Achter glas in Arnhem
Antiquariaten zijn steeds dunner gezaaid, ook in een stad als Arnhem. Aan de Nieuwstad heb je nog antiquariaat Van Hoorn zitten. Ik ben er vroeger vrij vaak geweest, net zoals in de andere vestiging van de firma, in Nijmegen. De laatste keer dat ik er was, liep er één andere klant rond.
Het wordt steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden in de tweedehandsboekenbranche. Bij Van Hoorn wedden ze op twee paarden, je kunt er ook terecht voor schilderijen en prenten. Hoe lang houden ze het nog vol, denk ik als ik al die tientallen meters boeken zie waarvan het grootste deel vermoedelijk nooit meer een koper zal vinden.
Zelf hoop ik dat Van Hoorn het redt, want de zaak heeft sfeer en het zoeken op zichzelf geeft me al plezier. Laat ik eraan toevoegen dat het geluk me deze keer wel gezind was. Want een half uurtje later verliet ik het Arnhemse antiquariaat met een heel betaalbaar exemplaar van ‘Achter glas’, het meesterwerk van Joan van der Keuken en Remco Campert uit 1957.
Joep Eijkens
fleursdumal.nl magazine
More in: - Bookstores, Joep Eijkens Photos
Ton van Reen
DE GEVANGENE X
De asman, de man zonder rechterarm en meneer Pesche
Terwijl meneer Pesche de straat uit liep, voelde hij dat de ogen van de asman in zijn rug priemden. Meneer Pesche gaat eten, dacht de asman.
De asman kende de gewoonten van alle mensen uit de Libertystraat. Leo kende hij het best. Leo zat al twintig jaar de straat in te staren. Zelf zat de asman ook al meer dan twintig jaar op het asvat van de familie F. Leo had hij zien komen. Hij kon zich als de dag van gisteren herinneren dat Leo voor het eerst achter de ruit zat, de straat inkeek en dat ze elkaar voor het eerst met hun ogen ontmoetten. De asman had gedacht: we zullen eens zien wie het ‘t langst uit zal houden, hij of ik.
De asman kende de straat vanbuiten. Elke steen. Elke richel. Elke verandering, hoe klein ook, kon hem opwinden. Er veranderde weinig in de Libertystraat, en daardoor wond de asman zich niet dikwijls op. In de Libertystraat stond de tijd stil. Omdat er nooit iets gebeurde, nam de asman aan dat er in de wereld achter de Libertystraat ook nooit iets gebeurde waarover hij zich druk zou moeten maken.
De asman wist niet wat het beste was, wonen in de straat of wonen in een huis. Soms zou hij willen dat er een grote, trage hand zou komen met vingers ter grootte van drie à vier meter. Dat die hand alles overhoop zou trekken. Dat er geen huis meer overeind zou blijven. Dat al degenen die in de huizen woonden, in de straat zouden moeten wonen op een asvat. Hij wist wel dat het een droom van hem was. Hij dacht dat zijn dromen allemaal uitkwamen. Hij wist zeker dat die grote, ijzeren hand eens zou komen en alle huizen overhoop zou trekken. Dat alle mensen in de straat zouden gaan zitten huilen om het verlies. Alsof verlies erg was. Ze beseften niet dat ze ééns alles zouden verliezen. Dat ze zelf ook verloren zouden raken. Wat zou dat dan nog! Van wat nu was, bleef in de verre toekomst nooit iets over. Van de Libertystraat zou over hooguit honderd jaar geen steen meer op de andere staan. Zou de droom van de asman niet uitkomen, dan zou de tand des tijds zijn weg wel vinden en alles wegvreten. Zoals een konijn een slablad vreet.
Het wonen in de Libertystraat kon de asman wel volhouden. Meer dan ademen en denken deed hij niet. Eigenlijk was de asman een asceet. Dat wist hij ook wel, alleen kende hij het woord niet. Hij meende dat het zijn grootste geluk was om een asvat onder zijn gat te voelen.
Zojuist had hij het asvat blinkend gepoetst. Alsof dat zo hoorde. Alsof iemand hem dat had gevraagd. Niemand van de familie F. durfde het asvat nog te gebruiken. De asman bleef dagen aan een stuk op het asvat zitten. Net de gek uit een vreemd verhaal. Misschien was de asman net zo gek als de kerels die de taal spraken van de kinderen en de dieren. Niemand had hem ooit gevraagd om dag en nacht op het asvat van de familie F. te gaan zitten en erop te letten dat alle vuilnisbakken in de straat netjes in het gelid stonden zodat de mannen van de vuilnisdienst meenden dat ze een parade van soldaten in plaats van vuilnisbakken inspecteerden. In plaats van ze te legen. Alsof een leger asvaten netjes zou kunnen salueren voor de bestuurder van een vuilniswagen.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Irish Poet Seamus Heaney has died
Seamus Heaney, the best Irish poet since Yeats, has died aged 74. Heaney was born near Toomebridge, Northern Ireland. He was a teacher and had a distinguished career in poetry, winning the Nobel prize for literature in 1995.
Heaney had been awarded numerous prizes and received many honours for his work. He recently suffered from ill health.
Poetry
1966: Death of a Naturalist, Faber & Faber
1969: Door into the Dark, Faber & Faber
1972: Wintering Out, Faber & Faber
1975: Stations, Ulsterman
1975: North, Faber & Faber
1979: Field Work, Faber & Faber
1984: Station Island, Faber & Faber
1987: The Haw Lantern, Faber & Faber
1991: Seeing Things, Faber & Faber
1996: The Spirit Level, Faber & Faber
2001: Electric Light, Faber & Faber
2006: District and Circle, Faber & Faber
2010: Human Chain, Faber & Faber
In Memoriam Seamus Heaney 1939-2013
30 august 2013
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive G-H, In Memoriam
Freda Kamphuis:
Boeknecht Koekast, 2013, fotocollage
fleursdumal.nl magazine
More in: Freda Kamphuis, Kamphuis, Freda
Avondmaal
Bij het schilderij van Michael Triegel
Strak van zwartheid achterdoek. Of is het voorhang?
Wat zit hij daar te kijk in gillende stilte, aan een tafel
met mooi geplooid laken erover en ruimte voor
wel dertien man alleen. Zijn gezicht onbeschreven blad,
de haren eromheen lijken verse wondkorst als water
dat aan de randen van ruige sloten schoorvoetend ijs wordt.
Achter zijn rug onbekende steden, verzonnen plattegronden,
gekneusde dromen, krimpende en ruimende einders.
Als beloning voor deugdzaam leven een kers, een erg rode.
Vrucht van paradijs naast lege glazen. Hij vraagt zich af
of je kunt stoppen met springen. Agnus Dei. Ontferm u
Bert Bevers
© Bert Bevers: verschenen in Onaangepaste tijden, Zinderend, Bergen op Zoom, 2006, ISBN 90 76543 09 7
fleursdmal.nl magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Delmira Agustini
(1886-1914)
Mi Musa Triste
Vagos preludios. En la noche espléndida
Su voz de perlas una fuente calla,
Cuelgan las brisas sus celestes pifanos
En el follaje. Las cabezas pardas
De los búhos acechan.
Las flores se abren más, como asombradas.
Los cisnes de marfil tienden los cuellos
En las lagunas pálidas.
Selene mira del azul. Las frondas
Tiemblan… y todo! hasta el silencio, calla…
Es que ella pasa con su boca triste
Y el gran misterio de sus ojos de ámbar,
A través de la noche, hacia el olvido,
Como una estrella fugitiva y blanca.
Como una destronada reina exótica
De bellos gestos y palabras raras.
Horizontes violados sus ojeras
Dentro sus ojos–dos estrellas de ámbar–
Se abren cansados y húmedos y tristes
Como llagas de luz que quejaran.
Es un dolor que vive y que no espera,
Es una aurora gris que se levanta
Del gran lecho de sombras de la noche,
Cansada ya, sin esplendor, sin ansias
Y sus canciones son como hadas tristes
Alhajadas de lágrimas…
Delmira Augustini poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Agustini, Delmira, Archive A-B
J.-K. Huysmans à Tilburg
Jef van Kempen
Translated from the Dutch and anotated by Jan Landuydt
[Mechelen / Paris] 2013
A translation into French of a biographical study of Huysmans by Jef Van Kempen. It was first published in the review, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, in 1988.
The study traces some of Huysmans’ Tilburg ancestors before giving an account of his relationship with his uncle, Constantijn. It details how Huysmans’ controversial work as a writer was viewed by his relatives and how it eventually led to his being effectively cut out of his uncle’s will.
JEF VAN KEMPEN
J.-K. Huysmans à Tilburg (1)
Traduit du néerlandais et annoté par Jan Landuydt
« A propos, ton nom en hollandais est Joris-Karel Huijsmans. Tu as écrit de l’allemand (2) ». C’est par cette remarque que Constantijn Huijsmans conclut sa lettre (3) du 26 décembre 1874 à son neveu (4) français Charles-Marie-Georges Huysmans, fils de son frère Victor, décédé. La raison de la lettre est le début littéraire de son neveu, le recueil de poèmes en prose Le Drageoir à épices, qui vient de paraître en octobre de la même année. La remarque de Constantijn Huijsmans concerne le nom de plume par lequel son neveu, pour mettre en évidence ses origines hollandaises, a par méprise signé son premier livre : Jorris-Karl Huÿsmans. L’auteur corrige ultérieurement son premier prénom (« Jorris » n’existe dans aucune langue), mais non le deuxième. Sous le nom de Joris-Karl Huysmans (5), il va jouer un rôle important dans la littérature française de la fin du dix-neuvième siècle et du début du vingtième. . . . . . . . . . . .
# read more on website www.huysmans.org
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: Huysmans, Joris-Karl, J.-K. Huysmans, Jef van Kempen, Kempen, Jef van
Märchen der Brüder Grimm
Jacob Grimm (1785-1863) & Wilhelm Grimm (1786-1859)
Der Wolf und der Mensch
Der Fuchs erzählte einmal dem Wolf von der Stärke des Menschen, kein Tier könnte ihm widerstehen, und sie müßten List gebrauchen, um sich vor ihm zu erhalten. Da antwortete der Wolf ‘wenn ich nur einmal einen Menschen zu sehen bekäme, ich wollte doch auf ihn losgehen.’ ‘Dazu kann ich dir helfen,’ sprach der Fuchs, ‘komm nur morgen früh zu mir, so will ich dir einen zeigen.’ Der Wolf stellte sich frühzeitig ein, und der Fuchs brachte ihn hinaus auf den Weg, den der Jäger alle Tage ging. Zuerst kam ein alter abgedankter Soldat. ‘Ist das ein Mensch?’ fragte der Wolf. ‘Nein,’ antwortete der Fuchs, ‘das ist einer gewesen.’ Danach kam ein kleiner Knabe, der zur Schule wollte. ‘Ist das ein Mensch?’ ‘Nein, das will erst einer werden.’ Endlich kam der Jäger, die Doppelflinte auf dem Rücken und den Hirschfänger an der Seite. Sprach der Fuchs zum Wolf ‘siehst du, dort kommt ein Mensch, auf den mußt du losgehen, ich aber will mich fort in meine Höhle machen.’ Der Wolf ging nun auf den Menschen los, der Jäger, als er ihn erblickte, sprach ‘es ist schade, daß ich keine Kugel geladen habe,’ legte an und schoß dem Wolf das Schrot ins Gesicht. Der Wolf verzog das Gesicht gewaltig, doch ließ er sich nicht schrecken und ging vorwärts: da gab ihm der Jäger die zweite Ladung. Der Wolf verbiß den Schmerz und rückte dem Jäger zu Leibe: da zog dieser seinen blanken Hirschfänger und gab ihm links und rechts ein paar Hiebe, daß er, über und über blutend, mit Geheul zu dem Fuchs zurücklief. ‘Nun, Bruder Wolf,’ sprach der Fuchs, ‘wie bist du mit dem Menschen fertig worden?’ ‘Ach,’ antwortete der Wolf, ‘so hab ich mir die Stärke des Menschen nicht vorgestellt, erst nahm er einen Stock von der Schulter und blies hinein, da flog mir etwas ins Gesicht, das hat mich ganz entsetzlich gekitzelt: danach pustete er noch einmal in den Stock, da flog mirs um die Nase wie Blitz und Hagelwetter, und wie ich ganz nah war, da zog er eine blanke Rippe aus dem Leib, damit hat er so auf mich losgeschlagen, daß ich beinah tot wäre liegen geblieben.’ ‘Siehst du,’ sprach der Fuchs, ‘was du für ein Prahlhans bist: du wirfst das Beil so weit, daß dus nicht wieder holen kannst.’
ENDE
Die Märchen der Brüder Grimm
fleursdumal.nl magazine
More in: Grimm, Grimm, Andersen e.o.: Fables, Fairy Tales & Stories, Grimm, Jacob & Wilhelm
Marcel Proust
(1871-1922)
Dordrecht
Ton ciel toujours un peu
bleu
Le matin souvent un peu
pleut
Dordrecht endroit si beau
Tombeau
De mes illusions chéries
Quand j’essaye à dessiner
Tes canaux, tes toits, ton clocher
Je me sens comme aimer
Des patries
Mais le soleil et les cloches
Ont bien vite resséché
Pour la grand-messe et les brioches
Ton luisant clocher
Ton ciel bleu
Souvent pleut
Mais dessous toujours un peu
Reste bleu.
Marcel Proust poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Marcel Proust, Proust, Marcel
Het afwezige monument
door Jasper Mikkers
ik wil een monument dat alles samenvat
dat tot het wezen hoort van deze stad
en dat van taal en licht vervaardigd is
dat al wat mij in haar bekoort, weerkaatst
waarin ik elk gezicht herken van wie
hier leeft, mij voorging, na mij komt
het heeft een naam die alles in zich sluit
spreekt met een stem waarin ik ieder hoor
ik wijs ernaar als iemand jazz wil horen
of van een overleden lief de foto heeft verloren
en dat weerspiegelt wat er niet meer is
het oud station en vroegere stadhuis
waarnaar ik om kan kijken en dat knikt
wanneer ik zwaai of iemand tikt tegen zijn pet
maar nu ik weet dat het nog niet bestaat
ga ik het zelf maar maken; als het klaar is
plaats ik het aan het eind van elke straat
en tegen enen aan het einde van mijn bed
Jasper Mikkers: gedicht te gelegenheid van zijn installatie
tot zesde stadsdichter van Tilburg op 25 augustus 2013
tijdens Boeken Rond Het Paleis 2013 (organisatie stichting dr pj cools)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, City Poets / Stadsdichters, Mikkers, Jasper
Ton van Reen
DE GEVANGENE IX
`Señorita’, zei de Spanjaard. Het leek erop alsof hij zou gaan grienen. Ze wees naar de lucht, zei hem dat het genoeg zou regenen in de nacht. Hij lachte.
Later vertelde hij dat hij met haar wilde trouwen. Hij stak zijn vuisten uit naar hotel Eden. Hij wilde met haar wegvluchten naar Spanje. Het zou daar beter zijn voor het soort mensen dat zij waren. Ze geloofde het niet. En toen hij bezwoer dat hij altijd van haar zou blijven houden, begreep ze niet waarom hij haar dan eerst had moeten naaien. Dat zei ze hem. Ze liet hem beloven nooit meer bij haar terug te komen. Daar had ze spijt van. Spanjaarden houden hun woord. Op klaarlichte dag zou ze hem willen zien, wanneer het beest uit hem weg was. God weet, misschien had hij gezopen. Toch had ze geen drank aan hem geroken. Alleen urine. De meeste Spanjaarden waren kinderen. De pis van een kind stonk niet.
Ze trok haar rok aan. Die voelde nat en koud. Het moest toch zomer zijn, meende ze. Ja, was de Spanjaard van gisteravond maar hier. Dan zouden ze in de tram gaan rijden. Nu kwam haar droom weer terug van een tram die oneindig ver reed. Soms kwam er door het rijden een geluid vrij dat leek op huilen. Of een tram kon huilen en of dat ergens goed voor was. Wie zou zich ervoor interesseren? En waarom zou het nodig zijn? Een tram was enkel een bonk aan elkaar gelast ijzer op wielen die over rails liepen en die daar voldoening in moest hebben. Het was of zelfs een tram het anders wilde, zich niet meer kon bevredigen met stroom en rails. Ze stond op het achterbalkonnetje, wist goed dat ze het droomde, keek toch door de achterruit naar buiten. Straks zou ze zich weer voelen of iemand haar met stoten wilde oppompen. Of ze daarna als een ballon door de lucht ging zweven. Alleen om dromen te maken die afgebroken moesten worden. En om verlangens te kweken die ze zou moeten laten vallen. Een tram was een rups met een enorme, lege buik waarin ze goed zou kunnen wonen. Dat werd door sommige mensen dan ook gedaan.
Omdat haar dromen afgebroken moesten worden, streek ze haar rok recht met haar handen. Terwijl ze de trap afliep, spoorde de tram nog steeds door haar hersens als een schizofrene slak met een ijzersmelterij aan boord. Het spoor van ijzer liep uit in een punt tegen het plafond van het huis. Zo leek het huis een trechter om in te wonen.
Over wonen droomde ze ook. In haar kamer had ze een tekening hangen die ze zelf had gemaakt van een huis zoals ze in een huis geloofde. Ze had de tekening nooit aan iemand laten zien. Er was geen mens die het zou begrijpen. Wie droomde net als zij van een huis als een antieke toren van een oud kasteel? Met een trap die door alle kamers liep. Niet omdat het nodig was, maar de beweging van de trap kon het huis inhoud geven en tot rust stemmen. Iedereen die in het huis wilde wonen zou zich verbonden voelen met de ruimten. De trap zou het wezen van het huis zijn. Iedereen zou er een eigen leefruimte hebben. De toren zou midden in het veld moeten staan, zodat ook vogels en andere dieren erin konden wonen.
Iedereen zou een huis moeten bouwen naar eigen inzicht en aangepast aan zijn leefwijze. Het hoefden geen torens te zijn! Als de huizen maar een eigen gezicht hadden. Een huis had leven nodig. Of de mensen dat ooit zouden begrijpen? Ze woonden liever in de Libertystraat. Iedereen in dezelfde kamertjes. Ruiten van dezelfde hoogte, geverfd in dezelfde strontbruine kleur. Ze dacht altijd aan stront als ze de straat in reed. Er was geen stront. Pissebedden waren er genoeg. Die kwamen ook niet af op het propere! De bovenruiten van de huizen waren vetgeel. Of paarden met hun lullen als brandslangen ertegen hadden staan zeiken. Het stonk ook zo. Men probeerde zich te verontschuldigen door te beweren dat het aanslag van het weer was. Dat betwijfelde ze. Het groen roestte door het glas heen, vrat het niet alleen aan, vrat het ook op. Of er kankergezwellen in het glas zaten. Waarschijnlijk waren er al knobbels in het glas toen de ruiten in de sponningen werden gezet. De huizen waren goedkoop gebouwd. Of ze in twintig jaar uitgeleefd moesten zijn. Ze stonden er al meer dan honderd. Dat was tachtig jaar te lang.
Het vervelende van de Libertystraat was dat je nooit kon zien hoe laat het was. Je zag geen verschil tussen ochtend en avond. In andere straten, bijvoorbeeld in de Tolsteeg, kon je de tijd schatten. Je zou er een half uur naast kunnen zitten, niet veel meer. In de Libertystraat had je een horloge nodig. Je wist ook nooit of de zon scheen of dat het elk moment kon gaan regenen.
Vannacht thuisgekomen was ze eerst nog bij Leo binnengegaan. Ze had hem sprookjes verteld.
Dat had ze nooit mogen doen.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Poets’ portraits: Ivo van Leeuwen, 2013
Portret van Jasper Mikkers
Stadsdichter van Tilburg 2013 – 2015
©ivovanleeuwen
fleursdumal.nl magazine
More in: City Poets / Stadsdichters, Ivo van Leeuwen, Mikkers, Jasper
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature