Ton van Reen schreef de novelle DE GEVANGENE DIE VERMOORD WERD AANGETROFFEN IN DE LIBERTYSTRAAT in 1962. Dat is vijftig jaar geleden. Hij was toen 20 jaar oud. Het manuscript lag 3 jaar bij Uitgeverij De Arbeiderspers. Directeur Johan Veninga en redacteur Martin Ros waren er enthousiast over en verzekerden hem dat het boek bij deze uitgeverij zou verschijnen. Na (te) lang wachten bood Van Reen het boek aan bij Uitgeverij Meulenhoff die het in 1967 publiceerde, samen met de novelle DE MOORD DOOR GEALLIEERDE MILITAIREN EN BURGERS UIT DE LICHTSTAD KORK OP LEDEN VAN HET DOOR DE MIERRIJDER GESTICHTE GEZIN VAN CHERUBIJN, een novelle die hij in 1963 had geschreven.
Beiden novellen zijn, in 6e druk, opgenomen in de uitgave VERZAMELD WERK, DEEL 1, uitgeverij De Geus, isbn 978-90-445-1351-6.
Na verschijning schreef Gerrit Krol in het toenmalige Het Handelsblad: Ik heb lang uitgezien naar een verhaal waarin de hoererij op zo onschuldige wijze wordt behandeld. De Gevangene en De Moord zijn heel gekke, ontroerende idylles, zoals je zelden leest en waarin je, dwars door de onmogelijkheden heen, volledig gelooft. Dat bewijst meteen de kracht van Van Reens schrijverschap dat, behalve kracht, ook zoveel naiefs heeft dat ik me van tijd tot tijd afvroeg hoe het mogelijk is dat iemand zo kan schrijven. Een onvergetelijk boek. Ton van Reen schrijft leerboeken voor schrijvers.
Aad Nuis schreef in de Haagse Post: Van Reen schrijft eigenlijk steeds sprookjes, waarbij de toon onverhoeds kan omslaan van Andersen op zijn charmants in Grimm op zijn gruwelijkst.
fleursdumal magazine publiceert beide novellen.
____________________________________________________________
Ton van Reen
DE GEVANGENE I
Leo
De vent was gekleed in een grauw en grof uniform. Vol met te hard blinkende knopen en gespen en veel meer dingen die eigenlijk niet hoefden te blinken. Dat toch deden omdat ze waren ingesmeerd met koperpoets en daarna hartstochtelijk waren uitgewreven. Onder het uniform blonken de laarzen te fel, tot aan de zool, waar modder rimpeltjes in het leer had gevreten. Die scheurtjes waren zelfs met leervet niet weg te krijgen en lieten water door.
Boven de kraag van het uniform zat de kop van de vent, de kop van een pop uit een panopticum. De vent was doodgewoon een vent zonder kop. Omdat iemand zonder kop geen kogelbanen kon berekenen, hadden ze hem een kop van bijenwas gegeven. Daarom kon hij nooit met zijn ogen knipperen. Zou hij dat wel doen, dan was dat een teken dat de was smolt. Dan zouden zijn haren langzaam naar beneden zakken en zijn wenkbrauwen voor zijn pupillen drijven. De bovenste punt van zijn kop zou kaal worden en wegsmelten. De was zou vanzelf in de hersens zakken.
De vent was korporaal en heette dus niet voor niets Waskop. Korporaal Waskop was commandant van het zoveelste geschut, van de zoveelste compagnie, van het zoveelste peloton, van de zoveelste groep, en dan ook nog plaatsvervangend commandant. De enige echte commandant was de sergeant Tolsti, maar die was voor zijn raap geschoten en aan stukken gereten. Nu berekende korporaal Waskop onfeilbaar alle soorten kogelbanen, hoeken van inslagen en alle andere gegevens die nodig waren om een granaat doelgericht af te schieten. Om iets of iemand kapot te maken.
Korporaal Waskop was als commandant van het zoveelste geschut aan de beurt om uit elkaar gereten te worden wanneer hij op een gegeven moment achter het geschut zou staan met zijn rekenkaart in de ene en een potlood in de andere hand, bezig een nieuwe kogelbaan te becijferen.
Op het moment dat de granaat met als doel korporaal Waskop werd afgevuurd, zette korporaal Waskop een dikke streep onder de uitkomst van een berekening voor de nieuwe kogelbaan en sprong in de loopgraaf. Leo moest eruit springen omdat de loopgraaf te smal was voor Leo en korporaal Waskop samen. De granaat sloeg in op de plaats waar korporaal Waskop juist zijn berekening had staan maken en waar Leo net zijn benen wilde neerleggen om uit de kuil te springen. Net of hij het nodig had gevonden om zijn benen door de granaat te laten verbrijzelen.
`Mijn kloten niet’, was het eerste wat Leo weken later had gezegd toen hij bijkwam. Zijn kloten had hij niet door een granaat willen laten verbrijzelen. Toch zou hij ze nooit meer nodig hebben. Er was geen meid die een vent zonder poten wilde.
Korporaal Waskop had een scherf in zijn hersens gekregen. Die hadden ze er gewoon uitgetrokken. In het gat lieten ze een kaars druppelen totdat het vol was. Daarna had korporaal Waskop weer berekeningen gemaakt van kogelbanen enzovoort, of er nooit iets gebeurd was. Hooguit zijn kop wat schever van de schok.
Dat was korporaal Waskop. Nu, na twintig jaar, moest zijn kop van bijenwas weggeteerd zijn, zodat hij als een kip zonder kop door de wereld liep.
Leo zat al twintig jaar achter zijn eigen ruit in de Libertystraat en wist niet anders of het enige wat hij te doen had, was naar de kinderkopjes in de straat kijken.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Hans Ebeling Koning (1931) received his education at AKI in Enschede where he later became a teacher in drawing and painting. His work is represented in many public and private collections including Museum Henriette Polak in Zutphen, Rijksmuseum Twente and the Museum of Modern Art in Arnhem.
Hans Ebeling Koning ©
fleursdumal.nl magazine
More in: Dutch Landscapes, Hans Ebeling Koning
Jasper Mikkers nieuwe Stadsdichter van Tilburg
Installatie zondag 25 augustus
Jasper Mikkers wordt de zesde Stadsdichter van Tilburg. Dat heeft het college besloten op voordracht van de stadsdichtercommissie. De officiële installatie van Jasper Mikkers als stadsdichter vindt plaats op zondag 25 augustus 2013 tijdens ‘Boeken rond het Paleis’. Op die dag wordt ook afscheid genomen van de huidige stadsdichter Esther Porcelijn.
Wethouder Marjo Frenk (Cultuur): ” Een stadsdichter levert een belangrijke bijdrage aan ons culturele klimaat. Met zijn 25-jarige ervaring en nieuwe bundel ‘We zijn al lang onderweg’ vind ik de benoeming van Jasper Mikkers tot Stadsdichter van Tilburg een actuele. Niet als beloning voor zijn persoonlijk vakmanschap, want daar is het stadsdichterschap niet voor bedoeld. Wel vanwege de kracht van waaruit Jasper zijn poëzie nu inhoud geeft. Ik kijk dan ook uit naar de wijze waarop hij dat met zijn onafhankelijke kijk op Tilburg gaat doen.”
Tilburg heeft sinds 2003 een stadsdichter. Iedere twee jaar benoemt het college een nieuwe. De stadsdichterscommissie draagt een dichter voor. Zij selecteren uit een lijst van dichters. Deze lijst komt tot stand volgens een vastgestelde procedure. De commissie vult haar overzicht van de dichters in de stad aan met suggesties uit de stad waartoe werd opgeroepen via een openbare oproep in de Tilburgse Koerier en via de website van de gemeente Tilburg. De huidige stadsdichter is Esther Porcelijn. Eerder waren JACE van de Ven, Nick J. Swarth, Frank van Pamelen en Cees van Raak stadsdichter.
Jasper Mikkers (1948) is geboren in Oerle, gemeente Veldhoven. Sinds 1968 woont hij in Tilburg. Hij studeerde rechten en Nederlands. Jasper Mikkers publiceerde, sinds begin jaren zeventig, korte verhalen en gedichten onder het pseudoniem Tymen Trolsky. In de jaren die volgden, schreef hij twee romans en vier dichtbundels. Deze romans en dichtbundels trokken veel aandacht in de landelijke pers en kregen enthousiaste literaire kritieken. Na een periode van meer dan tien jaar, waarin Jasper Mikkers veel reisde en ook schreef, maar niets publiceerde, heeft hij vanaf 1990 weer regelmatig, maar nu onder eigen naam, werk gepubliceerd. Zijn laatste bundel getiteld ‘We zijn al lang onderweg’ verscheen in mei van dit jaar.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Mikkers, Jasper
Christine de Pisan
(ca 1364-1430)
ROUNDEL
When you are come, joy is so all complete,
The heart leaps in my breast, beholding you,
O flower of beauty, O rose fresh and new,
Whose slave I am, whose servitude is sweet.
Lady of gracious ways, whom all men greet
Most beautiful of women and most true,
When you are come, joy is so all complete.
For you the happy festival shall meet
In glee; with none else have I need to do
For my delight; from you alone I drew
The life and joy that make my heart to beat,
When you are come, joy is so all complete.
Christine de Pisan poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive O-P, Pisan, Christine de
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature