Ingrid Jonker (1933-1965)
Film Black Butterflies op 31 maart in de bioscoop
Black Butterflies gaat over het leven van de jonge Zuid-Afrikaanse kunstenares Ingrid Jonker, een gevoelige en rebelse geest die haar vrije ideeën over kunst, liefde en politiek met een kleine groep gelijkgestemde schrijvers en kunstenaars in Zuid-Afrika deelde, de Sestigers. Tegen de achtergrond van verzet tegen de censuur van de Nasionale Party, leeft Ingrid Jonker haar jonge leven tot het uiterste en wordt haar werk steeds bekender en meer gewaardeerd. De grote liefde in het leven van Ingrid Jonker, de schrijver Jack Cope, kan haar niet het geluk en de gemoedsrust geven waar ze naar op zoek is. Met haar vader Abraham Jonker, een rechtse minister voor de Nasionale Party tijdens het Apartheidsregime, heeft ze een moeizame relatie. Politieke onenigheid drijft vader en dochter steeds verder uiteen. Het belang van het werk van Ingrid Jonker voor de Zuid-Afrikaanse cultuur wordt pas erkend nadat Nelson Mandela haar gedicht ‘Die Kind’ voordraagt bij zijn eerste rede voor het Zuid-Afrikaanse Parlement in 1994.
Regisseur: Paula van der Oest
Carice van Houten (Ingrid Jonker)
Liam Cunningham (Jack Cope)
Rutger Hauer (Abraham Jonker)
Nicholas Pauling (Eugene Maritz)
Graham Clarke (Uys Krige)
► Website BLACK BUTTERFLIES
Ingrid Jonker poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: # Archive S.A. literature, Apartheid, Archive I-J, Ingrid Jonker, Ingrid Jonker, Jonker, Ingrid
Bert Bevers
Jardin Naturel
Een geduldige gids ben ik, met potloden volop. Hier
ruikt het naar noten uit een oudere herfst. Een man
met een grote lederen handschoen lijkt te zwaaien,
maar dan ratelt het langs murw lover en landt zeeg
een havik op zijn schouder. Onweer is op komst. In
het lichterlaaie van de bliksem buigen berken met de
storm deemoedig mee, in de vorm van zichzelf, in van
leven golfslag. Rond hun voeten krioelen vlijtig haast
ontelbaar allengs zwarter mieren, en in hun stammen
klopt het oude woeste sap van drang naar omvang, naar
een diepe, complexe bedwelming. We weten het. Pas in
het avonduur begint de kleine graai naar later. Hoe zal
het straks toch aflopen met van gebladerte het beheer?
Basten houden zich stil met de lijdzaamheid van zand.
Jardin Naturel zal worden opgenomen in de binnenkort te verschijnen bundel: Arrondissementen (Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom) © Bert Bevers gedichten
kempis.nl poetry magazine
More in: Bevers, Bert
Alfred de Musset
(1810-1857)
Chanson : J’ai dit à mon cœur…
J’ai dit à mon coeur, à mon faible coeur :
N’est-ce point assez d’aimer sa maîtresse ?
Et ne vois-tu pas que changer sans cesse,
C’est perdre en désirs le temps du bonheur ?
Il m’a répondu : Ce n’est point assez,
Ce n’est point assez d’aimer sa maîtresse ;
Et ne vois-tu pas que changer sans cesse
Nous rend doux et chers les plaisirs passés ?
J’ai dit à mon coeur, à mon faible coeur :
N’est-ce point assez de tant de tristesse ?
Et ne vois-tu pas que changer sans cesse,
C’est à chaque pas trouver la douleur ?
Il m’a répondu : Ce n’est point assez
Ce n’est point assez de tant de tristesse ;
Et ne vois-tu pas que changer sans cesse
Nous rend doux et chers les chagrins passés ?
Alfred de Musset poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Musset, Alfred de
ROES
De kroeg is beschilderd met bloed
de muren barsten van geketende woede
getekende speren schilferen van de muren
messen schreeuwen, nog rood van het moorden
Mannen vertellen verhalen over een verlopen oorlog
overwinningen, lang geleden, op andere dorpen
het veroveren van vrouwen en het stelen van vee
In de verhalen groeit het verlangen
naar nieuwe strijd, de komende oorlog, buit
Ton van Reen
Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten. In 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks. ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Ton van Reen
Renée Vivien
(1877-1909)
Ondine
Ton rire est clair, ta caresse est profonde,
Tes froids baisers aiment le mal qu’ils font ;
Tes yeux sont bleus comme un lotus sur l’onde,
Et les lys d’eau sont moins purs que ton front.
Ta forme fuit, ta démarche est fluide,
Et tes cheveux sont de légers réseaux ;
Ta voix ruisselle ainsi qu’un flot perfide ;
Tes souples bras sont pareils aux roseaux,
Aux longs roseaux des fleuves, dont l’étreinte
Enlace, étouffe, étrangle savamment,
Au fond des flots, une agonie éteinte
Dans un nocturne évanouissement.
Locusta
Nul n’a mêlé ses pleurs au souffle de ma bouche,
Nul sanglot n’a troublé l’ivresse de ma couche,
J’épargne à mes amants les rancoeurs de l’amour.
J’écarte de leur front la brûlure du jour,
J’éloigne le matin de leurs paupières closes,
Ils ne contemplent pas l’accablement des roses.
Seule je sais donner des nuits sans lendemains.
Je sais les strophes d’or sur le mode saphique,
J’enivre de regards pervers et de musique
La langueur qui sommeille à l’ombre de mes mains.
Je distille les chants, l’énervante caresse
Et les mots d’impudeur murmurés dans la nuit.
J’estompe les rayons, les senteurs et le bruit.
Je suis la tendre et la pitoyable Maîtresse.
Car je possède l’art des merveilleux poisons,
Insinuants et doux comme les trahisons
Et plus voluptueux que l’éloquent mensonge.
Lorsque, au fond de la nuit, un râle se prolonge
Et se mêle à la fuite heureuse d’un accord,
J’effeuille une couronne et souris à la Mort.
Je l’ai domptée ainsi qu’une amoureuse esclave.
Elle me suit, passive, impénétrable et grave,
Et je sais la mêler aux effluves des fleurs
Et la verser dans l’or des coupes des Bacchantes.
J’éteins le souvenir importun du soleil
Dans les yeux alourdis qui craignent le réveil
Sous le regard perfide et cruel des amantes.
J’apporte le sommeil dans le creux de mes mains.
Seule je sais donner des nuits sans lendemains.
Renée Vivien poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive U-V, Vivien, Renée
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
72
O lest the world should task you to recite,
What merit lived in me that you should love
After my death (dear love) forget me quite,
For you in me can nothing worthy prove.
Unless you would devise some virtuous lie,
To do more for me than mine own desert,
And hang more praise upon deceased I,
Than niggard truth would willingly impart:
O lest your true love may seem false in this,
That you for love speak well of me untrue,
My name be buried where my body is,
And live no more to shame nor me, nor you.
For I am shamed by that which I bring forth,
And so should you, to love things nothing worth.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Esther Porcelijn
Badwater ballade
Kleine Katoo zat in bad
Te plonzen en spetteren, veel te veel zeep
Van voor was ze wel nog wat plat
Maar dat was niet iets dat haar vader begreep
Haar vader kwam binnen om haar rug eens te wassen
Ze wist niet waar ze het zoeken moest
Hij waste en begon haar van voor te betasten
Zijn hand voor haar mondje, zo bleef ze wel koest
Heel traag gleed zijn hand naar benee
Ze snikte en snikte, moeder was boven
Haar vader zei “stil maar het valt toch wel mee?”
Ze was nog heel klein, moest hem maar geloven
Hij zei dat ze nog een plekje had
Ze had zich gewassen, heel d’r vel
Begreep niet waar dat plekje dan zat
Nee jij ziet het niet, maar ik zie het wel
Het water was koud en de zeep was al op
Toen vond ze het welletjes, ze wilde eruit
Haar vader keek woedend, ze schreeuwde nu “stop”
Ma hoorde van boven een zorg’lijk geluid
Haar moeder kwam kijken, maar werd niet verrast
Haar vader had zeep in bad gespoten
Een vader die dochterlief onschuldig wast
Ons lieve kind, wat wordt ze al groot hè?
Moeder ging weg, van geen kwaad bewust
Dit is bijzonder, ons geheim
Katoo groeide op, ze was nooit ongerust
En omdat ze niet beter wist vond ze het fijn
Esther Porcelijn poëzie
kempis.nl poetry magazine
More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Edith Södergran
(1892-1923)
Till Eros
Eros, du grymmaste av alla gudar,
varför förde du mig till det mörka landet?
När flickebarnen växa till
bliva de utestängda från ljuset
och kastade i ett mörkt rum.
Svävade icke min själ som en lycklig stjärna
innan den blev dragen i din röda ring?
Se, jag är bunden till händer och fötter,
känn, jag är tvungen till alla mina tankar.
Eros, du grymmaste av alla gudar:
jag flyr icke, jag väntar icke,
jag lider endast som ett djur.
A Eros
Eros, tu il più crudele di tutti gli dei,
perché mi hai condotto alla terra oscura?
Quando crescono, le fanciulle
sono escluse dalla luce
e gettate in uno spazio oscuro.
La mia anima non stava sospesa come una stella felice
prima d’esser attratta nella tua corona rossa?
Vedi, sono legata mani e piedi,
senti, sono costretta in tutti i miei pensieri.
Eros, tu il più crudele di tutti gli dei:
io non fuggo, non aspetto,
soltanto, soffro come un animale.
Edith Södergran poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Edith Södergran, Södergran, Edith
Alfred de Musset
(1810-1857)
A George Sand (I)
Te voilà revenu, dans mes nuits étoilées,
Bel ange aux yeux d’azur, aux paupières voilées,
Amour, mon bien suprême, et que j’avais perdu !
J’ai cru, pendant trois ans, te vaincre et te maudire,
Et toi, les yeux en pleurs, avec ton doux sourire,
Au chevet de mon lit, te voilà revenu.
Eh bien, deux mots de toi m’ont fait le roi du monde,
Mets la main sur mon coeur, sa blessure est profonde ;
Élargis-la, bel ange, et qu’il en soit brisé !
Jamais amant aimé, mourant sur sa maîtresse,
N’a sur des yeux plus noirs bu la céleste ivresse,
Nul sur un plus beau front ne t’a jamais baisé !
A George Sand (II)
Telle de l’Angelus, la cloche matinale
Fait dans les carrefours hurler les chiens errants,
Tel ton luth chaste et pur, trempé dans l’eau lustrale,
Ô George, a fait pousser de hideux aboiements,
Mais quand les vents sifflaient sur ta muse au front pâle,
Tu n’as pu renouer tes longs cheveux flottants ;
Tu savais que Phébé, l’Étoile virginale
Qui soulève les mers, fait baver les serpents.
Tu n’as pas répondu, même par un sourire,
A ceux qui s’épuisaient en tourments inconnus,
Pour mettre un peu de fange autour de tes pieds nus.
Comme Desdémona, t’inclinant sur ta lyre,
Quand l’orage a passé tu n’as pas écouté,
Et tes grands yeux rêveurs ne s’en sont pas douté.
A George Sand (III)
Puisque votre moulin tourne avec tous les vents,
Allez, braves humains, où le vent vous entraîne ;
Jouez, en bons bouffons, la comédie humaine ;
Je vous ai trop connus pour être de vos gens.
Ne croyez pourtant pas qu’en quittant votre scène,
Je garde contre vous ni colère ni haine,
Vous qui m’avez fait vieux peut-être avant le temps ;
Peu d’entre vous sont bons, moins encor sont méchants.
Et nous, vivons à l’ombre, ô ma belle maîtresse !
Faisons-nous des amours qui n’aient pas de vieillesse ;
Que l’on dise de nous, quand nous mourrons tous deux :
Ils n’ont jamais connu la crainte ni l’envie ;
Voilà le sentier vert où, durant cette vie,
En se parlant tout bas, ils souriaient entre eux.
A George Sand (IV)
Il faudra bien t’y faire à cette solitude,
Pauvre coeur insensé, tout prêt à se rouvrir,
Qui sait si mal aimer et sait si bien souffrir.
Il faudra bien t’y faire ; et sois sûr que l’étude,
La veille et le travail ne pourront te guérir.
Tu vas, pendant longtemps, faire un métier bien rude,
Toi, pauvre enfant gâté, qui n’as pas l’habitude
D’attendre vainement et sans rien voir venir.
Et pourtant, ô mon coeur, quand tu l’auras perdue,
Si tu vas quelque part attendre sa venue,
Sur la plage déserte en vain tu l’attendras.
Car c’est toi qu’elle fuit de contrée en contrée,
Cherchant sur cette terre une tombe ignorée,
Dans quelque triste lieu qu’on ne te dira pas.
A George Sand (V)
Toi qui me l’as appris, tu ne t’en souviens plus
De tout ce que mon coeur renfermait de tendresse,
Quand, dans nuit profonde, ô ma belle maîtresse,
Je venais en pleurant tomber dans tes bras nus !
La mémoire en est morte, un jour te l’a ravie
Et cet amour si doux, qui faisait sur la vie
Glisser dans un baiser nos deux coeurs confondus,
Toi qui me l’as appris, tu ne t’en souviens plus.
A George Sand (VI)
Porte ta vie ailleurs, ô toi qui fus ma vie ;
Verse ailleurs ce trésor que j’avais pour tout bien.
Va chercher d’autres lieux, toi qui fus ma patrie,
Va fleurir, ô soleil, ô ma belle chérie,
Fais riche un autre amour et souviens-toi du mien.
Laisse mon souvenir te suivre loin de France ;
Qu’il parte sur ton coeur, pauvre bouquet fané,
Lorsque tu l’as cueilli, j’ai connu l’Espérance,
Je croyais au bonheur, et toute ma souffrance
Est de l’avoir perdu sans te l’avoir donné.
Alfred de Musset: 6 poems A George Sand
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive M-N, George Sand, Musset, Alfred de
Paul Boldt
(1885-1921)
IMPRESSION DU SOIR
Des Abends schwarze Wolkenvögel flogen
Im Osten auf vom Fluß der Horizonte.
Gärten vertropft in Nacht, die, als es sonnte,
Wie See grünten und den Wind einsogen.
Einsame Pappeln pressen ihre Schreie
Angst vor den Stürmen in die blonde Stille.
Schon saugen schwarze Munde Atem. — Schrille
Fabrikenpfiffe. Menschen ziehn ins Freie.
Ein rotes Mohnfeld mit den schwarzen Köpfen,
Ragen die Schlote, einsam, krank und kahl.
Die Wolkenvögel, Eiter an den Kröpfen,
Wie Pelikane flattern sie zum Mahl.
Und als die Horizonte Dunkel schöpfen,
Wirft sich der Blitz heraus, der blanke Aal.
DER SCHNELLZUG
Es sprang am Walde auf in panischem Schrecke,
Die gelben Augen in die Nacht geschlagen. —
Die Weiche lärmt vom Hammerschlag der Wagen
Voll blanken Lärms, indes sie fern schon jagen
Im blinden Walde lauert an der Strecke
Die Kurve wach. Es schwanken die Verdecke.
Wie Schneesturm rennt der D-Zug durch die Ecke,
Und tänzelnd wiegen sich die schweren Wagen.
Der Nebel liegt, ein Lava, auf den Städten
Und färbt den Herbsttag grün. Auf weiter Reise
Wandert der Zug entlang den Kupferdrähten.
Der Führer fühlt den Schlag der Triebradkreise
Hinter dem Sternenkopfe des Kometen,
Der zischend hinfällt über das Geleise.
DAS GESPENST
Wie weiß der Sommer ist! Wie Menschenlachen,
Das alle Tage in der Stadt verschwenden.
Häuserspaliere wachsen hoch zu Wänden
Und Wolkenfelsen, die mich kleiner machen.
In tausend Straßen liege ich begraben.
Ich folge dir stets ohne mich zu wenden.
O hielte ich dein Antlitz in den Händen,
Das meine kranke Augen vor sich haben.
Ich küßte es. Es küßte mich im Bette —:
— Versprich, daß du mich morgen nicht mehr kennst!
— Bist du nachts fleischern und ein Taggespenst?
— Du locktest es ins Netz deiner Sonette.
— Junger Polyp, dein Mund ist eine Klette.
— Er wird dich beißen, wenn du ihn so nennst.
Paul Boldt poetry
fleursdumal.nl magazine
photo anton k.
More in: Archive A-B, Boldt, Paul, Expressionism
Nieuwe film over het leven van de Zuid-Afrikaanse dichteres
Ingrid Jonker:
Black Butterflies
31 maart in de bioscoop
Ingrid Jonker (1933-1965) was een van de meest invloedrijke Zuid-Afrikaanse dichters van haar generatie. Vaak wordt ze vanwege haar grote talent, haar schoonheid en eeuwige hunkering naar liefde vergeleken met Virginia Woolf, Sylvia Plath en Marylin Monroe.
Tijdens haar korte leven was ze al een zeer gewaardeerd schrijfster, maar pas nadat Nelson Mandela haar beroemde gedicht ‘Het Kind’ voordroeg, tijdens de opening van het parlement in 1994, krijgt Ingrid de waardering van het grote publiek die ze verdient. Mandela noemt haar zowel een Afrikaner als een Afrikaan en Ingrid groeit uit tot een waar icoon. Haar werk wordt tot op de dag van vandaag door miljoenen Zuid-Afrikaners gelezen en op scholen onderwezen.
Nog voor de geboorte van Ingrid verlaat haar vader, Abraham Jonker, het gezin en laat ze met niets achter. Ingrid groeit op bij haar grootouders en ziet daar hoe haar geesteszieke moeder steeds depressiever wordt en uiteindelijk zelfmoord pleegt als Ingrid tien jaar is. Haar grootmoeder is niet in staat om voor Ingrid en haar zus Anna te zorgen en de meisjes moeten bij hun vader en zijn nieuwe gezin gaan wonen. Abraham Jonker accepteert zijn dochters met moeite en maakt duidelijk onderscheid tussen Ingrid en Anna en zijn andere kinderen, iets wat Ingrid niet kan en wil begrijpen en het begin is van de moeilijke relatie met haar vader.
Ingrid is een zeer gevoelig kind en stopt al het verdriet in haar gedichten. Al op dertienjarige leeftijd maakt ze haar eerste gedichtenbundel getiteld Na die Somer. Als ze later in contact komt met de bekende Zuid-Afrikaanse dichter D.J. Opperman vindt ze in hem de mentor die ze nodig heeft. De relatie met haar vader daarentegen verslechtert. De erkenning die Ingrid als dochter van hem wil, krijgt ze niet en met haar vrijgevochten ideeën raakt ze steeds verder van hem verwijderd.
In 1956 trouwt Ingrid met schrijver Pieter Venter en verhuist naar Johannesburg. Ook wordt haar eerste officiële bundel, Ontvlugting, gepubliceerd. Het huwelijk met Pieter is geen succes. Ingrid vindt niet de liefde en zekerheid die ze nodig heeft en is diep ongelukkig in Johannesburg. Na een aantal jaar scheiden ze en Ingrid keert met hun dochtertje Simone terug naar Kaapstad.
In Kaapstad wordt Ingrid de ster van de ‘Sestigers’, een groep artiesten rondom dichter Uys Krige die strijden tegen het conservatisme en zich vrijelijk mengen met Afrikaanse kunstenaars. Ze heeft tegelijkertijd een heftige verhouding met de schrijvers Jack Cope en André Brink. Beiden sleept ze mee in haar passionele liefde, maar beiden durven zich door haar onvoorspelbaarheid niet aan haar te binden. De publicatie van een tweede bundel van Ingrid stuit op veel weerstand door het duidelijke standpunt dat Ingrid met de Sestigers in neemt tegen de Apartheid en wordt tegengehouden door de nieuwe censuurcommissie, waar haar vader deel van uit maakt. Vader en dochter staan lijnrecht tegenover elkaar. Voor de gevoelige Ingrid is dit te veel, ze belandt in een depressie. In 1961 wordt ze kort opgenomen in de psychiatrische inrichting Valkenburg, dezelfde kliniek waar haar moeder een einde aan haar leven maakte. Nadat ze is ontslagen uit de kliniek, lijken er betere aan te breken. Eindelijk wordt haar tweede bundel Rook en Oker gepubliceerd. De bundel wordt met lovende kritieken ontvangen door schrijvers en dichters.
Rook en Oker wordt in 1964 bekroond met de prestigieuze Afrikaanse Pers-Boekhandel Prijs en Ingrid vertrekt naar Europa voor een lange reis. De reis brengt haar niet wat ze ervan had verwacht en eenmaal terug in Zuid-Afrika wordt ze weer opgenomen. In de nacht van 18 op 19 juli 1965 loopt Ingrid de zee in bij Drieankerbaai. Ingrid Jonker was 32 jaar en liet een klein maar indrukwekkend oeuvre achter.
Uitgeverij Podium geeft een nieuwe editie uit van de bundel ‘Ik herhaal je’ met een selectie van het werk van Ingrid Jonker, vertaald door Gerrit Komrij, en een biografie van Henk van Woerden.
Het verhaal van Black Butterflies
Black Butterflies gaat over het leven van de jonge Zuid-Afrikaanse kunstenares Ingrid Jonker, een gevoelige en rebelse geest die haar vrije ideeën over kunst, liefde en politiek met een kleine groep gelijkgestemde schrijvers en kunstenaars in Zuid-Afrika deelde, de Sestigers. Tegen de achtergrond van verzet tegen de censuur van de Nasionale Party, leeft Ingrid Jonker haar jonge leven tot het uiterste en wordt haar werk steeds bekender en meer gewaardeerd. De grote liefde in het leven van Ingrid Jonker, de schrijver Jack Cope, kan haar niet het geluk en de gemoedsrust geven waar ze naar op zoek is. Met haar vader Abraham Jonker, een rechtse minister voor de Nasionale Party tijdens het Apartheidsregime, heeft ze een moeizame relatie. Politieke onenigheid drijft vader en dochter steeds verder uiteen. Het belang van het werk van Ingrid Jonker voor de Zuid-Afrikaanse cultuur wordt pas erkend nadat Nelson Mandela haar gedicht ‘Die Kind’ voordraagt bij zijn eerste rede voor het Zuid-Afrikaanse Parlement in 1994.
The child who was shot dead by soldiers in Nyanga
The child is not dead
the child raises his fists against his mother
who screams Africa screams the smell
of freedom and heather
in the locations of the heart under siege
The child raises his fists against his father
in the march of the generations
who scream Africa scream the smell
of justice and blood
in the streets of his armed pride
The child is not dead
neither at Langa nor at Nyanga
nor at Orlando nor at Sharpeville
nor at the police station in Philippi
where he lies with a bullet in his head
The child is the shadow of the soldiers
on guard with guns saracens and batons
the child is present at all meetings and legislations
the child peeps through the windows of houses and into the hearts of mothers
the child who just wanted to play in the sun at Nyanga is everywhere
the child who became a man treks through all of Africa
the child who became a giant travels through the whole world
Without a pass
© Translation: 2007, Antjie Krog & André Brink – From: Black Butterflies – Publisher: Human & Rousseau, Cape Town, 2007
Regisseur: Paula van der Oest (1965) studeerde in 1988 af aan de Nederlandse Film en Televisie Academie en begon haar carrière als regie-assistente en later als regisseuse bij de VPRO. Haar speelfilmdebuut kwam in 1996 met de film DE NIEUWE MOEDER, waarmee ze meteen een nominatie voor Beste Film op het Nederlands Film Festival in de wacht sleepte en de Holland Film Award voor Beste Film won. In 2001 maakte Van der Oest de overstap naar het grote publiek met ZUS EN ZO, die genomineerd werd voor de Oscar voor Beste Buitenlandse Film. Time Magazine benoemde haar tot de “Woody Allen van Amsterdam”. Na dit succes volgde de Engelstalige thriller MOONLIGHT, waarmee ze de Hollywood Discovery Award voor Beste Europese Film won. Andere films van Paula van der Oest zijn MADAME JEANETTE, VERBORGEN GEBREKEN, TIRAMISU en WIJSTER.
Carice van Houten (Ingrid Jonker) – Liam Cunningham (Jack Cope) – Rutger Hauer (Abraham Jonker) – Nicholas Pauling (Eugene Maritz) – Graham Clarke (Uys Krige)
fleursdumal.nl magazine
magazine for art & literature
More in: # Archive S.A. literature, Apartheid, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, Ingrid Jonker, Ingrid Jonker, Jonker, Ingrid, Sylvia Plath
RODE TOMATEN
Man, eet mijn rode tomaten
man, eet ze rood
Mijn tomaten zijn rond, rood en sappig
ze brengen vers roodgekleurd bloed in je hoofd
het rood in je ogen, tomatenrood
Man, eet mijn rode tomaten
ik heb ze gepoot op weerbarstige grond
en bemest met de stront van weerbarstige ezels
Man, eet mijn rode tomaten
ze brengen opstandig rood in je aderen
en wikkelen je hoofd in de rode doeken
van de verbeelding
Man, eet mijn rode tomaten
ze zijn rond, rood en sappig
je denken wordt rood, helderrood
verbaasd zul je zijn over de rode woorden
die jouw rode oren
uit jouw rode mond zullen horen
Man, eet mijn rode tomaten
eet jezelf nieuw met de rode tomaten
van mijn verbeelding
Ton van Reen
Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten, in 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks. ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Ton van Reen
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature