Johann Wolfgang von Goethe
(1749 – 1832)
Es fing ein Knab’ ein Vögelein
Es fing ein Knab’ ein Vögelein,
Hm! Hm!
Da lacht’ er in den Käfig ’nein
Hm! Hm!
So! So!
Hm! Hm!
Der freut’ sich traun so läppisch
Hm! Hm!
Und griff hinein so täppisch,
Hm! Hm!
So! So!
Hm! Hm!
Da flog das Meislein auf ein Haus
Hm! Hm!
Und lacht den dummen Buben aus,
Hm! Hm!
So! So!
Hm! Hm!
Hans Hermans Natuurdagboek Juli 2009
Foto’s: Hans Hermans
Gedicht: Johann Wolfgang von Goethe
kemp=mag poetry magazine – magazine for art & literature
More in: Goethe, Johann Wolfgang von, Hans Hermans Photos, MUSEUM OF NATURAL HISTORY - department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
Reactie van Remco Campert op het gedicht dat Ton van Reen
schreef ter gelegenheid van Camperts tachtigste verjaardag
op 28 juli 2009 en publiceerde op
kempis poetry magazine
Lees: Gedicht voor Remco Campert door Ton van Reen
More in: Archive C-D, Archive C-D, Archive Q-R, Archive Q-R, Campert, Remco, Reen, Ton van, Reen, Ton van, Remco Campert
Gedicht voor Remco Campert
door Ton van Reen
Als je tachtig bent, zou je heel veel over willen doen
maar bijna alles wat je hebt gedaan, zou je overslaan
en alle reizen die je als kind, later, wilde maken
maar waar je in alle haast nooit de tijd voor vond
maak je alsnog, je gaat op de fiets, tas met beleg en brood
naar Leuven en Sint Martens-Latem, om België te zien
en lift naar Rome, geen brood maar een meisje mee
En alles wat je als jongen van elf wilde worden
– maar nooit geweest bent, omdat je niet werd uitverkoren
zelfs nooit verkozen tot het voetbalteam van school
nooit spreekstalmeester in het wintercircus op het plein
of de jongen die de koeken en de limonade uit mocht delen –
wordt je alsnog, wanneer je droomt en winnaar blijkt
en wijn schenkt voor de gasten op je feest
Soms, als je na een reis per trein
– jij was de machinist die je altijd al had willen zijn –
op het podium staat in Oss of Zierikzee
verbaasd lezend uit een boek waarop jouw naam
vol verweerde tekst, doorleefd als een missaal
zo vaak herhaald, toch bijna uit jouw hoofd verweesd,
maar bij het spreken, klank en tonggevoel, weer nieuw
vraag jij je af of het jouw gedicht of gemeengoed is
De kampioen die je wilde zijn, macho en meisjesdroom,
sportheld op het basketbalveld achter het Rijksmuseum
waar jij je zomerse dagen verspeelde, sprong, wierp
maar je was net iets te kort en te broos om te winnen
Nu krijg je ruim de tijd om alles te doen
wat je door eigen schuld hebt nagelaten
alle avonturen waarover je droomde haal je nu in
op kleiner schaal: je gaat op reis door eigen huis
de keukenkast is Afrika, de muis vergroot je uit tot leeuw
in de rommelkamer vindt je de Himalaya, Nepal, Mongolië
het witte kastpapier de grote sneeuwbewaaide steppe
en na je reis over de Noordpool op het achterplat
vind je in bed Amerika, New York, de meisjesstad
Doe het, doe de dingen die je altijd wilde doen
voel je vrij en sla het stof van jaren van je af
vergroot de bloemen op je vensterbank tot oerwoudbos
zit aan tafel in je keuken met Neruda, Borges en Pierre Kemp
en schenk de wijn van het landgoed ‘Ouderdom Is Schijn’
Binnen je huid van vloeipapier, met het craquelé van tijd
blijf je die jongen van elf met lef voor tien
die heel veel wilde, storm, veel te weinig mocht
maar alles wilde zien wat niet gezien mocht worden
dacht dat hij alles kon, en met een bal gedichten in de hand
op het plein achter het museum naar de hemel sprong
Op 28 juli 2009 wordt Remco Campert tachtig jaar
Ton van Reen eert Remco Campert met bovenstaand gedicht
Ton van Reen: Gedicht voor Remco Campert
© Ton van Reen
kempis poetry magazine
More in: Archive C-D, Archive C-D, Archive Q-R, Archive Q-R, Art & Literature News, Campert, Remco, Reen, Ton van, Reen, Ton van, Remco Campert
S T A R D U S T
nieuw paviljoen en internationale expositie in Barok bos
De Oude Warande Tilburg
27.06 – 27.09.2009
STARDUST
nieuw paviljoen en internationale expositie in Barok bos
De Oude Warande, Tilburg
27.06 – 27.09.2009
Een jaar na het succes van Lustwarande 08 – Wanderland verrijkt Fundament Barok bos De Oude Warande in Tilburg met een paviljoen, getiteld Grotto. Tegelijkertijd vindt de internationale buitenexpositie Stardust plaats.
Stardust is geen editie van Lustwarande; deze expositie heeft niet de pretentie een stand van zaken te tonen van recente ontwikkelingen in de hedendaagse sculptuur. Stardust heeft als directe aanleiding de oplevering van Grotto, een paviljoen, dat de Australische kunstenaar Callum Morton in opdracht van Fundament voor De Oude Warande ontwierp.
Grotto
Grotto, met zijn spiegelende, minimalistische exterieur en grotachtige, verzonken interieur, gesitueerd in het middelpunt van het bos, respecteert het Barokke ontwerp van cultuurhistorisch erfgoed De Oude Warande op ingenieuze en spectaculaire wijze. Het paviljoen functioneert als ontmoetingsplek, als informatiecentrum tijdens exposities en als zelfstandig podium voor hedendaagse muziek. Het paviljoen, dat tevens een bescheiden horecafaciliteit herbergt, zal vijf jaar lang in De Oude Warande schitteren.
Met het oog op het Barokke parkontwerp kon een paviljoen in De Oude Warande in feite slechts op één punt gesitueerd worden: het centrale middenpunt, van waaruit het stervormige padenpatroon gezien kan worden. De obstructie door een paviljoen op deze plek loste Callum Morton (Montreal, 1965, woont en werkt in Melbourne) op simpele en tegelijkertijd spectaculaire wijze op; hij ontwierp een onzichtbaar paviljoen. Het exterieur valt in eerste instantie niet op omdat het een spiegel is, waardoor alle acht bospaden van de ster zich in de spiegeling voortzetten. Deze continuering is slechts schijnbaar, een Barokke illusie.
Wie het paviljoen (10 x 6 x 4m hoog) betreedt wordt opnieuw geconfronteerd met een Barokke karakteristiek; het interieur is een grotto, een kunstmatig geschapen grot, 75 centimeter verzonken onder het maaiveld. Wanden hebben kijkgaten op ooghoogte, waar door naar buiten gekeken kan worden, aangezien de glazen façade uit detectieglas bestaat: spiegel van de ene zijde, venster van de andere. ’s Avonds wordt het interieur zodanig verlicht, dat bij volledige duisternis de spiegelfunctie van het paviljoen opgeheven wordt. De spiegelende vorm maakt plaats voor een zwarte heuvel, die associaties oproept met een grafheuvel. Niet alleen heeft het paviljoen daardoor een continu veranderende vorm, betekenissen wisselen zich ook af.Stardust
Grotto weerspiegelt in zijn essentie zowel de tijd (de Barok en heden), aspecten van moderne kunst, architectuur en entertainment als ook zijn directe omgeving, het firmament, en het universum, inclusief de mens. Gezien deze veelheid aan betekenissen heeft Fundament besloten dit werk te incorporeren in een omvangrijker project: Stardust.
Stardust
Wat de werken in Stardust op het eerste oog lijkt te binden is hun reflecterende of juist volledige lichtabsorberende karakter. Gepolijste materialen en objecten zijn in de kunst in de loop van de geschiedenis hoofdzakelijk gebruikt om macht te weerspiegelen en om een (directe) relatie met het goddelijke te impliceren. In de hedendaagse kunst gaat het gebruik van reflecterende materialen aanzienlijk complexer. Weliswaar levert het gebruik van reflecterende materialen een specifieke esthetiek op, verwijzend naar rijkdom, begeerte en spirituele dimensies, maar de belangrijkste drijfveer om dergelijke materialen toe te passen is gelegen in hun deregulerende kwaliteit; reflecterende werken brengen de continue onevenwichtigheid waarin de wereld verkeert tot uitdrukking. Waar de mens voortdurend streeft naar evenwicht, ontregelt deze kunst de vermeende status quo, op een manier die wars is van clichés, nooit dreigend of moralistisch, juist afstandelijk en niet zelden speels. Deze kunst wijst op de continue dialectische vooruitgang van de wereld; niets staat stil, ook niet de mens, en niets wordt bestendigd, alles is in voortdurende ontwikkeling, inclusief het sterrenstof, waaruit het universum is opgebouwd. Het is dan ook niet enkel de huid van de werken in Stardust die hen onderling verbindt, het is vooral hun betekenis. Stardust gaat uiteindelijk over het verloop van de tijd, over verlangen en over de onmogelijkheid de dood te kunnen bezweren, kortom, over de illusie van het leven.
STARDUST
Fundament
Park de Oude Warande, Tilburg
27 juni – 27 september 2009
Kunstenaars
Monica Bonvicini (I/D)
Job Koelewijn (NL)
Jedediah Caesar (USA)
Terence Koh (CND/USA)
José Pedro Croft (P)
Germaine Kruip (NL)
Björn Dahlem (D)
Callum Morton (AUS)
Sylvie Fleury (CH)
Rona Pondick (USA)
Dan Graham (USA)
Ugo Rondinone (CH/USA)
Hendrik-Jan Hunneman (NL)
Maria Roosen (NL)
curator: Chris Driessen
open: dagelijks van 11.00-17.30
toegang: gratis
website: www.fundamentfoundation.nl
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: Dutch Landscapes, FDM Art Gallery, Fundament - Lustwarande
A n i t a B e r b e r
(1899-1928)
Anita Berber (June 10, 1899 – November 10, 1928) was a German dancer, actress and writer. Anita Berber was painted by many artists, among them Otto Dix. Her lover was dancer Sebastian Droste. In 1922, Berber and Droste published a book of poems, photographs, drawings: Kokain.
Berber’s cocaine addiction and bisexuality were matters of public chatter. She was allegedly the sexual slave of a woman and the woman’s 15-year-old daughter. She could often be seen in Berlin’s hotel lobbies, nightclubs and casinos, naked apart from a sable wrap and a silver brooch filled with cocaine. Besides being a cocaine addict, she was an alcoholic.
Anita Berber died of tubercolosis, at the age of 29, on November 10, 1928 in a Kreuzberg hospital and was buried at St. Thomas cemetery in Neukölln.
In 1987 Rosa von Praunheim made a film titled: Anita – Tänze des Lasters.
fleursdumal.nl magazine – magazine for art & Literature
More in: Anita Berber, Anita Berber, Berber, Anita, DANCE & PERFORMANCE
Frederic Leighton, Flaming June, ca. 1895, olieverf op doek, 119 x 119 cm,
Collectie Museo de Arte de Ponce,
Fundación Luis A. Ferré, Inc., Ponce, Puerto Rico
De Schone Slaapster
Victoriaanse schilderkunst uit het Museo de Arte de Ponce
4 juli 2009 t/m 20 september 2009
Gemeentemuseum Den Haag
Het prachtige Flaming June van Frederic Leighton (1830-1896) en vijf sprookjesachtige schilderijen van Edward Burne-Jones (1833-1898) vormen de hoogtepunten van een bijzondere tentoonstelling die van 4 juli tot en met 20 september 2009 te zien is in het Gemeentemuseum Den Haag. Deze topstukken uit het Victoriaanse tijdperk maken deel uit van de collectie van het Museo de Arte de Ponce in Puerto Rico en zijn nu voor het eerst in Nederland te zien.
De prerafaëlieten leverden de belangrijkste Engelse bijdrage aan de negentiende-eeuwse schilderkunst. Kunstenaars als Dante Gabriel Rossetti (1828-1882), John Everett Millais (1829-1896) en William Hunt (1827-1910) hadden later grote invloed op stromingen als het Symbolisme en de Esthetic Movement rond Oscar Wilde. In de Victoriaanse tijd vonden hun hoofse ideeën over de mythische schoonheid van de vrouw navolging en werd er veel aandacht besteed aan de materiaalweergave van stoffen, marmer en bloemen.
Sir Edward Coley Burne-Jones,
De prins treedt het woud binnen uit de kleine Doornroosje-serie,
1871 – 73, olieverf op doek, 61.28 x 129.54 cm,
Collectie Museo de Arte de Ponce, Fundación Luis A. Ferré, Inc., Ponce, Puerto Rico
Frederic, Lord Leighton schilderde zijn meesterlijke Flaming June rond 1895. Het is een beeld van een onschuldige, slapende vrouw in een oranje, doorschijnende jurk waaronder haar vrouwelijke vormen voorzichtig worden bloot gegeven. De bank waarop ze ligt is bekleed met kussens en rode doeken, op de achtergrond de glinstering van de zon in de zee. Met de weelderige lijnen en warme zonnige kleuren is dit schilderij een voorbeeld van Leightons voorliefde voor klassieke schoonheid en harmonie.
Een ander indrukwekkend doek is het monumentale De slaap van Koning Arthur in Avalon, van Edward Burne-Jones. Dit ruim zes meter brede schilderij wordt beschouwd als zijn ultieme meesterwerk waar hij van 1881 tot op de dag voor zijn dood in 1898 aan werkte om de compositie te perfectioneren. Door het grote formaat kan het schilderij alleen opgerold vervoerd worden en heeft het sinds de aankoop in de jaren 1960 het museum in Puerto Rico nooit meer verlaten. Het is dan ook zeer bijzonder dat het nu voor het eerst weer in Europa is te zien.
Sir Edward Coley Burne-Jones, De slaap van Koning Arthur in Avalon,
olieverfschets, ca. 1881, olieverf op doek, 83,2 x 288,9 cm,
Collectie Museo de Arte de Ponce, Fundación Luis A. Ferré, Inc., Ponce, Puerto Rico
In zijn onderwerpskeuze had Burne-Jones een voorkeur voor de fabelachtige wereld van sprookjes en legendes waarin hij zijn ideale wereld kon verbeelden. De cyclus van Doornroosje bijvoorbeeld bestaat uit drie fantastische werken waarin slapende menselijke figuren worden omringd door een zee van rozen. Hierin is goed te zien hoe Burne-Jones zich liet inspireren door het classicisme; zijn mensen zijn bijna onwerkelijk mooi, zijn draperieën vallen sierlijk en de composities zijn evenwichtig.
In de expositie zijn verder nog schilderijen opgenomen van onder andere Millais, Rossetti, Seddon en Hunt. Deze intieme, hoog kwalitatieve tentoonstelling bestaat uit tien schilderijen, zes tekeningen en een gouache, en is georganiseerd in samenwerking met het Museo del Prado in Madrid en het Memphis Brooks Museum of Art in de Verenigde Staten.
Dante Gabriel Rossetti, Romeinse weduwe, 1874,
olieverf op doek, 104,8 x 93,3 cm, Collectie Museo de Arte de Ponce,
Fundación Luis A. Ferré, Inc., Ponce, Puerto Rico
fleurdumal.nl magazine
More in: *The Pre-Raphaelites Archive, Art & Literature News
Marjorie Lowry Christie Pickthall
(1883-1922)
The Wife
Living, I had no might
To make you hear,
Now, in the inmost night,
I am so near
No whisper, falling light,
Divides us, dear.
Living, I had no claim
On your great hours.
Now the thin candle-flame,
The closing flowers,
Wed summer with my name, —
And these are ours.
Your shadow on the dust,
Strength, and a cry,
Delight, despair, mistrust, —
All these am I.
Dawn, and the far hills thrust
To a far sky.
Living, I had no skill
To stay your tread,
Now all that was my will
Silence has said.
We are one for good and ill
Since I am dead.
kempis poetry magazine
More in: Archive O-P
Nachrichten aus Berlin
D E R M A U E R P A R K
Der Mauerpark ist eine Parkanlage in Berlin. Sein Name geht auf die 1961 errichtete Berliner Mauer zurück, die hier die Grenze zwischen den damaligen Bezirken Prenzlauer Berg und Wedding bildete. Die Schließung der innerstädtischen Grenze am 13. August 1961 (Bau der Berliner Mauer) trennte das Bahnhofsgelände von der an ihm entlang führenden Schwedter Straße und der Böschung zum höhergelegenen Friedrich-Ludwig-Jahn-Sportpark, jetzt heim für Fussballverein FC Union Berlin . Aufgrund des Höhenunterschieds zwischen Jahn-Sportpark und ehemaligem Bahnhofsgelände bestand für die DDR-Grenztruppen über 20 Jahre lang eine schwierige Situation. Durch einen Gebietsaustausch 1988 erwarb Ost-Berlin die östliche Hälfte des Bahnhofsgeländes, die Sektorengrenze wurde auf rund einem Kilometer Länge um 50 Meter Richtung Westen verschoben.
Photos Anton K.
fleursdumal.nl magazine – magazine for art & literature
More in: Anton K. Photos & Observations, Nachrichten aus Berlin
Al wat beweegt zal in beweging blijven
Erop en/of eronder: een keus is er niet
Niets dat beklijft en alles zal verdwijnen
Je leven een vuurwerk … of niet
Simon Vinkenoog
Dichter
18 juli 1928 – 12 juli 2009
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive U-V, In Memoriam, Simon Vinkenoog
H e n r y L a w s o n
(1867-1922)
Interlude
Callaghan’s Hotel
There’s the same old coaching stable that was used by Cobb and Co.,
And the yard the coaches stood in more than sixty years ago;
And the public-private parlour, where they serve the passing swell,
Was the shoeing forge and smithy up at Callaghan’s Hotel.
There’s the same old walls and woodwork that our fathers built to last,
And the same old doors and wainscot and the windows of the past;
And the same old nooks and corners where the Jim-Jams used to dwell;
But the Fantods dance no longer up at Callaghan’s Hotel.
There are memories of old days that were red instead of blue;
In the time of “Dick the Devil” and of other devils too;
But perhaps they went to Heaven and are angels, doing well–
They were always open-hearted up at Callaghan’s Hotel.
Then the new chum, broken-hearted, and with boots all broken too,
Got another pair of bluchers, and a quid to see him through;
And the old chum got a bottle, who was down and suffering Hell;–
And no tucker-bag went empty out of Callaghan’s Hotel.
And I sit and think in sorrow of the nights that I have seen,
When we fought with chairs and bottles for the orange and the green;
For the peace of poor old Ireland, till they rang the breakfast bell–
And the honour of Old England, up at Callaghan’s Hotel.
A Mixed Battle Song
Lo! the Boar’s tail is salted, and the Kangaroo’s exalted,
And his right eye is extinguished by a man-o’-warsman’s cap;
He is flying round the fences where the Southern Sea commences,
And he’s very much excited for a quiet sort of chap.
For his ships have had a scrap and they’ve marked it on the map
Where the H.M.A.S. Sydney dropped across a German trap.
So the Kangaroo’s a-chasing of his Blessed Self, and racing
From Cape York right round to Leeuwin, from the coast to Nevertire;
And of him need be no more said, save that to the tail aforesaid
Is the Blue Australian Ensign firmly fixed with copper wire.
(When he’s filled the map with white men there’ll be little to desire.)
I was sulky, I was moody (I’m inclined to being broody)
When the news appeared in Sydney, bringing joy and bringing tears,
(There’s an undertone of sorrow that you’ll understand to-morrow)
And I felt a something in me that had not been there for years.
Though I lean in the direction of most absolute Protection
(And of wheat on the selection)
And, considering Congestion and the hopeless unemployed,
I’d a notion (but I hid it) that, the way the Emden did it,
‘Twould be better for Australia if her “commerce” was destroyed.
You may say that war’s a curse, but the peace curse may be worse,
When it’s lasted till it’s rotten–rotten from the inmost core,
To the mouldy skin which we are, in the land we call the freer–
And I almost feel inclined to call for “Three Cheers for the War!”
For I think, when all is over, from Magellan’s Straits to Dover,
Things will be a great deal better than they ever were before.
But, since “Peace” and “Right” are squalling, I’ll content myself with calling
For three rousers–like the ringing cheers we used to give of yore–
For the Emden!
For the Sydney!
And their gallant crews and captains–both of whom we’ve met before!
And, for Kaiser William’s nevvy, we shall venture three cheers more!
Cheers that go to end a war.
Somewhere up in Queensland
He’s somewhere up in Queensland,
The old folks used to say;
He’s somewhere up in Queensland,
The people say to-day.
But Somewhere (up in Queensland)
That uncle used to know–
That filled our hearts with wonder,
Seems vanished long ago.
He’s gone to Queensland, droving,
The old folks used to say;
He’s gone to Queensland, droving,
The people say to-day.
But “gone to Queensland, droving,”
Might mean, in language plain,
He follows stock in buggies,
And gets supplies by train.
He’s knocking round in Queensland,
The old folks used to say;
He’s gone to Queensland, roving,
His sweetheart says to-day.
But “gone to Queensland, roving”
By mighty plain and scrub,
Might mean he drives a motor-car
For Missus Moneygrub.
He’s looking for new country,
The old folks used to say;
Our boy has gone exploring,
Fond parents say to-day.
“Exploring” out in Queensland
Might only mean to some
He’s salesman in “the drapery”
Of a bush emporium.
To somewhere up in Queensland
Went Tom and Ted and Jack;
From somewhere up in Queensland
The dusty cheques come back:
From somewhere up in Queensland
Brown drovers used to come,
And someone up in Queensland
Kept many a southern home.
Somewhere up in Queensland,
How many black sheep roam,
Who never write a letter,
And never think of home.
For someone up in Queensland
How many a mother spoke;
For someone up in Queensland
How many a girl’s heart broke.
Down in the River
I’ve done with joys an’ misery,
An’ why should I repine?
There’s no one knows the past but me
An’ that ol’ dog o’ mine.
We camp an’ walk an’ camp an’ walk,
An’ find it fairly good;
He can do anything but talk,
An’ he wouldn’t if he could.
We sits an’ thinks beside the fire,
With all the stars a-shine,
An’ no one knows our thoughts but me
An’ that there dog o’ mine.
We has our Johnny-cake an’ “scrag,”
An’ finds ’em fairly good;
He can do anything but talk,
An’ he wouldn’t if he could.
He gets a ‘possum now an’ then,
I cooks it on the fire;
He has his water, me my tea–
What more could we desire?
He gets a rabbit when he likes,
We finds it pretty good;
He can do anything but talk,
An’ he wouldn’t if he could.
I has me smoke, he has his rest,
When sunset’s gettin’ dim;
An’ if I do get drunk at times,
It’s all the same to him.
So long’s he’s got me swag to mind,
He thinks that times is good;
He can do anything but talk,
An’ he wouldn’t if he could.
He gets his tucker from the cook,
For cook is good to him,
An’ when I sobers up a bit,
He goes an’ has a swim.
He likes the rivers where I fish,
An’ all the world is good;
He can do anything but talk,
An’ he wouldn’t if he could.
Henri Lawson: Four Poems
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Lawson, Henry
Tilburg zoekt haar eerste
K i n d e r s t a d s d i c h t e r
benoeming tijdens Boeken rond het Paleis
Op zondag 30 augustus staat de Tilburgse binnenstad weer volledig in het teken van het boek. Dan organiseert Stichting dr. P.J. Cools voor de 12e keer de boekenmarkt Boeken rond het Paleis. In het Paleis-Raadhuis zal de vierde stadsdichter van Tilburg, Cees van Raak, geïnstalleerd worden. Joke van Leeuwen – bekend als auteur, illustrator, performer en stadsdichter van Antwerpen – geeft een literair optreden.
Daarnaast zal op deze dag de naam van de eerste Tilburgse Kinderstadsdichter bekend gemaakt worden. Alle kinderen tot 14 jaar uit Tilburg en omstreken maken kans om deze titel een jaar lang te mogen dragen. Wie graag gedichten schrijft en het ook leuk vindt om ze voor te dragen, kan een bijdrage inzenden die past binnen het thema van de Kinderstadsdichtwedstrijd 2009: ik schrijf – mijn stad. Het kan een grappig, ontroerend of pakkend gedicht over Tilburg zijn.
Uit alle inzendingen zal door een vakkundige jury een winnaar worden gekozen. Deze mag zijn winnende gedicht voordragen tijdens zijn of haar benoeming op 30 augustus 2009 in het Paleis-Raadhuis in Tilburg en in Bibliotheek Tilburg Centrum. Daarnaast zal de Kinderstadsdichter de gelegenheid krijgen om zichzelf te laten horen op een aantal andere momenten door het jaar heen. De beste drie dichters worden beloond met mooie boeken, en de mooiste bijdragen zullen in het najaar van 2009 in een boekje worden uitgegeven.
Inzenden kan tot en met 12 augustus 2009. Deze wedstrijd wordt georganiseerd door Stichting dr. P.J. Cools, Bibliotheek Midden-Brabant en Cultuurconcepten.nl, i.s.m. de gemeente Tilburg.
Voor meer informatie over de wedstrijd: www.stichtingcools.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Children's Poetry, City Poets / Stadsdichters, Kinderstadsdichters / Children City Poets
Karel van de Woestijne
(1878-1929)
De blind-gewordene
In naam van Vader en van Zoon,
in naam des heil’gen Geestes, amen.
– Ik ben de moeder van een woon
die blinkt aan duizend ramen.
‘k Lig, eeuwig-zwanger, in een kraam
dat van geen avond of geen morgen,
dat, hel van hoop noch zwart van zorgen,
niet is te noemen met een naam,
of ‘t zou, bezet en onbezeten,
Licht-zelven moeten heeten.
‘k Ben blind, en ‘k heb den dag beschaamd.
Ontkenning, ik, van alle duister,
heb ‘k alle vraag en vrees omraamd
met laaië van mijn luister.
Ik ben het vlak van elken muur
die, waar de dag blijft onbegonnen,
die, waar geen schemeringen ronnen
ter talm’ge waak van ‘t avond-uur,
bestendig van mijn blanke wake
een steeds-gelijke bake.
En ‘k ben de aanhoudende geboort
– o tuimel-vlucht van sneeuwen vlindren -,
‘k ben, alle dage’ en nachten voort,
de nieuwe klaart van kindren.
Hun weemling is mijn rijk bestaan.
De glanzen van mijn buik, ontsloten,
zijn, klachteloos en onverdroten,
herhaalde vorm van mijn vergaan,
maar zonder dat ik mijnen lijve
óneischend zoude blijven.
Zoo word ‘k beluik van, eindlijk, Nul;
‘k word, in aanhoudendheid herboren,
‘t abstracte zaad waar ‘k al het koren
in zijn beteeknis hul.
‘k Ben, alle ruimten afgewezen,
‘k ben, buiten klem en kleur van tijd,
in ‘t een’ge en wezenlooze wezen,
teeken der menigvuldigheid.
Zoo, blinde, ben ‘k, zal zijn geweest, en
word luister eeuw’ger feeste.
– Maar neen: ‘k ben de eindlijk-leêge korf
die, aller vruchten dóor-gedragen,
voor de eigen ijlt den geur verworf
gehéel van boome’ en hagen.
‘k Ben de gekéerde korf, die zwoel
van ‘t wandlen der gezwollen bijen,
aan rijke raten ‘t broed gedijen
en rijpend leven zoemen voel.
Zoo zal ik in mijn schoot niet gaêren
dan wat daar andren baren.
Ik ben de glans niet van de zaal
waar ‘k elke rib tot kaars zou rechten
en, zelve afzijdig, zelve vaal,
de klaarten zou beslechten.
Maar ‘k ben ontvangst van elken blik
die, zal mijn blik hem niet verrijken,
uit mij de duisternis doet wijken,
‘dat ik mijn nieuwe licht beschikk’
naar de orde die, van mijne bede,
verzekere ieders vrede.
Mijn vrede; úw vreê… – Maar is mijn licht,
de wolke van mijn nacht doorzonken,
is ooit der maan van mijn gezicht
een andre maan ontblonken,
o Vijver? Ben ik eerder niet
de vijver die zijn schielijk leven
der schicht’ge spoele voelt doorweven
die de àndre mane door me schiet?
Ben ik een vreê; ben ik uw vrede?:
gij deelt me úw mane mede.
Zoo ben ‘k aanhoudend elker borg
waar ‘k ben, aanhoudend, weder-borge.
En is uw zorge mijne zorg,
saêm zijn wij vreugd van morgen.
Omdat ik blind ben, mag uw zoen
mij binden met het onbekende;
kan mijne lippe, wáar ‘k me wende,
om aarde en hemel rijklijk vloên;
en kan mijn oog, mijne arreme ooge
zijn algemeenheid togen.
– Maar weet het: ‘k heb het duur gekocht.
Van elk genieten heerlijk jonger,
had ik ‘t onreikbare verzocht
tot dorst en honger.
In graagte of gruwel van den tijd,
met heel den glans van al mijne oogen,
zoude ik den felsten stamp gedoogen,
waar hij tot trots me hadd’ gewijd.
Ik zág toen. En ‘k zag blank me: teeken
dat niets mijn wil kon breken.
Maar, zuur van ‘t denke’, ozoon der daad,
dra zoudt gij branden in mijn wonden.
Ik heb gestaan als wie daar staat
aan zijnen paal gebonden.
Ik ben die mijne leden rek
(ik wás; maar ben want ik wil blijven),
waar pikt te zijnen lieven lijve
een hemelsch-blijde vogel-bek,
en ook, aan lever en aan liesen,
meer-menschelijke spiesen.
Mijn hart, het werd een vat vol stroop
waar vliege’ als zonden kwamen zitten:
gesloten vaas, waar in de hitte
insekten-wriemel kroop.
Mijn hoofd, het werd geheim festijn
voor ongekende en geer’ge gasten
die, ziek van ate of zat van vasten,
die, zwoel van derve’ of zuur van wijn,
lang moe maar maatloos-mild, bewezen
de onwaardigheid, te wezen.
Toen zou ‘k me zoeken in me-zelf.
Ik heb mij in me-zelf gevangen.
Mijn voet vond steeds herhaald gewelf
voor ‘t luistren naar mijn gangen.
Ik daalde. Aan elken kelder zong
het tij me toe van wachtend water,
en – géen begeerte, en zelfs geen schater
die rillend reed door mijne tong.
Me-zelf ter zij ten zelf-oorbore:
zelfs Gode ging ‘k te lore…
– – Maar néen: God is een koene knecht.
Ik zou me deelen noch beheeren;
Hij zou mij keeren uit ‘t gevecht:
Hij zou mijne oogen teren.
Hij zou mij geven de’ éenen nacht,
blind!, ‘dat geen nacht ik zou verzoeken;
‘dat ik geen slechten dag nog zoeke
waar slechts de dood nog loerend wacht.
Hij zou mij halen uit de holen
waar zelfs het vinde’ is dolen.
Hij heeft me, blijde, recht en net,
tot frisch een heldren disch gekoren.
Mijn oog, het heeft zich opgezet
om nieuwigheid te hooren.
En met de vreugde van een wees
heb ‘k weêr de zuiverheid gegeten.
Een engel zong, een ster verrees,
en ‘k was ‘t onmiddellijk vergeten.
Heb ‘k ooit geleden? ‘k ben verlost:
ik ben in nieuwigheid gedost.
Uit liefde-gons, uit zorg-geruisch,
uit alle zielen om mij samen,
werd ik de moeder van een huis
dat blinkt uit duizend ramen.
Ik ben die deel, en niet en deel
dan wat ‘k van allen heb ontvangen,
ik die der dieven van ‘t verlangen
de duurste en ruimste buiten heel.
Komt allen naêr, die hebt gegeven:
ik borg uw diepste leven…
– – Uit Uwen wille, Vader, Zoon,
en, heil’ge Geest, in Uwe hoede:
onder het goud van mijne kroon
druip ‘k van den rijksten bloede.
Gij hebt gebeurd mijn zéekre plaats:
mijn voet op de ijdelheid der schriften;
geheel-gewasschen van de driften
de gladde glanzen mijns gelaats;
en mijn gedicht dat, zonder einde,
gedicht dat, zónder einde…
… …
(uit: Het berg-meer, 1928)
Karel van de Woestijne poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive W-X, Woestijne, Karel van de
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature