Panamarenko
Workstation Biekorfstraat
Het artistieke parcours dat Panamarenko vanaf de jaren 60 tot vandaag heeft afgelegd, is internationaal gekend. Dat het belangrijkste gedeelte van zijn oeuvre tot stand kwam in zijn atelier annex woonhuis in de Antwerpse Biekorfstraat 2 is minder geweten. Nochtans is deze artistieke biotoop zo bijzonder als het oeuvre van de kunstenaar zelf.
Panamarenko woonde en werkte meer dan dertig jaar in de Biekorfstraat 2, een merkwaardig hoekhuis in de beruchte Antwerpse volksbuurt Seefhoek. Na zijn vertrek uit de stad in 2002, schonk de kunstenaar het pand aan het M HKA en werd gestart met het project Hammers Up!, wat de ontmanteling, renovatie en reconstructie van dit bijzondere stukje erfgoed omvat. Als onderdeel van het project werd de volledige inboedel geïnventariseerd en gefotografeerd. Het resultaat is een portfolio van ruim 1.300 opnames van uiteenlopende objecten, tekeningen, foto’s, artistieke experimenten, persoonlijke gebruiksvoorwerpen en collector’s items allerhande. Het boek toont de Biekorfstraat 2 als monument van een lange artistieke geschiedenis.
Panamarenko
Workstation
Biekorfstraat
* Pagina’s: 288
* Afwerking: luxe hardcover
* ISBN: 9789057203657
* Formaat: 30 x 23
* Verkoopprijs: € 49,95
‘Panamarenko, Workstation Biekorfstraat’
is verschenen bij Linkeroever Uitgevers.
fleursdumal.nl magazine
More in: Exhibition Archive
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman
waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zevenenvijftig
Luud fietste door de straten en keek verbaasd naar al het volk dat naar Amsterdam was gekomen om Maxima en de prinsesjes toe te juichen.
Vanaf de bushaltes marcheerden de muziekkorpsen en schutterijen, trommelaars voorop, naar de Dam, waar de optocht werd geformeerd.
‘Kiek dao, dae gekke kaerel op dae witte fiets!’ riep een tamboer met aangeplakte baard en pruik.
‘Langhaorig tuug,’ riep een ander. ‘Sjorem.’
‘Pardon!’ riep Luud. ‘Ik heb mijn haren van mezelf. Jullie haar is nephaar.’
‘Huur, det sjtuk tuug,’ zei de tamboer. ‘Hae heet gin respek veur ooze aoje Limburgse kultuur.’
‘Slaon hem van zienne fiets aaf,’ riep iemand.
Voor hij het wist, was Luud ingesloten. Hij werd van zijn rijwiel getrokken en kreeg een paar rake klappen. Zijn fiets werd gesloopt door de bielemannen van de schutterij.
De stoet trok verder.
Luud bleef alleen achter, bloed aan zijn hoofd, liggend naast het wrak van zijn fiets.
Hij keek in een rioolputje. De zon scheen op het ijzeren rooster. Er stonden letters op. ‘God met ons’. Stomverbaasd las hij het nog eens. Het stond er echt! Stond zoiets vroeger niet op de rand van de zilveren gulden? Ineens zag hij op een stoeptegel staan: Seks met Goedele Kiekens.
Hij begreep het. Het stond er niet. Hij zag dingen die er niet waren. Hij vreesde dat hij een hersenschudding had.
Hoofdstuk 57 (wordt vervolgd)
Adriaan en de anderen: Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90 te bestellen via de plaatselijke boekhandel of via ► Bol.com
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis.nl poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen
Ton van Reen
Palaver
De mannen hurken onder de boom
hun geweren tussen hun benen geklemd
hun messen in de hand
de speren voor het grijpen
In hun midden de grootste krijger
hij heeft de meeste doden op zijn naam
aangetekend in de tatoeages op zijn rug
de boekhouding van zijn krijgersbestaan
Zes Karamojang heeft hij gedood
de dieven die de koeien terug kwamen stelen
die hij van hen had gestolen
Zijn hele leven staat in dienst van zijn eer
het recht is altijd op zijn hand
omdat hij weet dat alles op aarde van hem is
alle vee dat rondloopt heeft God aan hem gegeven
Hij geniet zo veel achting van de anderen
dat hij zijn stem kan uitbrengen door te zwijgen
hij hoeft maar even met het hoofd te knikken
om iedereen van zijn gelijk te overtuigen
hij hoeft maar met zijn ogen te knipperen
om de anderen te laten huiveren
De namen van de zes doden staan op zijn rug
zodat hijzelf hun initialen niet ziet
Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten
kempis.nl poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Ton van Reen
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
dertien
‘Ik geloof wel dat ze het is. Ze is tenminste aan de voorkant even vooruitstrevend als de Lolita die ik ken,’ zei Lime.
Millhouse keek angstig naar de twee en kreunde toen: ‘Blijf met je gore rotpoten van die foto’s af.’
‘Wat een lef heeft ons mannetje opeens,’ lachte Doc.
‘Ja, ik geloof dat het inderdaad zijn grietje is,’ lachte Lime terug, ‘kijk eens hoe heldhaftig ons jongetje wordt, dat is zijn natuurinstinct om het wijfje te beschermen.’ Met zijn geelgroene ogen star op die van Millhouse gericht liep hij op deze af. Langzaam stak hij een hand in z’n jaszak en haalde daar een soort potlood uit, waarvan hij een dopje verwijderde. Opgelucht keek Millhouse een andere kant uit en voelde opeens een intense pijn door zijn arm gaan. Iets warms liep over zijn arm omlaag. Vol afgrijzen zag hij dat de man zijn hele arm had opengesneden. Het potlood bleek een soort pennenmes te zijn, maar dan wel een vlijmscherp.
Lime schreeuwde opeens: ‘En nu wil ik het adres van die griet of ik snijd je helemaal aan flarden.’
Van schrik zei Millhouse: ‘1221, East 135 street.’
Lime bukte zich over de op de vloer liggende man en vroeg op sinistere toon: ‘Nou, zie je wel hoe gemakkelijk je het antwoord op een simpele vraag weet. Is dat de waarheid of beduvel je ons? Als dat zo is geef ik geen cent meer voor je leven.’
Doc bulderde van de lach: ‘Dat kun jij gemakkelijk zeggen.’
Millhouse reageerde als een beest dat zijn einde voelt naderen. Hij legde figuurlijk het hoofd in de schoot en gaf zich over aan de dingen die onvermijdelijk gingen komen. ‘Waarom zou ik nog leugens vertellen,’ zei hij vermoeid.
‘Toch zal ik proberen of je werkelijk de waarheid hebt gezegd,’ zei Lime en trok tegelijk het hoofd van Millhouse achterover.
Diens halsspieren stonden nu strak gespannen. Met een snelle haal sneed Lime met het pennenmes de keel van Millhouse door.
‘Als je nog iets wilt verbeteren moet je snel zijn,’ lachte Doc tegen Millhouse, die vergeefs probeerde het gulpende bloed tegen te houden.
‘Nog een klein minuutje en je bent leeggebloed,’ zei Doc op een toon die van vertrouwen in eigen kennis sprak.
Blubberend probeerde Millhouse nog iets te zeggen maar zijn krachten begaven het. In een snel dichter wordende waas zag hij zijn moordenaars nog grijnzen. Pijn voelde hij niet meer, het was alsof hij zich losmaakte van de vloer waarop hij lag. Zijn hele leven trok als een film voorbij. Kleine voorvallen uit zijn kindertijd, die hij al lang vergeten was, kwamen met verrassende duidelijkheid terug. Met leedvermaak dacht hij aan de schuld bij de kruidenier, die nu niet meer betaald hoefde te worden. Een oneindige vrede kwam over hem en nam hem mee naar het grote onbekende. Nog eenmaal klopte zijn hart om dan voor altijd stil te staan.
Lime en Doc namen de paperassen van Millhouse mee, sloten de deur van de keet en gingen er vandoor.
Rustig reden de twee in de zware wagen naar het opgegeven adres. Ze waakten er angstvallig voor om door een rood licht of te hard te rijden. Na een klein half uur draaide de wagen de zo bereidwillig opgegeven straat in. Deze bleek parallel te lopen met Major Deegan Boulevard. Het nummer bleek in het tweede woonblok te liggen. De wagen werd, zoals gebruikelijk, een eindje verder geparkeerd.
De deur van de flat stond open en was in een zodanige staat van vervuiling en vervalling dat ze voor het woord deur een belediging moest zijn.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman
waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zesenvijfig
De telefoon rinkelde. Adriaan nam op.
‘Ik ben het, Oek.’
‘O, dank je. Blij dat je me belt.’
‘Maxima wil je graag ontvangen.’
‘Heerlijk,’ zei Adriaan. Hij maakte een klein sprongetje van vreugde. ‘Wat een wijze rat als jij niet allemaal voor elkaar kan krijgen. Wat moet ik aan? Rood of paars? Ik heb een nieuw groen overhemd. Vind je dat het bij paars past? Of wit?’
‘Weet ik niet,’ zei Oek. ‘Ik draag nooit dat soort kleren. Ik heb genoeg aan mijn grijze bontjas. Maar jij bent een modepop.’
‘Welnee. Ik loop er graag goed bij. Kom jij ook?’
‘Te druk,’ zei Oek. ‘Er liggen stapels boeken op mijn bordje.’ Hij hing op.
Adriaan trok de krant uit de bus. Hij was stomverbaasd toen hij op de voorpagina van het ochtendblad, over de hele pagina, een foto van Tjeepie zag.
‘Ze flikt ’t hem weer!’ riep hij uit. ‘Net als bij haar debuut, toen ze paginagroot op het omslag van Het Idool stond!’
‘Had je het over mij?’ vroeg Mallotte Puntmuts die op haar balkonnetje de ingelijste oorkondes van haar literaire prijzen stond af te stoffen.
‘Het is Tjeepie,’ riep Adriaan. ‘Zo lijkt ze totaal vergeten, zo staat ze levensgroot op de voorpagina van de krant.’ Hij liet haar de foto zien.
‘Ze lijkt Kniertje wel,’ zei Mallotte. ‘Altijd komt ze terug op het podium, met haar pannetje soep.’
‘Je bedoelt dat ze er ook als Kniertje uitziet?’
‘Door het leven getekend en toch weer in staat om terug te vechten.’
‘Zie je wat ze in haar handen heeft? Een straatkei! Zie je waar ze die naartoe gooit? Naar de politie! En zie je wie er naast haar staat? Turk!’
‘Is ze op haar ouwe dag gristelijk geworden,’ schamperde Mallotte. ‘Dat zie je vaak bij types die hun hele leven de kont tegen de krib hebben gegooid. Op hun ouwe dag worden ze bang en willen ze bij de middelmaat gaan horen. Ze gaan bij een gereformeerd koor of ze spelen misdienaartje.’
‘Dat slaat op mij,’ zei Adriaan ontdaan. ‘Vind je mij dan ook een bange oude kwezel?’
‘Als ik eerlijk moet zijn, ja,’ zei Mallotte. ‘Jij bent ook een overloper, met je katholieke gehannes.’
‘Maar ik denk écht dat ik priester moet worden,’ riep Adriaan uit.
‘Collectant in de kerk is toch ook goed? Weet je Adriaan, eigenlijk heb ik meer respect voor Sjuul Spartaan en Trolletje Krol, die altijd zichzelf zijn gebleven. Die laten zich niet van de wijs brengen en gaan gewoon hun eigen gang.’
‘Zoveel moed heb ik niet,’ zei Adriaan. ‘Ik waai liever een beetje mee met de wind.’
‘Eigenlijk heb ik ook respect voor Tjeepie,’ vervolgde Mallotte. ‘Zij doet wat wij, jij en ik, niet meer durven te doen. Ze staat gewoon vooraan in de frontlinie als er oorlog is. Ze gaat voorop in de strijd tegen de dictatuur.’
‘Klopt,’ zei Adriaan. ‘We moeten Tjeepie meer gaan waarderen. Eigenlijk is ze net als Sartre, haar grote voorbeeld. Hij was net zo’n klein onderdeurtje als zij, maar hij stond wel vooraan tijdens de studentenrevolte in achtenzestig in Parijs. Net als Tjeepie nu.’
Adriaan liep terug naar binnen.
‘Ik hoorde het al,’ zei Deesje, een beetje minachtend. ‘Tjeepie heeft de pers weer gehaald.’
‘Afgeschreven maar nooit opgegeven,’ zei Adriaan. ‘Ik heb bewondering voor dat mens. Vroeger haakte ze aan bij pierewaaiers, tegenwoordig sluit ze zich aan bij rebellen.’
Hij zocht in de kast naar nette kleren. Hij vond een wit jasje, waarop een viertal onderscheidingen geprikt zaten. Ridder in de Orde van Oranje Nassau, het Franse Légion D’honneur, een wandelmedaille van de vierdaagse en het ereburgerschap van Côte d’Ivoire vanwege zijn grote consumptie van Côte d’Or-chocolade. Hij besloot het witte jasje aan te trekken, op een matrozenblauwe broek die hij ooit had gekregen van Droomkind zaliger. Het ensemble maakte hem een paar jaar jonger.
Hoofdstuk 56 (wordt vervolgd)
Adriaan en de anderen: Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90 te bestellen via de plaatselijke boekhandel of via ► Bol.com
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis.nl poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen
Edith Södergran
(1892-1923)
At Nietzsche’s grave
Strange father!
Your children will not let you down,
they are coming across the earth with the footsteps of gods,
rubbing their eyes: where am I?
Vid Nietzsches grav
Den store jägaren är död…
Hans grav draperar jag med varma blomgardiner…
Kyssande den kalla stenen, säger jag:
här är ditt första barn i glädjetårar.
Gäckande sitter jag på din grav
såsom ett hån – skönare än du drömt dig.
Sällsamma fader!
Dina barn svika dig ej,
de komma över jorden med gudasteg,
gnuggande sig i ögonen: var är jag väl?
Nej, riktigt … här är min plats,
här är min faders förfallna grav…
Gudar – hållen evigt vakt på detta ställe.
(1918)
Edith Södergran poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Södergran, Edith
George Orwell
(1903-1950)
The Lesser Evil
Empty as death and slow as pain
The days went by on leaden feet;
And parson’s week had come again
As I walked down the little street.
Without, the weary doves were calling,
The sun burned on the banks of mud;
Within, old maids were caterwauling
A dismal tale of thorns and blood.
I thought of all the church bells ringing
In towns that Christian folks were in;
I heard the godly maidens singing;
I turned into the house of sin.
The house of sin was dark and mean,
With dying flowers round the door;
They spat their betel juice between
The rotten bamboos of the floor.
Why did I come, the woman cried,
so seldom to her beds of ease?
When I was not, her spirit died,
And would I give her ten rupees.
The weeks went by, and many a day
That black-haired woman did implore
Me as I hurried on my way
To come more often than before.
The days went by like dead leaves falling
And parson’s week came round again.
Once more devout old maids were bawling
Their ugly rhymes of death and pain.
The woman waited for me there
As down the little street I trod;
And musing upon her oily hair,
I turned into the house of God.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive O-P, Archive O-P, George Orwell, Orwell, George
He used to throw dishes at his nurse
Visual poetry: Ready-mades
kempis.nl poetry magazine
More in: - Objets Trouvés (Ready-Mades)
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
55
Not marble, nor the gilded monuments
Of princes shall outlive this powerful rhyme,
But you shall shine more bright in these contents
Than unswept stone, besmeared with sluttish time.
When wasteful war shall statues overturn,
And broils root out the work of masonry,
Nor Mars his sword, nor war’s quick fire shall burn:
The living record of your memory.
‘Gainst death, and all-oblivious enmity
Shall you pace forth, your praise shall still find room,
Even in the eyes of all posterity
That wear this world out to the ending doom.
So till the judgment that your self arise,
You live in this, and dwell in lovers’ eyes.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
54
O how much more doth beauty beauteous seem,
By that sweet ornament which truth doth give!
The rose looks fair, but fairer we it deem
For that sweet odour, which doth in it live:
The canker blooms have full as deep a dye,
As the perfumed tincture of the roses,
Hang on such thorns, and play as wantonly,
When summer’s breath their masked buds discloses:
But for their virtue only is their show,
They live unwooed, and unrespected fade,
Die to themselves. Sweet roses do not so,
Of their sweet deaths, are sweetest odours made:
And so of you, beauteous and lovely youth,
When that shall vade, by verse distills your truth.
kempis poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Camera obscura: Waiting
fleursdumal.nl magazine
More in: Camera Obscura
Peter Goires photos:
Dutch Landscapes, October 2010
kempis.nl poetry magazine
More in: Dutch Landscapes, Peter Goires Photos
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature