezon. Ze was blij met zijn wijsheid. Ademde die in, zoals alleen een kind dat bewondering heeft voor haar vader dat kan.
Veertien was Marjan bij die laatste reis. Het was een teleurstelling dat ze het jaar daarna niet meer mee wilde. Daarna sloeg ze ook thuis geen acht meer op hem. Vanaf toen was hij voor haar een zeurpiet. Alles wat hij zei, deed ze af als onzin of als nutteloos gezwets. Dat waren de jaren waarin hij was begonnen te leren zwijgen. De jaren waarin hij moest toezien hoe alles om hem heen afgebroken werd. Zijn vrouw die afstand van hem nam. De dochter die zich van hem afkeerde en thuiskwam met de zoon van slager Kemp. Toen sloeg het noodlot toe. Het ongeluk. Een auto schepte hem op straat. Achter het stuur een jongen met haast. Híj bleef achter met een verlamd lijf.
Na een paar jaar in een revalidatiecentrum was hij thuisgekomen, op aandringen van Lizet. Omdat hij thuis beter af was. Maar ze was vooral de dagelijkse gang naar het centrum moe.
In de tijd dat hij afwezig was geweest, was Marjan van hem vervreemd. Hij had moeten leren om haar niet meer als zijn dochter te zien, maar als de verpleegster die hem één keer per dag kwam wassen en aankleden. Die nooit meer repte over de geur van hooi en die vergeten was hoe ze als idioten van de bergen naar beneden hadden geroepen. En hoe ze elkaar zo veel griezelige verhalen hadden verteld dat ze de spoken ook echt waren gaan zien. Witte wieven. Dolende zielen. Bang voor de zelf opgeroepen angst, kroop ze tegen hem aan. Nu leek ze zich zelfs voor de herinneringen te schamen. Zo was het stil tussen hen geworden.
In diezelfde tijd was de fabriek gesloten. Ook in zijn dorp overheerste de stilte.
Vaak heeft hij de artsen die hem hebben gered, vervloekt. Hoelang moet hij nog in dit ellendig lijf voort? Hij voelt zich een parasiet. Iemand die om alles moet vragen. Op alles moet wachten. En vaak zijn mond moet houden. Iemand die minder is dan een bedelaar.
Hij kan maar niet wennen aan de stilte in dit dorp dat vroeger altijd vol was van het geluid van de fabriek, ook ‘s nachts. Het was herrie die bij het dorp hoorde. Lawaai dat bij de mensen hoorde als hun eigen hartslag. De fabriek was het hart van het dorp. Hij hield ervan als van zichzelf. Hij haatte haar zoals hij zichzelf soms haatte. De meelfabriek was de bron van zijn leven, maar was ook de muur die heel zijn leven zijn vrijheid had beknot.
Als hij lang aan vroeger denkt, kan hij de geluiden van de molen terughalen in zijn hoofd. Dag en nacht was er het gebrom en gepiep van de machines. Het knarsen van de kettingen waaraan de zakken graan uit het magazijn naar de maalderij werden gehesen. En soms het gevloek van mannen die, als er een zak meel was opengebarsten, naar buiten vluchtten om aan het verstikkende stof te ontkomen. Hij hoort het lawaai nog vaak. Luisteren is een kunst die hij tot in perfectie beheerst. Hij kan terugluisteren in de tijd.
Ton van Reen: Het diepste blauw (004)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
The letters of the great writer to his wife—gathered here for the first time—chronicle a decades-long love story and document anew the creative energies of an artist who was always at work.
No marriage of a major twentieth-century writer is quite as beguiling as that of Vladimir Nabokov’s to Véra Slonim. She shared his delight in life’s trifles and literature’s treasures, and he rated her as having the best and quickest sense of humor of any woman he had met. From their first encounter in 1923, Vladimir’s letters to Véra form a narrative arc that tells a half-century-long love story, one that is playful, romantic, pithy and memorable. At the same time, the letters tell us much about the man and the writer. We see the infectious fascination with which Vladimir observed everything—animals, people, speech, the landscapes and cityscapes he encountered—and learn of the poems, plays, stories, novels, memoirs, screenplays and translations on which he worked ceaselessly. This delicious volume contains twenty-one photographs, as well as facsimiles of the letters themselves and the puzzles and doodles Vladimir often sent to Véra.
Vladimir Nabokov was born on April 23, 1899, in St. Petersburg, Russia. He wrote in both Russian and English, and his best works, including Lolita (1955), feature stylish, complex literary effects. A collection of Nabokov’s missives to his wife was published as Letters to Véra. Nabokov died in Montreux, Switzerland, in 1977.
Letters to Véra
By Vladimir Nabokov
Part of Vintage International
Category: Arts & Entertainment Biographies & Memoirs – Literary Figure Biographies & Memoirs – Literary Collections
Published Dec 12, 2017
by Vintage
864 Pages
With 8 pages of photographs and 47 illustrations in text
Paperback – $20.00
ISBN 9780307476586
Language: English
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Bookstores, Archive M-N, Art & Literature News, Vladimir Nabokov
Lijvig overzicht van sleutelfiguren uit de hedendaagse kunst, geselecteerd en beschreven door Philippe Van Cauteren en uitgegeven door Uitgeverij Hannibal.
Al jarenlang schrijft Philippe Van Cauteren brieven naar kunstenaars van over de hele wereld.
Hij richt zich op een zeer persoonlijke manier tot kunstenaars die hem inspireren en legt hen uit waarom. Vaak zit in de brieven reeds de basis van een nieuwe tentoonstelling vervat.
Van Cauterens brieven zijn literair, maar tegelijk direct en geschreven in een erg toegankelijke stijl.
Ze geven een bijzondere inkijk in de manier waarop een curator kunst beleeft en interpreteert, en zijn bovendien een zeer duidelijke en beknopte introductie tot het werk van de kunstenaars die hij aanschrijft. Ze zijn steeds een opening tot een dialoog en stemmen tot nadenken over de hedendaagse kunst.
Deze publicatie bundelt meer dan honderd brieven. Elke brief wordt geconfronteerd met een sleutelwerk van de kunstenaar aan wie hij is gericht.
In een inleidend manifest tekent Van Cauteren ook de grote lijnen uit van het ‘ideale museum van de toekomst’. Als directeur van het S.M.A.K. en opvolger van visionair Jan Hoet heeft hij daarover zeer concrete ideeën.
Dit boek reflecteert over het hedendaagse culturele veld en de plaats die het museum en de kunstenaar hierin innemen en hoe de verschillende partijen op een zo constructief mogelijk manier kunnen samenwerken.
Van Cauteren richt zijn pen onder meer tot Michael Borremans, Berlinde De Bruyckere, Jan Fabre, Guillaume Bijl, Jef Geys, Jan Hoet, Ann Veronica Janssens, Mark Manders, Rinus Van de Velde en Vincent van Gogh.
Brieven aan kunstenaars
Philippe Van Cauteren
19 x 13,5 cm
352 bladzijden
Softcover
Quadrichromie
Nederlandstalige editie
ISBN 978 94 9267 730 3
Uitgeverij Hannibal
Prijs: € 29,50
Het boek is ook te koop in S.M.A.K. Gent.
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive C-D, Art & Literature News, Art Criticism, Exhibition Archive, FDM Art Gallery
A Vagabond Song
There is something in the autumn
that is native to my blood —
Touch of manner, hint of mood;
And my heart is like a rhyme,
With the yellow and the purple
and the crimson keeping time.
The scarlet of the maples
can shake me like a cry
Of bugles going by.
And my lonely spirit thrills
To see the frosty asters
like a smoke upon the hills.
There is something in October
sets the gypsy blood astir;
We must rise and follow her,
When from every hill of flame
She calls and calls
each vagabond by name.
Bliss Carman
(1861-1929)
A Vagabond Song
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive C-D, Archive C-D, CLASSIC POETRY
In Brüssel laufen die Fäden zusammen – und ein Schwein durch die Straßen.
Fenia Xenopoulou, Beamtin in der Generaldirektion Kultur der Europäischen Kommission, steht vor einer schwierigen Aufgabe. Sie soll das Image der Kommission aufpolieren. Aber wie? Sie beauftragt den Referenten Martin Susman, eine Idee zu entwickeln.
Die Idee nimmt Gestalt an – die Gestalt eines Gespensts aus der Geschichte, das für Unruhe in den EU-Institutionen sorgt. David de Vriend dämmert in einem Altenheim gegenüber dem Brüsseler Friedhof seinem Tod entgegen. Als Kind ist er von einem Deportationszug gesprungen, der seine Eltern in den Tod führte. Nun soll er bezeugen, was er im Begriff ist zu vergessen.
Auch Kommissar Brunfaut steht vor einer schwierigen Aufgabe. Er muss aus politischen Gründen einen Mordfall auf sich beruhen lassen; »zu den Akten legen« wäre zu viel gesagt, denn die sind unauffindbar.
Und Alois Erhart, Emeritus der Volkswirtschaft, soll in einem Think-Tank der Kommission vor den Denkbeauftragten aller Länder Worte sprechen, die seine letzten sein könnten.
In seinem neuen Roman spannt Robert Menasse einen weiten Bogen zwischen den Zeiten, den Nationen, dem Unausweichlichen und der Ironie des Schicksals, zwischen kleinlicher Bürokratie und großen Gefühlen. Und was macht Brüssel? Es sucht einen Namen – für das Schwein, das durch die Straßen läuft. Und David de Vriend bekommt ein Begräbnis, das stillschweigend zum Begräbnis einer ganzen Epoche wird: der Epoche der Scham.
Robert Menasse wurde 1954 in Wien geboren und ist auch dort aufgewachsen. Er studierte Germanistik, Philosophie sowie Politikwissenschaft in Wien, Salzburg und Messina und promovierte im Jahr 1980 mit einer Arbeit über den »Typus des Außenseiters im Literaturbetrieb«. Menasse lehrte anschließend sechs Jahre – zunächst als Lektor für österreichische Literatur, dann als Gastdozent am Institut für Literaturtheorie – an der Universität São Paulo. Dort hielt er vor allem Lehrveranstaltungen über philosophische und ästhetische Theorien ab, u.a. über: Hegel, Lukács, Benjamin und Adorno. Seit seiner Rückkehr aus Brasilien 1988 lebt Robert Menasse als Literat und kulturkritischer Essayist hauptsächlich in Wien.
Der große europäische Roman
Deutscher Buchpreis 2017
Robert Menasse
Die Hauptstadt
EAN: 9783518427583
ISBN: 351842758X
Libri: 4003586
Suhrkamp Verlag AG
September 2017
459 Seiten
gebunden
€ 24,00
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive M-N, Art & Literature News, Awards & Prizes
To Thos. Floyd
How fares it, friend, since I by Fate annoy’d
Left the old home in need of livelier play
For body and mind? How fare, this many a day,
The stubborn thews and ageless heart of Floyd?
If not too well with country sport employ’d,
Visit my flock, the breezy hill that they
Choose for their fold; and see, for thence you may,
From rising walls all roofless yet and void,
The lovely city, thronging tower and spire,
The mind of the wide landscape, dreaming deep,
Grey-silvery in the vale; a shrine where keep
Memorian hopes their pale celestial fire:
Like man’s immortal conscience of desire,
The spirit that watcheth in me ev’n in my sleep.
“While yet we wait for spring, and from the dry”
While yet we wait for spring, and from the dry
And blackening east that so embitters March,
Well-housed must watch grey fields and meadows parch,
And driven dust and withering snowflake fly;
Already in glimpses of the tarnish’d sky
The sun is warm and beckons to the larch,
And where the covert hazels interarch
Their tassell’d twigs, fair beds of primrose lie.
Beneath the crisp and wintry carpet hid
A million buds but stay their blossoming;
And trustful birds have built their nests amid
The shuddering boughs, and only wait to sing
Till one soft shower from the south shall bid,
And hither tempt the pilgrim steps of spring.
“In autumn moonlight, when the white air wan”
In autumn moonlight, when the white air wan
Is fragrant in the wake of summer hence,
‘Tis sweet to sit entranced, and muse thereon
In melancholy and godlike indolence:
When the proud spirit, lull’d by mortal prime
To fond pretence of immortality,
Vieweth all moments from the birth of time,
All things whate’er have been or yet shall be.
And like the garden, where the year is spent,
The ruin of old life is full of yearning,
Mingling poetic rapture of lament
With flowers and sunshine of spring’s sure returning;
Only in visions of the white air wan
By godlike fancy seized and dwelt upon.
Robert Bridges
(1844-1930)
To Thos. Floyd
fleursdumal.nl magazine
More in: *War Poetry Archive, Archive A-B, Bridges, Robert
`Wedden dat ik het eerst bij de boot ben?’ roept Tijger.
`Om wat?’ vraagt Mels.
`Wat je geeft. Ik tel af. Eén, twee!’
Bij drie vliegen ze weg, als stenen uit een katapult. Tijger ligt direct voor.
Mels weet dat hij gaat verliezen. Dat hij net als altijd ook nú weer verliest. Maar hij wíl niet verliezen. Deze keer niet.
Hij bijt op zijn tanden en slaat met zijn armen. Hij haalt Tijger in, laat hem niet meer gaan. Verwonderd kijkt Tijger om, heel even. Het is genoeg om een misstap te doen. Hij raakt uit balans en verliest vaart. Mels gaat hem voorbij. Hij ziet alleen nog de boot. Hij hoort de woedende kreet van Tijger.
De teleurstelling die hij uitschreeuwt. Zo heeft hij hem nog nooit horen schreeuwen.
Voorovervallend tikt Mels als eerste de boot aan en plonst in het water.
`Mijn prijs’, hijgt hij, uit het water stappend, druipend als een natte kat.
`Van mij?’ zegt Tijger. `We hadden afgesproken dat jij mij …’
`Als jíj zou winnen. Deze keer moet jij betalen.’
`Wat wil je hebben?’
`Ik weet niet. Thija …’
`Wil je Thija hebben?’
`Thija mag zeggen wat ik heb verdiend.’
Ze heeft het gehoord. Ze stapt van haar fiets en legt hem in het gras.
`Mels mag jouw horloge’, zegt Thija. `Tot jij het terugwint.’
Tijger doet zijn horloge af en geeft het aan Mels.
`Ik win het zo weer terug’, zegt hij zelfverzekerd. `Straks, als we naar huis fietsen, doen we wie het eerst in het dorp is.’
`We zullen zien.’ Mels wil zo lang mogelijk van de overwinning genieten. `Tenslotte is het mijn horloge. Ik heb het gekregen toen ik de plechtige communie deed. Ik win alles terug.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (003)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Ypres
She was a city of patience; of proud name,
Dimmed by neglecting Time; of beauty and loss;
Of acquiescence in the creeping moss.
But on a sudden fierce destruction came
Tigerishly pouncing: thunderbolt and flame
Showered on her streets, to shatter them and toss
Her ancient towers to ashes. Riven across,
She rose, dead, into never-dying fame.
White against heavens of storm, a ghost, she is known
To the world’s ends. The myriads of the brave
Sleep round her. Desolately glorified,
She, moon-like, draws her own far-moving tide
Of sorrow and memory; toward her, each alone,
Glide the dark dreams that seek an English grave.
Laurence Binyon
(1869 – 1943)
Ypres
fleursdumal.nl magazine
More in: *War Poetry Archive, Archive A-B, WAR & PEACE
Mels schrikt wakker van de klap. Het venster rinkelt na. Hij luistert. Kwam de klap vanuit het huis? Een deur die dicht knalde? Inbrekers?
Een stuk metaal tikt tegen de goot. Het is de loshangende kabel van de oude fm-antenne die op het achterdak staat. Aan de overkant van de straat kleppert een touw tegen de vlaggenmast van slagerij Kemp. Een rot geluid waarvan hij vaak wakker ligt.
De wind blijft weg. Buiten is het weer stil.
Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd. Zijn pyjama is nat. Angstzweet. Al honderden keren heeft hij hetzelfde gedroomd, zijn hele leven lang. Maar elke keer een beetje anders. Tijger, Thija en hij vertrekken in een klein vliegtuig uit het dorp, maar bij het opstijgen klapt het ding tegen de silo van de meelfabriek en spat uit elkaar. De reusachtige toren breekt open. Meel stuift rond en vormt een dikke deken over het dorp. Alles is wit, zover het oog reikt. Die eindeloze witte leegte, waarin alle leven gesmoord wordt, is steeds het einde van de droom.
Door de klap lijkt het nog donkerder in de kamer. Is het nog zwarter in de hoeken, waar dingen kunnen zijn die hij niet kan zien. Gevaren waartegen hij zich niet kan verdedigen. De hoek bij de badkamer, waar een indringer zich kan verschuilen. Het zwarte gat onder de schrijftafel, waar een rat zich kan verbergen, een beest dat op bed kan springen terwijl hij slaapt.
Hij is bang voor ratten. Soms hoort hij ze door de goot rennen, van het ene huis naar het andere. ‘s Nachts hebben ze vrij spel in het dorp. Nu de meelfabriek gesloten is, zijn het er wat minder, maar vroeger had de fabriek een rattenvanger in dienst die er soms tientallen op één dag ving. Levend zette hij ze in kooien rond de fabriek, waar hij ze liet verhongeren. Hun geklaag hielp niet. Voor elke gevangen rat kwamen er tien terug. Ze groeven holen in de oevers van de Wijer, nestelden in kelders en op zolders en vierden feest in de loze ruimtes onder de kerkvloer en in de onderaardse crypte waarin het beeld van de Bedroefde Moeder stond. ‘s Nachts kon hij ze hier in huis horen krijsen. Ongedierte hoorde bij de geschiedenis van het dorp en de fabriek. Het graan in de opslagplaatsen en het meel in de magazijnen trokken de ratten aan.
Hij haat het donker. De reddende dag is nog ver weg. Op de wekker is het vier uur, toch heeft hij het gevoel dat hij al te lang in bed ligt.
Hij probeert muisstil te blijven liggen. Elke nacht oefent hij in stilliggen. Tijdens deze trage uren, die tot de ochtend duren, leeft hij een ander leven. Om de moed erin te houden, probeert hij zichzelf van alles wijs te maken. Vooral dat het niet uitmaakt dat hij niet alles meer kan. Dat het niet geeft dat zijn lijf steeds meer van hem vervreemdt en dat het soms het lijf van een vreemde lijkt. Hij móét wel fantaseren, anders komt hij de nacht niet door.
Hij woekert met wat hij nog wél kan, in de hoop dat hij daarvoor wordt beloond. Maar de enige beloning die telt, is dat hij méér dingen kan. In werkelijkheid laat zijn lijf hem in de steek. Beetje bij beetje brokkelen zijn krachten af.
Hij kan het natte hemd niet uitdoen. Het moet drogen aan zijn lijf.
Hij slaat de deken terug. Dat is koeler, maar ook onveiliger. Nog meer onheilspellend zwart belaagt hem.
Voorzichtig voelt hij tussen zijn benen. Soms ontsnapt er een beetje urine. Gelukkig, nu niet. Lizet heeft een hekel aan natte onderbroeken. Telkens als het gebeurt, zeurt ze dat ze hem voortaan luiers aan wil doen. Dat weigert hij. Hij wil geen klein kind zijn. Zo behandeld worden, is voor hem de laatste stap naar het graf.
Ellendig dat hij zich nauwelijks kan bewegen. Alleen zijn armen luisteren nog. Zich afzettend tegen het hoofdeinde van het bed kan hij zich een paar centimeter naar beneden drukken, om zich daarna een paar centimeter op te trekken. Dat is de enige speelruimte die zijn lichaam heeft. Die moet hij tot het uiterste benutten. Omhoogtrekken. Omlaag duwen. Tien, twintig keer. Elke keer als hij wakker wordt, oefent hij zo zijn armen. Hij koestert zijn armen. Zijn armspieren moeten hard zijn als koorden. Dát moet blijven. Zijn armen geven hem het laatste restje zelfstandigheid. Als die het laten afweten, is hij aan totale verzorging overgeleverd. Dan wil hij niet meer leven. Maar hij is nog sterk. Hij weet zeker dat hij een steen doormidden kan slaan en meelzakken van honderd kilo kan tillen.
Hij drukt en trekt tot het bloed in zijn hoofd kolkt. Hij voelt zich wat beter. Bewegen heeft hem altijd goed gedaan. Vroeger al, met Thija en Tijger. Ook nu. Het verbetert de bloedtoevoer naar zijn hoofd. Dat maakt hem helderder. En rustig. Hij kan weer denken. Aan toen. De hele dag waren ze in de weer. Lopen. Eindeloze tochten maakten ze door de omgeving van het dorp. Elk bospad, elk veldweggetje kenden ze. Zwemmen, fietsen, rennen. Om te winnen. Wedstrijden. Tijger die altijd de eerste moest zijn.
Ton van Reen: Het diepste blauw (002)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Guido Gezelle
Plant
fontein
scheut die schiet
straal die spat
tempeest over alle diepten
storm over alle vlakten
wilde rozelaars waaien
stemmen van elzekoningen bloot
Diepste verte
verste diepte
bloemekelk die schokt in de kelk
van bei’ mijn palmen
en lief als de madelief
Als de klaproos rood
o wilde papaver mijn
Paul van Ostaijen
(1896 – 1928)
Guido Gezelle
fleursdumal.nl magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry K-O, Gezelle, Guido, Ostaijen, Paul van, Paul van Ostaijen, Paul van Ostaijen
Over de boeken van Ton van Reen schreef Aad Nuis in de Haagse Post: ‘Hij schrijft eigenlijk steeds sprookjes, waarbij de toon onverhoeds kan omslaan van Andersen op zijn charmantst in Grimm op zijn gruwelijkst.’ Reinjan Mulder schreef in NRC-Handelsblad: ‘Het proza van Ton van Reen is mooi als poëzie.’ En Gerrit Krol schreef in dezelfde krant: ‘Ton van Reen schrijft leerboeken voor schrijvers.’
`Ik heb gewonnen’, schreeuwt Tijger. Hijgend springen ze van hun fietsen en lopen de beek in. Tijger trekt zijn blouse en hemd uit en gooit zich nat. Mels en Thija doen hetzelfde.
`Je hebt al een beetje borsten’, zegt Mels.
`Ik begrijp niet hoe het kan’, zegt Thija.
`Mag ik eraan voelen?’
`Doe maar.’
Mels voelt.
`Ze zijn zacht.’
`Er zit melk in.’ Ze knijpt in de tepels. Er komen druppeltjes vocht uit.
`Proef maar.’
`Heksenmelk’, zegt Tijger.
Mels likt de druppeltjes van haar borst. Het smaakt zoetig.
`Wie eenmaal de melk van een heks heeft geproefd, kan zich nooit meer van haar losmaken’, zegt Tijger.
`Hoe weet jij dat nou?’ vraagt Thija.
`Dat zegt mijn moeder. Ze heeft dat ook wel eens, als ze naar de heksensabbat is geweest.’
`Jouw moeder?’
`Elke eerste zaterdagnacht van de maand vliegen alle heksen van het dorp naar het dak van de silo. Dan laten ze de duivel melk drinken.’
`Onzin.’
`Toch klopt het’, zegt Mels. `Grootvader Rudolf zegt dat vrouwen met rood haar heksen zijn. Tijgers moeder is rood. Je weet toch dat ze een voorkind is van grootvader Bernhard? Dat was toen een schandaal.’
`We leven niet meer in de Middeleeuwen’, zegt Thija.
`Pasgeleden zijn er nog heksen verbrand, op het weitje achter het kerkhof’, zegt Mels. `De as ligt er nog.’
`De kantonnier heeft een vuurtje gestookt van snoeihout’, zegt Tijger. `Ik heb het zelf gezien. Dode takken.’
`Niks. Witte beenderen waren het. Misschien de botten van ongedoopte kinderen.’
`Hou op!’
`Je bent bang dat jij ook verbrand wordt, net als je moeder.’
`Tijger heeft niet eens rood haar!’ zegt Thija.
`Pas jij maar op, iemand met zwart haar kan ook een heks zijn. Jouw ogen staan schuin. Dat is ook een kenmerk van heksen.’
`Zijn alle vrouwen in China dan heksen?’
`Waarschijnlijk wel.’ Voorzichtig streelt Mels nog eens over Thija’s kleine borsten. `Zijn alle meisjes in China zoals jij?’
`Dat weet ik niet meer. Het is zo lang geleden. Mijn moeder zegt dat de meisjes er vereerd worden als engelen. Ze hebben kleine voetjes omdat ze nooit lopen. Ze kunnen vliegen.’
`Als vogels?’
`Als vliegtuigjes.’
`Ik droom altijd dat we in een vliegtuig zitten en naar China vliegen’, zegt Mels. `Wij drie.’
`En wie is de piloot?’ vraagt Tijger.
`Jij.’
`Dat dacht ik al. Zoiets kan ik beter dan jij.’
`Dat is nu net het probleem’, zegt Mels. `Direct na het opstijgen klappen we tegen de silo van de meelfabriek. Door jouw schuld. En dan is alles voorbij.’
Het diepste blauw (001)
Een roman van Ton van Reen
wordt vervolgd
Eerder gepubliceerd bij Uitgeverij De Geus 2004
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Art & Literature News, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature