Jasper Mikkers
DEMOCRATIE IS DAAD
ga aan het water staan dat stadhuis spiegelt
presidentieel paleis of parlement
en roep ‘democratie’ en kijk wat er gebeurt
het is geen woord dat als een lelie openbloeit
de klinkers laten geen vliesvleugeligen stijgen
uit vlammen van de gele lissen aan de rand
misschien dat na een tijd zich schimmen
in het donker roeren, traag als vissen
en dat het duister lichter kleurt
ga op je hurken zitten, spel het woord
want weet wat het aan inhoud in zich bergt
is moeilijk grijpbaar en nooit zeker
wanneer je ee zegt, rijst een engel op
met druipend haar, slank als een bloemrietstengel
waar onze blik haar raakt is ze volmaakt
maar zeg je oo, dan antwoordt ze met au
want hagel treft haar en van bleek verandert
ze in blauw, ze staat er naakt en in de kou
en bij de aa tekent een hand onder haar neus
een Hitlersnor, en brillantinekeizer Berlusconi
laat haar dansen op een brandende krant
en bij de ie schampen er kogels langs haar hoofd
wordt ze door Bouterse met ballen als olijven verkracht
ze weert zich nauwelijks, ze lijkt door angst verdoofd
je denkt: ik heb geen macht, ik neem de benen
achter je rug wordt ze aan een bordeel verkocht
voortaan door nachtvlinders van traliestaal bezocht
democratie: haar bouw is fijn, haar vlees onvast
als je niet handelt en niet waakt wordt ze gestolen
uit stad en land, als kapitalen uit een letterkast
democratie: ze is de dochter van de daad en taal
de zuurstof die ze ademt is ethiek, haar klinkers
deelt ze als genen met haar tweelingzuster ideaal
Jasper Mikkers is Stadsdichter van Tilburg
Noot: Dit gedicht schreef Jasper Mikkers op verzoek van de gemeente Tilburg in het kader van de Dag van de Democratie op 14 september 2013.
Jasper Mikkers Poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, City Poets / Stadsdichters, Mikkers, Jasper
VPRO-BOEKEN met Willem Otterspeer
Na uitgebreid onderzoek van het door Willem Frederik Hermans zelf aangelegde archief, verschijnt nu het eerste deel van de biografie die Willem Otterspeer schrijft: De mislukkingskunstenaar. Het behandelt Hermans’ leven van zijn geboorte in 1921 tot aan 1951, het jaar dat hij Ik heb altijd gelijk publiceert.
# VPRO-Boeken:
zondag 1 december 2013, Ned. 1 TV, 11.20-12.00u
# Speciale WF Hermansavond zaterdag 30 november op Cultura24 TV,
VPRO-uitzending 19.30-0.20u
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, WF Hermans
JACE van de Ven
Op de tonen van de beiaard
I
muziek zal je van elke klokslag krijgen
gezang dat bij de nagalm bovenkomt
synchronisch lacht en huilt en goedig gromt
als één akkoord de rest wil overstijgen
de beiaardier op zijn klavier van stokken
weet dat zijn klokken anarchisten zijn
maar krijgt ze aaiepoezend op één lijn
om het gevoelig met hen uit te knokken
daar valt hij aan centraal en in de flanken
en heel het klokkenspel lijkt op de vlucht
te slaan maar hergroepeert zich in de lucht
waar het voorbij zweeft op zijn eigen klanken
II
grondtoon, klaagtoon,
boventoon is jubeltoon
fluittoon, juichtoon
maar dood is mijn broer Toon
sla er maar op
sla ze maar aan
van je bim bam beieren
klokken zijn geen eieren
klaagtoon, vraagtoon
jij vervloekte plaagtoon
waar is mijn broer Toon
sla er maar op
sla ze maar aan
van je bim bam beieren
klokken zijn geen eieren
III
uit de weg, uit de weg
sms-jes, e-mails, tweets
tv-signalen, al wat vliegt
ik ga aan de kant voor niets
zijn jullie ook verzonden
door een klap op een stok
langs een touw en een klepel
die een hengst gaf op een klok
jullie vragen waar ik heenga
wie mij download her en der
ik denk niemand hier beneden
klokgelui vliegt veel te ver
de tonen van de beiaardier
moeten reizen zonder end
de deur waarop zij kloppen
ligt voorbij het firmament
IV
voor wie de klok luidt
rataplan
zakenman of ambachtsman
voor wie de klok luidt
rataplan
voor wie de klok luidt
bon-vivant of charlatan
rataplan
voor wie de klok luidt
Koerdistan of Kanaän
rataplan
de klok luidt en passant
rataplan voor alleman
voor wie de klok luidt
die is eran
(c) 2013 JACE van de Ven poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive U-V, Ven, Jace van de
Schrijfster Hermine de Graaf overleden
Schrijfster Hermine de Graaf is op zondag 24 november 2013 in haar woonplaats Buinen (Drenthe) overleden. Ze was 62 jaar oud. De in Winschoten geboren schrijfster was al enige tijd ernstig ziek.
De Graaf studeerde Nederlands en debuteerde in 1984 met de roman ‘Een kaart, niet het gebied’. Het boek kreeg de Geertjan Lubberhuizenprijs voor het beste debuut.
Hermine de Graaf schreef nog een tiental andere boeken. In 1988 kreeg ze de F. Bordewijkprijs voor haar novelle ‘De regels van het huis’ .
In 2002 verscheen bij uitgeverij De Geus haar laatste roman ‘Mijn moeder en de duif of hoe ik met schaatsen stopte’.
fleursdumal.nl magazine
More in: DEAD POETS CORNER, In Memoriam
John Keats
(1795 – 1821)
When I Have Fears
When I have fears that I may cease to be
Before my pen has gleaned my teeming brain,
Before high-piled books, in charactery,
Hold like rich garners the full ripened grain;
When I behold, upon the night’s starred face,
Huge cloudy symbols of a high romance,
And think that I may never live to trace
Their shadows, with the magic hand of chance;
And when I feel, fair creature of an hour,
That I shall never look upon thee more,
Never have relish in the fairy power
Of unreflecting love; – then on the shore
Of the wide world I stand alone, and think
Till love and fame to nothingness do sink.
John Keats poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, John Keats, Keats, John
Martin Beversluis
Dit hart
Dit hart is een kerk
waar je heen kunt met vragen
een plaats waar eenzaamheid
van tijd tot tijd minder wordt of slijt
dit hart is een hutje op de hei voor jou alleen
dit hart houdt een sportieve uitdaging in
het daagt liefde uit tot zomerse capriolen
dit hart zwelt en slinkt in iedere beweging
het pinkt soms ontroerd een traan weg
dit hart heeft een kamer waar je rouwen kunt
de muren bestand tegen boosheid
de ramen ontkennen het plafond huilt
als herinneringen niet overgaan
dit hart is een bed om in lief te hebben
oogopslag gemoedstoestand geheimgehouden
als strelingen over verborgen verleden
vragende ogen verzachtende omstandigheden
is smelten als was
dit hart loopt stilaan over van liefde
het zingt de melodie van het universum
wacht tot de wereld gaat draaien.
Martin Beversluis poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Beversluis, Martin
Jasper Mikkers
HET AFWEZIGE MONUMENT
ik wil een monument dat alles samenvat
dat tot het wezen hoort van deze stad
en dat van taal en licht vervaardigd is
dat al wat mij in haar bekoort, weerkaatst
waarin ik elk gezicht herken van wie
hier leeft, mij voorging, na mij komt
het heeft een naam die alles in zich sluit
spreekt met een stem waarin ik ieder hoor
ik wijs ernaar als iemand jazz wil horen
of van een overleden lief de foto heeft verloren
en dat weerspiegelt wat er niet meer is
het oud station en vroegere stadhuis
waarnaar ik om kan kijken en dat knikt
wanneer ik zwaai of iemand tikt tegen zijn pet
maar nu ik weet dat het nog niet bestaat
ga ik het zelf maar maken; als het klaar is
plaats ik het aan het eind van elke straat
en tegen enen aan het einde van mijn bed
Jasper Mikkers is Stadsdichter van Tilburg
Noot: Dit is het eerste gedicht dat Jasper Mikkers schreef als (nog te installeren) stadsdichter. Het werd gepubliceerd in het Brabants Dagblad op 29 juni 2013.
Jasper Mikkers Poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, City Poets / Stadsdichters, Mikkers, Jasper
Schrijver en dichter Gerrit Krol overleden
Gerrit Krol werd op 1 augustus 1934 in Groningen geboren. Hij schreef vanaf zijn indrukwekkende romandebuut (De rokken van Joy Scheepmaker, 1962) meer dan vijftig romans, verhalenbundels, novellen, dichtbundels en essays. In zijn laatste roman (Duivelskermis, 2007) beschreef hij op meesterlijke wijze de gevolgen van de ziekte van Parkinson. Gerit Krol ontving diverse prijzen, waaronder de Multatuliprijs en de Busken Huetprijs. Zijn oeuvre werd in 1986 bekroond met de Constantijn Huygensprijs en in 2001 met de P.C. Hooftprijs. In 2005 ontving hij een eredoctoraat aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Bron: Uitgeverij Querido
fleursdumal.nl magazine
More in: In Memoriam, Oude meesters
Märchen der Brüder Grimm
Jacob Grimm (1785-1863) & Wilhelm Grimm (1786-1859)
Der Gevatter Tod
Es hatte ein armer Mann zwölf Kinder und mußte Tag und Nacht arbeiten, damit er ihnen nur Brot geben konnte. Als nun das dreizehnte zur Welt kam, wußte er sich in seiner Not nicht zu helfen, lief hinaus auf die große Landstraße und wollte den ersten, der ihm begegnete, zu Gevatter bitten. Der erste, der ihm begegnete, das war der liebe Gott. Der wußte schon, was er auf dem Herzen hatte, und sprach zu ihm: “Armer Mann, du dauerst mich, ich will dein Kind aus der Taufe heben, will für es sorgen und es glücklich machen auf Erden.” Der Mann sprach: “Wer bist du?” – “Ich bin der liebe Gott.” – “So begehr’ ich dich nicht zu Gevatter,” sagte der Mann, “du gibst dem Reichen und lässest den Armen hungern.” Das sprach der Mann, weil er nicht wußte, wie weislich Gott Reichtum und Armut verteilt. Also wendete er sich von dem Herrn und ging weiter. Da trat der Teufel zu ihm und sprach: “Was suchst du? Willst du mich zum Paten deines Kindes nehmen, so will ich ihm Gold die Hülle und Fülle und alle Lust der Welt dazu geben.” Der Mann fragte: “Wer bist du?” – “Ich bin der Teufel.” – “So begehr’ ich dich nicht zu Gevatter,” sprach der Mann, “du betrügst und verführst die Menschen.” Er ging weiter; da kam der dürrbeinige Tod auf ihn zugeschritten und sprach: “Nimm mich zu Gevatter.” Der Mann fragte: “Wer bist du?” – “Ich bin der Tod, der alle gleichmacht.” Da sprach der Mann: “Du bist der Rechte, du holst den Reichen wie den Armen ohne Unterschied, du sollst mein Gevattersmann sein.” Der Tod antwortete: “Ich will dein Kind reich und berühmt machen; denn wer mich zum Freunde hat, dem kann’s nicht fehlen.” Der Mann sprach: “Künftigen Sonntag ist die Taufe, da stelle dich zu rechter Zeit ein.” Der Tod erschien, wie er versprochen hatte, und stand ganz ordentlich Gevatter.
Als der Knabe zu Jahren gekommen war, trat zu einer Zeit der Pate ein und hieß ihn mitgehen. Er führte ihn hinaus in den Wald, zeigte ihm ein Kraut, das da wuchs, und sprach: “Jetzt sollst du dein Patengeschenk empfangen. Ich mache dich zu einem berühmten Arzt. Wenn du zu einem Kranken gerufen wirst, so will ich dir jedesmal erscheinen: steh ich zu Häupten des Kranken, so kannst du keck sprechen, du wolltest ihn wieder gesund machen, und gibst du ihm dann von jenem Kraut ein, so wird er genesen; steh ich aber zu Füßen des Kranken, so ist er mein, und du mußt sagen, alle Hilfe sei umsonst und kein Arzt in der Welt könne ihn retten. Aber hüte dich, daß du das Kraut nicht gegen meinen Willen gebrauchst, es könnte dir schlimm ergehen!”
Es dauerte nicht lange, so war der Jüngling der berühmteste Arzt auf der ganzen Welt. “Er braucht nur den Kranken anzusehen, so weiß er schon, wie es steht, ob er wieder gesund wird oder ob er sterben muß,” so hieß es von ihm, und weit und breit kamen die Leute herbei, holten ihn zu den Kranken und gaben ihm so viel Gold, daß er bald ein reicher Mann war. Nun trug es sich zu, daß der König erkrankte. Der Arzt ward berufen und sollte sagen, ob Genesung möglich wäre. Wie er aber zu dem Bette trat, so stand der Tod zu den Füßen des Kranken, und da war für ihn kein Kraut mehr gewachsen. “Wenn ich doch einmal den Tod überlisten könnte,” dachte der Arzt, “er wird’s freilich übelnehmen, aber da ich sein Pate bin, so drückt er wohl ein Auge zu, ich will’s wagen.” Er fasste also den Kranken und legte ihn verkehrt, so daß der Tod zu Haupten desselben zu stehen kam. Dann gab er ihm von dem Kraute ein, und der König erholte sich und ward wieder gesund. Der Tod aber kam zu dem Arzte, machte ein böses und finsteres Gesicht, drohte mit dem Finger und sagte: “Du hast mich hinter das Licht geführt, diesmal will ich dir’s nachsehen, weil du mein Pate bist, aber wagst du das noch einmal, so geht dir’s an den Kragen, und ich nehme dich selbst mit fort.”
Bald hernach verfiel die Tochter des Königs in eine schwere Krankheit. Sie war sein einziges Kind, er weinte Tag und Nacht, daß ihm die Augen erblindeten, und ließ bekanntmachen, wer sie vom Tode errette, der sollte ihr Gemahl werden und die Krone erben. Der Arzt, als er zu dem Bette der Kranken kam, erblickte den Tod zu ihren Füßen. Er hätte sich der Warnung seines Paten erinnern sollen, aber die große Schönheit der Königstochter und das Glück, ihr Gemahl zu werden, betörten ihn so, daß er alle Gedanken in den Wind schlug. Er sah nicht, daß der Tod ihm zornige Blicke zuwarf, die Hand in die Höhe hob und mit der dürren Faust drohte; er hob die Kranke auf und legte ihr Haupt dahin, wo die Füße gelegen hatten. Dann gab er ihr das Kraut ein, und alsbald regte sich das Leben von neuem.
Der Tod, als er sich zum zweitenmal um sein Eigentum betrogen sah, ging mit langen Schritten auf den Arzt zu und sprach: “Es ist aus mit dir, und die Reihe kommt nun an dich,” packte ihn mit seiner eiskalten Hand so hart, daß er nicht widerstehen konnte, und führte ihn in eine unterirdische Höhle. Da sah er, wie tausend und tausend Lichter in unübersehbaren Reihen brannten, einige groß, andere halbgroß, andere klein. Jeden Augenblick verloschen einige, und andere brannten wieder auf, also daß die Flämmchen in beständigem Wechsel zu sein schienen. “Siehst du,” sprach der Tod, “das sind die Lebenslichter der Menschen. Die großen gehören Kindern, die halbgroßen Eheleuten in ihren besten Jahren, die kleinen gehören Greisen. Doch auch Kinder und junge Leute haben oft nur ein kleines Lichtchen.” – “Zeige mir mein Lebenslicht,” sagte der Arzt und meinte, es wäre noch recht groß. Der Tod deutete auf ein kleines Endchen, das eben auszugehen drohte, und sagte: “Siehst du, da ist es.” – “Ach, lieber Pate,” sagte der erschrockene Arzt, “zündet mir ein neues an, tut mir’s zuliebe, damit ich König werde und Gemahl der schönen Königstochter.” – “Ich kann nicht,” antwortete der Tod, “erst muß eins verlöschen, eh’ ein neues anbrennt.” – “So setzt das alte auf ein neues, das gleich fortbrennt, wenn jenes zu Ende ist,” bat der Arzt. Der Tod stellte sich, als ob er seinen Wunsch erfüllen wollte, langte ein frisches, großes Licht herbei, aber weil er sich rächen wollte, versah er’s beim Umstecken absichtlich, und das Stöckchen fiel um und verlosch. Alsbald sank der Arzt zu Boden und war nun selbst in die Hand des Todes geraten.
ENDE
Die Märchen der Brüder Grimm
fleursdumal.nl magazine
More in: Grimm, Andersen e.o.: Fables, Fairy Tales & Stories, Grimm, Jacob & Wilhelm
Novalis
(1772-1801)
Ich sehe dich in tausend Bildern
Ich sehe dich in tausend Bildern,
Maria, lieblich ausgedrückt,
Doch keins von allen kann dich schildern,
Wie meine Seele dich erblickt.
Ich weiß nur, daß der Welt Getümmel
Seitdem mir wie ein Traum verweht,
Und ein unnennbar süßer Himmel
Mir ewig im Gemüthe steht.
Novalis poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Novalis
VPRO BOEKEN met Nathan Filer & Andrew Solomon
De Britse auteur Nathan Filer is sinds twaalf jaar werkzaam in de geestelijke gezondheidszorg. Zijn ervaringen op dit gebied heeft hij verwerkt in zijn ontroerende debuut De schok van de val.
Andrew Solomon schreef Ver van de boom voor en over ouders met kinderen die anders zijn: kinderen ontstaan uit verkrachting, dove kinderen, kinderen met dwerggroei, criminele kinderen, transgenders, of kinderen zoals hij zelf is: homoseksueel. Hoe ga je als ouder om met een kind dat niet aan de algemene verwachtingen voldoet?
Deze schrijvers zijn te zien in een speciale uitzending van VPRO Boeken, opgenomen op Crossing Border: zondag 24 november, op Nederland 1, om 11.20u.
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Art & Literature News
Albertine Kehrer
(1826-1852)
Verloren vriendschap
Weer een schoone droom vervlogen,
Ligt voor de aard te schoon, helaas!
Weder voor een zoete logen
Bittre waarheid in de plaats!
Bloesems mijner vreugd bedorven,
Ach! een ideaal gestorven,
Neen, meêdoogenloos vermoord
Met een enkel, vlijmend woord!
Toch, toch dank ik uwe opregtheid
Die dat woord mij deed verstaan,
En geen ander mijn gehechtheid
Zulk een wonde heeft doen slaan!
De eenzame avond, mijn vertrouwde,
– Vaak getuige van mijn strijd –
Die ook nu mijn smart aanschouwde,
Weet, dat ik u niets verwijt!
God, die aller menschen harten,
Als zijn waterbeken leidt;
Die zijn kindren onder smarten
Opvoedt tot zijn heerlijkheid,
Heeft dat leed mij toegewogen,
Heeft dien beker toebereid.
‘k Hief mijn hart, mijn schreijende oogen
‘k Zond mijn zuchten en gebeên,
Naar mijn Vader vol meêdoogen,
Naar zijn open hemel heen,
Naar mijn Vader in den hoogen
Die geen lust schept in ‘t geween,
En uit wellust nimmer plaagde…
‘k Bad, en ‘t licht zijns troostes daagde
Scheemrend door mijn tranen heen:
‘Vader! dat het vuur dier smarte
Loutrend door mijn ziele ga!
Wil haar heilgen aan mijn harte
Door de kracht van uw genâ!
Leer mij niets van de aard te vragen;
U beminnen, U alleen;
Trek mijn hart naar boven heen,
Zij ‘t ook onder leed en plagen…
Gij geeft balsem bij uw slagen!’
Albertine Kehrer poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Albertine Kehrer, Archive K-L, Kehrer, Albertine
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature