Erik Satie
(1866 – 1925)
La Pieuvre
La pieuvre est dans sa caverne.
Elle s’amuse avec un crabe.
Elle le poursuit.
Elle l’a avalé de travers.
Hagarde, elle se marche sur les pieds.
Elle boit un verre d’eau salée pour se remettre.
Cette boisson lui fait grand bien et lui change les idées.
17 mars 1914
Erik Satie La Pieuvre
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Erik Satie, MUSIC, Satie, Erik
Het meisje voelde Kaffa’s blik. Ze lachte naar hem. Ze lachte open. Niet als een meisje dat in de gaten had dat er een vent naar haar keek. Een lekker dier. Een kind nog, ook al had ze reeds het wezen van een vrouw, zacht en warm.
Ze holde naar hem toe met handen vol water en gooide hem plagerig nat. Dat deed goed met deze hitte. Die verrekte zon leek meer dan dolgedraaid. En dat nog wel in een tijd van het jaar dat hij het kalmer aan hoorde te doen. Angela kwam zo dicht bij Kaffa dat hij haar natte huid rook. De geur van groen fruit en zout. Haar kleren plakten aan haar lijf, zodat haar vormen goed te zien waren. Met haar lange benen had ze het wezen van een hert. Even raakte ze hem aan. Als door een vlam getroffen keek hij op. Gelukkig had niemand het gezien. Ze liep terug naar de andere kinderen. Hij had haar liever dicht bij zich gehouden, maar hij wist dat hij zijn opwinding niet zou kunnen verbergen. Hij zou haar willen aanraken, haar huid willen voelen. Het meisje liet een nat spoor achter, tot langs de kraaien, die op hun knieën rond het bed zaten en weer de een of andere litanie aanhieven. Een klaaglijk gebed dat dreinerig uit hun bekken klonk en dat als smeekbede tot de gelukzalige kluizenaar was bedoeld. De kraaien beloofden dat ze voor hem, als hij zijn best maar wilde doen en de jongen in leven hield, door het stof naar Rome zouden kruipen. Daar zouden ze door hun getuigenis zijn heiligverklaring als belijder kunnen regelen. Compleet met kerkelijke feestdag, aflaten en genademiddelen. Zo’n wonder zou goed zijn voor iedereen. Het dorp zou een behoorlijke handel kunnen beleven in relikwieën en aftreksels daarvan. Want behalve de botten van de gelukzalige waren er in Solde nog de zweep waarmee hij zich dagelijks kastijdde, de dekens van zijn bed, de stenen van zijn krot, de grond van zijn tuin, de lucht waarin hij ademde en de wolken waartussen hij ten hemel was gestegen. Verder kon men zijn portret drukken op prentjes, vaasjes en kerkboeken. En op de wikkels van stukken zeep die de heilige zelf nooit zou hebben gebruikt. Het verhaal wilde dat hij zo kuis was geweest dat hij nooit zijn kont en kloten had gewassen.
Om de gelukzalige nog gunstiger te stemmen onderhielden de kraaien een koeriersdienst tussen kerk en bed. Lieten een dozijn kaarsen branden voor de foto van de nog niet heilig verklaarde en daarom nog niet in gips of cement gegoten heremiet. Niet de dikste kaarsen, maar toch twaalf. En niet allemaal tegelijk. Tenslotte zou de man eerst heilig moeten zijn vooraleer men er een hoop geld tegenaan zou willen gooien. De pastoor was helemaal niet blij met het vrome gedrag van de kraaien. Het hield hem uit zijn dagelijkse doen. Rusteloos beende hij door de kerk. Liep verschillende malen naar buiten om naar het zieke kind te kijken, bekeek het aandachtig en begreep dat alle hulp te laat zou komen, zelfs die van de heremiet. Ook de vier kaarters, die al aan hun zoveelste glas jenever bezig waren, was het duidelijk dat de kluizenaar het liet afweten. Dat verbaasde hen eigenlijk niks. Als kind hadden ze hem nog goed gekend. Ze hadden zich altijd al verbaasd over de vreemde man die zich het lijf tot bloedens toe kastijdde om aan alle verzoekingen, zoals kaarten en zuipen, te ontkomen. Onder het spel vloekten de vier luid. Het was tot in de kerk en ver daarbuiten te horen. Dat hielp het effect van de litanie en de brandende kaarsen bij voorbaat naar de bliksem. De kraaien, die het vloeken hoorden, begrepen dat ze nutteloos werk verrichtten en staakten hun pogingen om de jongen gezond te bidden. Hun medelijden loste op in een druk gekwetter. Er kwam zelfs een lach rond hun zure monden toen ze zagen hoe de oude Jacob Ramesz rammel kreeg met de pook. Jacob probeerde het kolenstoofje onder opoes voeten leeg te halen, maar opoe begreep niet meer zo goed wat die Jacob daar allemaal aan haar voeten deed. Omdat ze hem misschien helemaal niet meer kende en ook omdat ze dat pookje toevallig in haar handen hield, sloeg ze er maar op los. Woedend om zoveel ondank schopte Jacob tegen de poten van de stoel zodat het oude wijfje bijna omverviel. Kaffa speelde verder, zonder de minste aandacht voor de gebeurtenissen op het plein. Het zand onder de meidoorn beviel hem best. Een mes viel er niet in om. Het was niet te nat, niet te droog. Het was echter niet zo goed als het gewalste metselzand van het kerkpad, dat geroemd werd om zijn uitstekende kwaliteit. Maar Kaffa hield zich daar nooit op. Hij kwam niet in de kerk. Hij moest van de pastoor en zijn hele beweging niks hebben. Niet omdat hij een hekel aan de man had, welnee, enkel omdat hij dat gebouw met zijn hoge muren haatte. Voor zijn gevoel was het een gevangenis. Hij pakte het mes met de linkerhand en wierp het krachtig in het land van de rechter. Diens koning kon oprotten. Met de punt van het mes wipte Kaffa de koning van de rechterhand in het hem resterende land. Wierp het mes hoog in de lucht en ving het op. Wilde het mes opnieuw in het land van de rechterhand werpen, toen hij plotseling Angela hard en schel hoorde gillen.
Ton van Reen: Landverbeuren (31)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hugo Ball
(1886–1927)
Ich liebte nicht die Totenkopfhusaren
Und nicht die Mörser mit den Mädchennamen
Und als am End die großen Tage kamen,
Da bin ich unauffällig weggefahren.
Gott sei’s geklagt und ihnen, meine Damen:
Gleich Absalom blieb ich an langen Haaren,
Dieweil sie schluchzten über Totenbahren
Im Wehbaum hängen aller ihrer Dramen.
Sie werden auch in diesen Versen finden
Manch Marterspiel und stürzend Abenteuer.
Man stirbt nicht nur durch Minen und durch Flinten.
Man wird nicht von Granaten nur zerrissen.
In meine Nächte drangen Ungeheuer,
Die mich die Hölle wohl empfinden ließen.
Hugo Ball poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Ball, Hugo, Dada
Mary Darby Robinson
(1757?-1800)
Beauty
Beauty, the attribute of Heaven!
In various forms to mortals given,
With magic skill enslaves mankind,
As sportive fancy sways the mind.
Search the wide world, go where you will,
VARIETY pursues you still;
Capricious Nature knows no bound,
Her unexhausted gifts are found
In ev’ry clime, in ev’ry face,
Each has its own peculiar grace.
To GALLIA’s frolic scenes repair,
There reigns the tyny DEBONAIRE;
The mincing stepthe slender waist,
The lip with bright vermilion grac’d:
The short pert nosethe pearly teeth,
With the small dimpled chin beneath,
The social converse, gay and free,
The smart BON-MOT and REPARTEE.
ITALIA boasts the melting fair,
The pointed step, the haughty air,
Th’ empassion’d tone, the languid eye,
The song of thrilling harmony;
Insidious LOVE conceal’d in smiles
That charmsand as it charms beguiles.
View GRECIAN MAIDS, whose finish’d forms
The wond’ring sculptor’s fancy warms!
There let thy ravish’d eye behold
The softest gems of Nature’s mould;
Each charm, that REYNOLDS learnt to trace,
From SHERIDAN’s bewitching face.
Imperious TURKEY’s pride is seen
In Beauty’s rich luxuriant mien;
The dark and sparkling orbs that glow
Beneath a polish’d front of snow:
The auburn curl that zephyr blows
About the cheek of brightest rose:
The shorten’d zone, the swelling breast,
With costly gems profusely drest;
Reclin’d in softly-waving bow’rs,
On painted beds of fragrant flow’rs;
Where od’rous canopies dispense
ARABIA’s spices to the sense;
Where listless indolence and ease,
Proclaim the sov’reign wish, to please.
‘Tis thus, capricious FANCY shows
How far her frolic empire goes !
On ASIA’s sands, on ALPINE snow,
We trace her steps where’er we go;
The BRITISH Maid with timid grace;
The tawny INDIAN ‘s varnish’d face;
The jetty AFRICAN; the fair
Nurs’d by EUROPA’s softer air;
With various charms delight the mind,
For FANCY governs ALL MANKIND.
Mary Darby Robinson poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive Q-R, CLASSIC POETRY
Op donderdag 26 maart is de Zweedse dichter Tomas Tranströmer overleden. Hij was 83 jaar oud. In 2011 won Tranströmer de Nobelprijs voor de Literatuur.
Tomas Tranströmer, debuteerde in 1954 met de bundel 17 gedichten. Hij wordt gezien als de belangrijkste hedendaagse dichter van Zweden. Zijn werk werd in meer dan vijftig talen vertaald. Bernlef vertaalde veel van zijn gedichten in het Nederlands.
Photo: Swedish poet Tomas Tranströmer at Writers’ and Literary Translators’ International Conference (Stockholm, June 30, 2008)
Photo: Andrei Romanenko
Zijn laatste bundel: Gedichten en Proza 1954-2004 verscheen in 2011. Tranströmer’s werken werden in Nederland uitgegeven door De Bezige Bij.
In Memoriam Tomas Gösta Tranströmer (Stockholm, 15 april 1931 – aldaar, 26 maart 2015)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Art & Literature News, In Memoriam
Algernon Charles Swinburne
(1837-1909)
The Garden of Proserpine
Here, where the world is quiet;
Here, where all trouble seems
Dead winds’ and spent waves’ riot
In doubtful dreams of dreams;
I watch the green field growing
For reaping folk and sowing,
For harvest-time and mowing,
A sleepy world of streams.
I am tired of tears and laughter,
And men that laugh and weep,
Of what may came hereafter
For men that sow to reap:
I am weary of days and hours,
Blown buds of barren flowers,
Desires and dreams and powers
And everything but sleep.
Here life has death for neighbour,
And far from eye or ear
Wan waves and wet winds labour,
Weak ships and spirits steer;
They drive adrift, and whither
They wot not who make thither;
But no such winds blow hither,
And no such things grow here.
No growth of moor or coppice,
No heather-flower or vine
But bloomless buds of poppies,
Green grapes of Proserpine.
Pale beds of blowing rushes
Where no leaf blooms or blushes
Save this whereout she crushes
For dead men deadly wine.
Pale, without name or number,
In fruitless fields of corn,
They bow themselves and slumber
All night till light is born;
And like a soul belated,
In hell and heaven unmated,
By cloud and mist abated
Comes out of darkness, morn.
Though one were strong as seven,
He too with death shall dwell,
Nor wake with wings in heaven,
Nor weep for pains in hell;
Though one were fair as roses,
His beauty clouds and closes;
And well though love reposes,
In the end, it is not well.
Pale, beyond porch and portal,
Crowned with calm leaves, she stands
Who gathers all things mortal
With cold immortal hands;
Her languid lips are sweeter
Than love’s who fears to greet her
To men that mix and meet her
From many times and lands.
She waits for each and other,
She waits for all men born;
Forgets the earth her mother,
The life of fruits and corn;
And spring and seed and swallow
Take wing for her and follow
Where summer song rings hollow
And flowers are put to scorn.
There go the loves that wither,
The old loves with wearier wings;
And all dead years draw thither,
And all disastrous things;
Dead dreams of days forsaken,
Blind buds that snows have shaken,
Wild leaves that winds have taken,
Red strays of ruined springs.
We are not sure of sorrow,
And joy was never sure;
Today will die tomorrow;
Time stoops to no man’s lure;
And love, grown faint and fretful,
With lips but half regretful
Sighs, and with eyes forgetful
Weeps that no loves endure.
From too much love of living,
From hope and fear set free,
We thank with brief thanksgiving
Whatever gods may be
That no man lives for ever;
That dead men rise up never;
That even the weariest river
Winds somewhere safe to sea.
Then star nor sun shall waken,
Nor any change of light;
Nor sound of waters shaken,
Nor any sound or sight;
Nor wintry nor vernal,
Nor days, nor things diurnal;
Only the sleep eternal
In an eternal night.
Algernon Charles Swinburne poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Swinburne, Algernon Charles
Allure noch schijngestalte / Randjes
Ik ben zielig, zo zielig.
Ik haat de deuren die te hard dichtvallen.
Ik haat de randjes rond mijn nagels.
Ik haat de tegeltjes in mijn badkamer omdat ze niet naar boven of onder gaan.
Ik haat al mijn beslissingen, maar de beslissing om mijzelf te gaan vinden in Cambodja nog het meest.
Ik ben een mislukkeling en ik kan niks.
Ik heb nog altijd randjes rond mijn nagels
Ik haat de regen die niet doorzet en de mislukte kit in de zijkant van mijn ijskast.
Alles mislukt. Misluk!
Ik haat de herinnering aan het nergens bij horen.
Ik haat dat ik zelfs in de mooiste verfabeling van mijn herinnering toch geen stukje ontbijtkoek krijg en word uitgelachen.
Ik ben zielig.
Ik kan niet eens ritmisch haten, zoals de harmonie van de maquette voor een rijk van een dictator.
Ik kan niet eens de vetkwabben van de hoerige caissière, met blonde pluk in ’t haar, haten.
Hoe zij aan haar blonde pluk sabbelt en mijn pak mergpijpjes piept.
Ik bijt de velletjes rond mijn nagels en ik zwabber op mijn stoel.
Alles zou kunnen en ik doe niets.
Ik haat want ik weet alles beter, dat zei mijn net niet echt labiele tante tegen mij.
De tante waarbij ik schaamhaar voor het eerst goed zag. Ze had een donkere bos die ik later ook zou krijgen. Zij las mij voor en ik wist het beter.
Beter dan de meneren op het nieuws die altijd alles weten.
Zij kunnen tenminste niets vinden. Ik vind alles.
Ik pulk en scheur de vellen rond mijn nagels en ik haat de ademloze race van ik tegen ik.
Mama, je spijt me.
Ik ben zielig.
Esther Porcelijn, 2014
fleursdumal.nl magazine
More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
A surrealist luminescence
Phosphor was launched in 2008, as a substantial, high-quality journal, which has the aim of presenting contemporary creative and critical work by Leeds Surrealist Group and their friends, with essays, poetry, critique, graphic art, photography, reviews, games, enquiries . . .
Although drawing upon Surrealism’s current manifestations, both locally and internationally, Phosphor also highlights sometimes neglected aspects of its history. Each issue has a broad theme, though is not constrained by it. Phosphor followed on from the group’s Manticore/Surrealist Communication, a four-page A3 publication, which ran for eight numbers between 1997 and 2006.
Phosphor No.4 – The Oneiric City
‘We can read the language of the city streets as a dream narrative, to subject it to a form of dream-analysis even, in an attempt to better understand ourselves. But the streets change, as cities are reshaped and our oneiric sites are demolished, so the narratives themselves become like dreams, as if they had only happened while we were asleep and are remembered upon waking.’
– from the editorial, Port of Prague, by Kenneth Cox & Bill Howe
72 pages – B5 format – Spring 2015 – ISSN 1755-0009
Texts, poems, images on the theme of ‘The Oneiric City’ – including:
Kenneth Cox, Dreaming The City By Day – an account of a ludic exploration of the city undertaken by Leeds Surrealist Group
Bruno Jacobs, Notes On The Oneiric City – on the dream-like atmosphere of certain cities
Guy Girard, One City Is Another – on the superimposition of one city onto another
Krzysztof Fijalkowski, Rêvilleros – reveries on Santiago de Compostela, Nantes and Prague
Bill Howe, Into The Desert Of Mirrors And Magnifiers – a subjective commentary on a ludic exploration, ‘Deserts In The City’, of a neutral area of Leeds, followed by individual and collective evidence
Josie Malinowski, Explorations In An Oneiric City – an illustrated account from ‘Deserts In The City’
Gareth Brown, Descent From The Black Plain – an hallucinatory text from ‘Deserts In The City’
Ody Saban, Natural Defenestration – a personal memoir of Istanbul
Jonathan Tooke, Life On Staircases – a tale about a discovered notebook that contains fragments of strange oneiric experiments
Joël Gayraud, Panic Square – a short tale of a disturbing disorientation
poems by Kenneth Cox, Bill Howe, Vangelis Koutalis
images by Jan Drabble, Kathleen Fox, Juan Carlos Otaño, Michael Richardson, Ody Saban, Pierre-André Sauvageot
reviews by Andy Boobier, Gareth Brown, Krzysztof Fijalkowski, Bill Howe, Mike Peters, Michael Richardson
UK £8.50
Europe £11.00
USA & Rest of the World £12.00
Price including postage & packing
# more information on website LEEDS SURREALIST GROUP
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, LITERARY MAGAZINES, SURREALISM, Surrealism
Luise Büchner
(1821-1877)
Warum o armes Herz
Warum, o armes Herz,
Willst du so tief versenken
Dich in Erinnerungsschmerz,
Und weinend nur gedenken
An Alles, was du je
Geliebet und besessen,
Kannst der Enttäuschung Weh
Denn niemals du vergessen?
O, sieh auf’s Leben frei,
Als wär’ es eine Bühne:
Am bunten Mancherlei
Zu freuen dich erkühne;
Warum willst du allein
Die Treue stets bewahren?
Mach’ es wie Andre fein,
Lass’ hin, lass’ hin sie fahren!
Pflück’ heute dieses Blatt,
Und jene Blume morgen,
Und bist du ihrer satt,
Dann wirf’ sie ohne Sorgen
Hinweg, so hat man dich
Ja weise auch belehret –
Ein Thor nur fraget sich,
Ob er ein Herz verheeret!
Genieße, spricht die Welt,
Genieße rasch das Neue,
Wenn’s nicht mehr dir gefällt,
Geh’ von ihm ohne Reue!
Und wahrlich, sie hat Recht,
Drum werde klug mein Herze –
Sei wen’ger warm und ächt,
Verlache und verschmerze!
Luise Büchner poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, CLASSIC POETRY
Op donderdag 9 april wordt het archief van prominent journalist en oud-hoofdredacteur van Vrij Nederland, Joop van Tijn overgedragen aan het Persmuseum.
De middag zal worden ingeleid door journalist en programmamaker Coen Verbraak, met medewerking van Max van Weezel en John Jansen van Galen. Het museum richt ter gelegenheid hiervan een kleine expositie in van foto’s en enkele markante stukken uit het archief.
Het Persmuseum herbergt vele honderden belangrijke archieven van kranten en individuele journalisten en hoofdredacteuren. Het archief van Joop van Tijn is een van de belangrijkste archieven die het museum de afgelopen jaren heeft mogen ontvangen.
Joop van Tijn (Batavia,12 september 1938 – Amsterdam, 2 september 1997) studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en schreef voor het roemruchte studentenblad Propria Cures. In 1961 werd hij bij de Haagse Post aangenomen als journalist. Daar groeide de bekendheid van zijn kwaliteiten als interviewer. In 1965 trad hij in dienst van oud-verzetskrant Vrij Nederland. Vanuit een diepgewortelde wens ‘de macht te ontrafelen’ schreef hij vooral over binnenlandse en buitenlandse politiek. In 1985 werd hij adjunct-hoofdredacteur van ‘de krant’ zoals hij hem zelf noemde en vanaf 1991 was hij samen met Rinus Ferdinandusse hoofdredacteur.
Naast zijn journalistieke werk trad Van Tijn op in spraakmakende televisieprogramma’s als ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’, ‘Haagsche Kringen’ en ‘Het Capitool’ en was hij bijna een kwart eeuw gespreksleider van het radioprogramma ’Welingelichte Kringen’.
Vanwege zijn status als mediapersoonlijkheid werd hij veelvuldig gevraagd als presentator, dagvoorzitter, spreker en jurylid.
Joop van Tijn overleed in 1997 op 58-jarige leeftijd.
Het archief bevat algemene stukken als correspondentie en blocnotes, persoonlijke stukken en stukken betreffende zijn werk voor Haagse Post en Vrij Nederland en zijn activiteiten voor radio en televisie.
Als journalist had Joop van Tijn vooral veel interesse voor de nationale politiek: we zien veel dossiers terug over kabinetsformaties, onthullingen, schandalen en interviews met ministers en andere politici. Wat betreft het buitenland ligt de nadruk op de Verenigde Staten, Indonesië en Israël. Uit zijn vele nevenactiviteiten blijkt een grote interesse voor kunst, cultuur, literatuur en sport.
De begeleidende compacte expositie in het Persmuseum is te zien tot en met 10 mei 2015.
Persmuseum
Zeeburgerkade 10,1019 HA Amsterdam
T 020 6928810 / E info@persmuseum.nl/ www.persmuseum.nl
Openingstijden: Dinsdag t/m vrijdag 10 – 17 uur; zondag 12 -17 uur.
Bereikbaarheid: Openbaar vervoer: bus 22, 48 of 65. Tram 7, 10 en 14.
Zie ook www.persmuseum.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, DICTIONARY OF IDEAS, PRESS & PUBLISHING
Buiten in maart
Ook dit jaar opnieuw een maandlang maart, veel buiten
nu. Herinner me hoe ik, de voeten vast in zegelaarde,
in de polder naar de vroege eerste kwikstaart staarde
onder prille lentezon en dat wat later die dag de ruiten
haast bezweken onder plotselinge storm. Een buur alleen
hield zich voor dat ook gebroken harten blijven kloppen,
maar bouwde zich een kooi rond de ziel. De stoppen
sloegen door, winter sloeg wild weer om zich heen.
Vandaag kiemt in alle tuinen schrikbarend groen de bladsla.
Lente, net van stal, laat blauwe wolkjes uit de neusgaten stromen.
Ze hangen boven deze vette akkers als pas ontwaakte dromen.
Wind brengt uit een verre radio meerstemmig vlagen Abba.
Bert Bevers
(Verschenen in 12 gedichten omarmend rijm, Het Noord-Brabants Genootschap, Den Bosch, 2002)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Elysee bond de ezel aan een van de struiken in de caféhof. Hij groette Kaffa joviaal, alsof hij hem in dagen niet had gezien. Kaffa groette niet terug. Hij had al zijn aandacht nodig bij de twee landen. `Ik wil een spelletje met je doen’, riep Elysee. Kaffa schudde beslist van nee.
Hij had geen behoefte aan gezelschap. Hij speelde alleen verder, nam het mes in zijn linkerhand en gooide het vol kracht in een van de landen. De waarzegger hield dreigend zijn vuist omhoog, maar Kaffa deed of hij het niet merkte. Terwijl hij zag dat er water uit de kleren van Elysee op de grond drupte, sneed hij een stuk van het land van de rechterhand af. Nam het mes over in de rechterhand en wierp het met kracht in het land van de linker. Woedend liep Elysee naar het café. De hond gromde en trok zich terug achter het buffet. Nog druipend van het water streek de man aan een tafel neer, zijn armen breeduit over het blad. Zonder zich te bekommeren om de blikken van de vier kaarters die op hem waren gericht, alsof ze hem wilden vertellen dat hij daar niet hoorde. Zoals gewoonlijk trok hij zijn poot in, trommelde met zijn vuisten op tafel en riep luid om jenever. Céleste had de woorden op haar lippen om hem te vragen naar wat hij daarstraks voor haar verborgen had gehouden. Ze deed het niet. Ze wist dat elke toenadering een kleine triomf voor hem zou zijn. Waarschijnlijk zou hij toch niets zeggen en alleen maar meer genieten van datgene wat hij over haar toekomst meende te weten. Hij lachte tegen haar, alsof er in de schuur van Chile niets gebeurd was. Neuriede wat voor zich uit, af en toe woorden zingend waarvan niemand wat begreep. Een deuntje op het ritme van zijn trommelende vingers. Céleste bracht hem jenever. Hij nam het glas aan en goot de drank klokkend door zijn keel. Goede jenever. Aardappeljenever liet hij zich niet meer opdringen. De kastelein had dikwijls geprobeerd hem het goedkoopste bocht dat de streek zelf voortbracht, voor te zetten. Vandaag zoop Elysee wat hij zuipen wilde. Geld of geen geld. En de kastelein, die hem vanuit de keukendeur stond te beloeren, moest maar oppassen. Die vent had hem al te vaak belazerd. Die kon zo een klap voor zijn hersens krijgen als hij dat wilde.
Elysee stond op en begaf zich naar de tafel van de vier kaarters. Joviaal klopte hij de vier oudjes op de schouders en lachte breed. `Zo, ouwe kerels,’ zei hij met wat dreiging in zijn stem, `laat me jullie handen maar eens zien, dan kan ik je de toekomst voorspellen.’ `Je houdt ons op met kaarten. Aan onze toekomst hebben we niks’, zei een van de vier. `We zijn er te oud voor. Je zou ons hooguit kunnen vertellen wie van ons dit spelletje wint, maar zelfs dat hoeven we niet te weten. Dan is de lol eraf.’ `Je bent een lul van een waarzegger’, zei een ander. `Weken geleden heb je regen voorspeld, maar het is nog steeds droog.’ `Vanavond gaat het regenen’, zei Elysee beslist. `Hier man, drink een borrel, ik hoop dat je gelijk hebt, en dan wegwezen’, zei de derde. Elysee dronk de borrel, hield de drank een ogenblik in zijn mond en spoog hem toen over de hoofden van de kaarters uit. Die waren te verbaasd om iets te doen. Ze bleven voor joker zitten, terwijl de waarzegger naar zijn tafeltje terugging en voor zich uit neuriede. Hij deed of hij niet zag dat de kastelein een paar stappen verder het café was ingekomen, zijn vuisten balde en naar de waarzegger keek alsof hij hem naar buiten wilde slaan. Buiten onder de meidoorn merkte Kaffa niets van de onheilspellende sfeer in de kroeg. Hij speelde ongestoord. Liet zich niet afleiden, ook al had hij goed in de gaten dat de oude Jacob Ramesz, die als een soldaat achter de stoel van de kleumende opoe stond, naar hem keek. Met vragende ogen, als een kind dat een snoepje wil hebben maar zijn mond niet open durft te doen. Jacob Ramesz, de ouwe vlooientemmer die een generatie lang kampioen landverbeuren van Solde en verre omgeving was geweest. Hij had zo weinig om handen dat hij de godganselijke dag rond het deurgat van zijn huis hing, in zijn neus peuterde en zijn reet krabde, terwijl roos op zijn schouders sneeuwde. De vlooientemmer probeerde uit te vissen of hij dichterbij mocht komen. Of hij naar het spelletje mocht kijken. In het gunstigste geval zou hij een partijtje mogen meespelen, al bestond daar weinig kans op. Kaffa hield niet van een tegenstander die hem nauwelijks of geen partij meer kon geven. Nog minder van mensen die hem alleen maar op de vingers keken, wachtend tot het mes hem van ergernis uit de hand zou schieten. Wat was de sensatie van het verlies? Wat maakte het Jacob Ramesz nou uit of Kaffa’s linkerhand verloor van zijn rechter? Ging het hem meer aan dan het sterven van de jongen? Het schijten van de buizerd, omdat het de gewoonste zaak van de wereld was? Het kakelen van de klanten in de winkels vlakbij? Wat trok een man als Jacob Ramesz naar Kaffa? Als hij nog geoefend was in het spel, dan was het anders. Maar een oude man, ook al was hij een half leven dorpskampioen geweest, was te zenuwachtig. Te rillerig. Een scherp mes in zijn hand was te gevaarlijk voor hemzelf en zijn tegenstander. Het zou makkelijk uit kunnen schieten en iemand verwonden, of een heel spel naar de bliksem helpen. Kaffa keek Jacob Ramesz afwijzend aan. De oude man begreep dat de gek hem niet te dicht in zijn omgeving wenste. Daar berustte hij dan maar in. Kaffa speelde ernstig. Hij wilde weten welke van zijn handen het sterkst was. Hij onderbrak het spel om af en toe naar Angela te kijken, die zich met de andere kinderen weer bij de spoelbak vermaakte. Ze had aan de bekoring van het water toch geen weerstand kunnen bieden en was er, met het voorbeeld van de waarzegger voor ogen, met kleren en al ingedoken.
Ton van Reen: Landverbeuren (30)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature