From the best-selling author of Gratitude, On the Move, and Musicophilia, a collection of essays that displays Oliver Sacks’s passionate engagement with the most compelling and seminal ideas of human endeavor: evolution, creativity, memory, time, consciousness, and experience.
Oliver Sacks, a scientist and a storyteller, is beloved by readers for the extraordinary neurological case histories (Awakenings, An Anthropologist on Mars) in which he introduced and explored many now familiar disorders–autism, Tourette’s syndrome, face blindness, savant syndrome.
He was also a memoirist who wrote with honesty and humor about the remarkable and strange encounters and experiences that shaped him (Uncle Tungsten, On the Move, Gratitude).
Sacks, an Oxford-educated polymath, had a deep familiarity not only with literature and medicine but with botany, animal anatomy, chemistry, the history of science, philosophy, and psychology.
The River of Consciousness is one of two books Sacks was working on up to his death, and it reveals his ability to make unexpected connections, his sheer joy in knowledge, and his unceasing, timeless project to understand what makes us human.
Oliver Sacks was born in 1933 in London and was educated at Queen’s College, Oxford. He completed his medical training at San Francisco’s Mount Zion Hospital and at UCLA before moving to New York.
Familiar to the readers of The New Yorker and The New York Review of Books, Dr. Sacks spent more than fifty years working as a neurologist and wrote many books, including The Man Who Mistook His Wife for a Hat, Musicophilia, and Hallucinations, about the strange neurological predicaments and conditions of his patients.
The New York Times referred to him as “the poet laureate of medicine,” and over the years he received many awards, including honors from the Guggenheim Foundation, the National Science Foundation, the American Academy of Arts and Letters, The American Academy of Arts and Sciences, and the Royal College of Physicians. His memoir On the Move was published shortly before his death in August 2015.
The River of Consciousness
By Oliver Sacks
Hardcover
Oct 24, 2017
256 Pages
$27.00
Published by Knopf
5-1/2 x 8-3/8
ISBN 9780385352567
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive S-T, Art & Literature News, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, DRUGS & MEDICINE & LITERATURE, Natural history, Oliver Sacks, Psychiatric hospitals
Mels vraagt zich wel eens af wie hij in zijn leven het meest heeft gemist, Tijger of Thija. Hij had nóóit zonder hen willen leven, maar hij heeft altíjd zonder hen geleefd.
Hij ging vaak bij Tijger slapen. Of Tijger kwam bij hém slapen. In het kermisbed, zoals zijn moeder het uitklapbare logeerbed noemde. Urenlang lagen ze te praten over later. Ontdekkingsreizigers zouden ze worden, en schatten zouden ze vinden. Samen lazen ze de boeken van Jules Verne, die Mels van grootvader Rudolf had geleend, de grootvader die altijd thuis, maar in zijn hoofd altijd op reis was. Meestal las Tijger voor, maar als hij las, leek zijn verhaal uit een stripboek te komen omdat hij met gebaren van armen en benen probeerde duidelijk te maken wat er gebeurde. Mels luisterde en keek naar hoe hij toneelspeelde. Nog steeds weet hij precies hoe het putje in de huid bij Tijgers rechteroog eruitzag. Daar had hij hem ooit geraakt met een steen uit zijn katapult, schietend op iets wat bewoog in de struiken, niet wetend dat het zijn vriend was die hem wilde verrassen door hem als een tijger te besluipen. Na dat ongelukje had hij de naam Tijger gekregen.
De reis naar China zou hun eerste grote reis worden. Daarna zouden ze als eersten doordringen tot het diepste van de aarde, waar de gevallen engel Lucifer zijn duivelse driften botvierde op de door God naar de hel verwezen mensen. Tenminste, als de hel echt bestond en eruitzag als op de voorplaat van de catechismus: loeiende rode vlammen in zwarte spelonken, in het vuur de zielen van de verdoemden en woeste duivels die hen prikten met rieken en hooivorken.
Ze zouden onbekende eilanden ontdekken. Ze wilden bewijzen dat alles in de boeken van Jules Verne ook waar gebeurd had kunnen zijn. Alles wat door fantasie was ontdekt, zou volgens hen ook in het écht kunnen bestaan, als je maar wílde dat het waar was. Volgens Tijger was de fantasie de verbeeldingskracht die nodig was om het bestaan zelf te begrijpen. Een soort woordenboek van morsetekens die je moest leren ontcijferen. Tik-tik-tak. Tuut-tuut-tuut. `Hoor je mij? Ik ben Jules Verne. Ik ben het echt. Ik ben hier! Ik wacht op jullie. Waar ik ben? Ja, ik zou dat wel kunnen zeggen, maar dat moeten jullie zelf ontdekken. Als je fantasie niet toereikend is, ben je het ook niet waard mij te ontmoeten. Tot ziens.’ Zo klonken de berichten die hun bereikten. Net als de berichten van de verre radiostations die ze soms opvingen. Vreemde jank- en piepgeluiden. Ze wilden de betekenis ervan achterhalen. Ze wilden nieuwe zeeën ontdekken en onneembare bergen overwinnen, om te bewijzen dat ze écht bestonden.
Soms twijfelden ze, omdat Thija hun verhalen niet geloofde. In haar gedachten sloeg zij een heel andere weg in. Volgens haar was de fantasie een andere werkelijkheid. De dingen die waren beleefd door haar ziel, die ze door reïncarnatie van een ander had gekregen. In haar dromen herbeleefde ze de herinneringen aan een voorbije tijd. Dromen waren oerbelevenissen van een ziel, die net zo erfelijk waren als de kleur van de ogen of het talent om te zingen.
Vooral Tijger wilde zijn gelijk tegenover Thija bewijzen. En daarom las hij boeken over de ruimte omdat hij als eerste mens op de maan wilde staan. Het móést kunnen.
Tijger was ervan overtuigd dat de toren van Babel écht tot in de hemel had gereikt. En dat Jonas écht voortgeleefd had in de buik van de walvis. Tijger zou het allemaal bewijzen.
Als ze eindelijk gingen slapen, wisten ze dat alles mogelijk was. Zelfs een reis naar China.
Ton van Reen: Het diepste blauw (020)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
In Mondriaan en Steiner – wegen naar Nieuwe Beelding – wordt het werk van Piet Mondriaan bekeken vanuit het gedachtegoed van Rudolf Steiner.
Deze esoterische bron is tot op heden vrijwel veronachtzaamd in kunsthistorische publicaties over Mondriaan. Voor deze publicatie is gebruik gemaakt van Mondriaans bundel transcripties van de voordrachten die Steiner in 1908 in Nederland hield en deel uitmaakte van de nalatenschap van Mondriaan. Van belang is dat Mondriaan Steiners voordrachten niet alleen koesterde maar ook van potloodmarkeringen voorzag.
In het onderzoek zijn deze voordrachten verbonden aan Mondriaans creatieve zoektocht naar abstractie. Dit levert verrassend nieuwe inzichten op. Gaandeweg wordt zichtbaar gemaakt hoe hij aan dat universele proces individueel uitdrukking gaf.
Titel: Mondriaan en Steiner
Author: Jacqueline van Paaschen
Year: 2017
Language: nederlands
Size: 20 x 27 cm
Pages: 192
Edition: Hardcover
ISBN10 9491525646
ISBN13 9789491525643
Illustrations
Publ.: Komma, Uitgeverij
€ 34,00
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive O-P, Art & Literature News, De Stijl, FDM Art Gallery, MONTAIGNE, Piet Mondriaan, Piet Mondriaan
Meet We no Angels, Pansie?
Came, on a Sabbath noon, my sweet,
In white, to find her lover;
The grass grew proud beneath her feet,
The green elm-leaves above her:–
Meet we no angels, Pansie?
She said, ‘We meet no angels now’;
And soft lights stream’d upon her;
And with white hand she touch’d a bough;
She did it that great honour:–
What! meet no angels, Pansie?
O sweet brown hat, brown hair, brown eyes,
Down-dropp’d brown eyes, so tender!
Then what said I? Gallant replies
Seem flattery, and offend her:–
But–meet no angels, Pansie?
Thomas Ashe
(1836-1889)
Meet We no Angels, Pansie?
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Archive A-B, CLASSIC POETRY
Wie Elsschot zegt, denkt niet meteen aan poëzie. Toch zijn het juist enkele van zijn dichtregels die iedereen zal herkennen: ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’, bijvoorbeeld. Willem Elsschot. Dichter bevat alle gedichten uit Elsschots enige bundel.
Een select gezelschap van vijfentwintig scherpzinnige lezers geeft er commentaar bij, aangevoerd door Elsschotkenner Koen Rymenants en poëzie-expert Carl de Strycker. Ze verhelderen Elsschots proza met behulp van zijn poëzie en omgekeerd. Ze tonen ons Elsschot als gelegenheidsdichter en -vertaler en brengen onvermoede verwantschappen aan het licht: met Guido Gezelle en de gezusters Loveling, de Bijbel en Victor Hugo, maar ook met Herman de Coninck en Kees van Kooten.
Koen Rymenants (1977) promoveerde op een proefschrift over Elsschot: Een hoopje vuil in de feestzaal. Facetten van het proza van Willem Elsschot (2009). Hij publiceert over literatuur en is bestuurslid van het Willem Elsschot Genootschap.
Carl de Strycker (1981) is directeur van Poëziecentrum en hoofdredacteur van Poëziekrant. Met Yra van Dijk en Maarten De Pourcq stelde hij het boek Draden in het donker. Intertekstualiteit in theorie en praktijk (2013) samen
Willem Elsschot. Dichter
Auteur(s): Carl De Strycker, Koen Rymenants
ISBN 978-94-6310-290-2
Paperback
Formaat 140 x 215
Aantal pagina’s 304
Publicatiedatum 5 okt. 2017
€ 22,50
Pelckmans uitgevers
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive E-F, Archive E-F, Art & Literature News, Willem Elsschot
The poetry of Edgar Allan Poe has had a rough ride in America, as Emerson’s sneering quip about “The Jingle Man” testifies.
That these poems have never lacked a popular audience has been a persistent annoyance in academic and literary circles; that they attracted the admiration of innovative poetic masters in Europe and especially France—notably Baudelaire, Mallarmé, and Valéry—has been further cause for embarrassment. Jerome McGann offers a bold reassessment of Poe’s achievement, arguing that he belongs with Whitman and Dickinson as a foundational American poet and cultural presence.
Not all American commentators have agreed with Emerson’s dim view of Poe’s verse. For McGann, a notable exception is William Carlos Williams, who said that the American poetic imagination made its first appearance in Poe’s work. The Poet Edgar Allan Poe explains what Williams and European admirers saw in Poe, how they understood his poetics, and why his poetry had such a decisive influence on Modern and Post-Modern art and writing. McGann contends that Poe was the first poet to demonstrate how the creative imagination could escape its inheritance of Romantic attitudes and conventions, and why an escape was desirable. The ethical and political significance of Poe’s work follows from what the poet takes as his great subject: the reader.
The Poet Edgar Allan Poe takes its own readers on a spirited tour through a wide range of Poe’s verse as well as the critical and theoretical writings in which he laid out his arresting ideas about poetry and poetics.
Jerome McGann is University Professor and John Stewart Bryan Professor of English at the University of Virginia.
“McGann succeeds in forcing us to rethink Poe’s poetry… Poe’s sound experiments, especially his strange variations on meter, deserve, as McGann shows by citing numerous rhythmic anomalies, to be taken seriously… In an age of predominantly, and purposely, flat and prosaic ‘free verse,’ mnemonic patterning is perhaps re-emerging as the emblem of poetic power. In this sense, Poe is once again Our Contemporary… In making the case for the close link between the poetry and the aesthetic theory, [McGann] succeeds admirably: Poe’s reputation as poete maudit belies the fact that here was a poet who knew exactly what he was doing.” — Marjorie Perloff, The Times Literary Supplement
Jerome McGann
The Poet Edgar Allan Poe
Alien Angel
256 pages
2014
Hardcover
Harvard University Press
€23.00
ISBN 9780674416666
literary criticism books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, Archive O-P, Archive O-P, Art & Literature News, Edgar Allan Poe, Poe, Edgar Allan, Poe, Edgar Allan, Tales of Mystery & Imagination
Faire part
Sur le pont du navire la couturière fait le point
couturière taille-moi un grand paon de mercure
je fais ce soir ma dernière communion
La dernière hirondelle fait l’automne
D’entre les becs de gaz blêmes
Se lève une figure sans signification.
Statues de verre flacon simulacre de l’amour
Vient la fameuse dame
Facteur de soustraction
avec une lettre pour moi
Mon cher Desnos Mon cher Desnos
Je vous donne rendez-vous
dans quelques jours
On vous préviendra
Vous mettrez votre habit d’outre monde
Et tout le monde sera bien content.
Robert Desnos
(1900 – 1945)
Faire part
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive C-D, Archive C-D, Desnos, Robert, Holocaust, REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS, SURREALISM
Op weg naar de Wijer komen ze langs de Mariagrot in het processiepark bij de kerk. De grot is gebouwd van de kapotte stenen van de huizen die langgeleden hebben moeten wijken voor de bouw van de meelfabriek. De bewoners hebben rijtjeshuizen gekregen in het Rood Dorp, de wijk die nieuw werd gebouwd voor fabrieksarbeiders.
De buitenkant van de grot is witgekalkt. Een smalle gang loopt naar beneden. Daar, in de crypte, diep onder de grond, staat een beeld van de Moeder Gods met haar dode zoon op schoot. Soms gaan ze daar bidden. Dan vragen ze aan Maria om hun geld te sturen voor de reis naar China. En liefst niet te weinig en liefst een beetje vlug.
Mels gaat naar binnen, maar Tijger heeft vandaag geen zin.
`Maria heeft nog geen cent opgebracht’, zegt hij. `De dertien gulden die nu in de pot zit, hebben we zelf gespaard.’
`Ik geloof niet in wonderen’, zegt Thija. `Ik bid ook niet.’ Ze heeft een hekel aan de donkere kelderachtige ruimte waar ‘s nachts de ratten feestvieren, maar nog meer aan het beeld.
`Je hoeft niet bang te zijn, ik ben bij je.’ Mels zegt het zelfverzekerder dan hij is.
`Ik ben niet bang, al zouden er twaalf draken in de grot zitten. Maar het beeld verbeeldt de dood.’
`Een bedroefde moeder met een dood kind,’ zegt Mels, `dat is alles.’
`Maar ik krijg er nachtmerries van.’
`Dan ga ik wel alleen.’ Mels loopt de gang in. Aan hun voetstappen hoort hij dat ze hem toch volgen. Het geeft hem het gevoel van een overwinning.
De muren van de crypte zweten. De druppels glanzen in het licht van een paar brandende kaarsen. Het is een vochtig hol van cement met een plafond waaraan het door het beton sijpelende water kleine stalactieten heeft gevormd, groenig glinsterend, als hars aan dennenbomen. Het water druppelt in hun haar.
Voor het graf van Christus, met de zware rollende steen om het af te sluiten, zit de rouwende Maria. Ze houdt haar hoofd gekeerd naar haar gestorven zoon die, zijn hoofd en borst met bloed bevlekt, in haar armen ligt. Het op albast lijkende beschilderde gips brokkelt af bij de ogen van de moeder en bij de tenen van haar zoon.
`Waarom beelden ze Maria altijd af als een moeder van smarten?’ vraagt Thija. `Ze moet toch ook gelukkig zijn geweest, met een zoon die God is!’
`Ze heeft altijd geweten dat hij aan het kruis zou sterven’, zegt Tijger.
`Dat kruis’, zegt Thija. `Ik snap zulke gruwelijke beelden niet.’
Opeens begrijpt Mels waarom Thija bang is voor het beeld. Het verhaal van de man die moest sterven aan het kruis is zo alledaags dat niemand er nog bij stilstaat. Overal is de stervende Christus afgebeeld. In elke huiskamer, in elk klaslokaal. Niemand kijkt er nog naar.
Even zijn ze stil. Mels bidt. Niet om geld. Hij vraagt alleen maar aan Maria om niet eeuwig te rouwen om haar zoon, die na zijn dood rechtstreeks naar de hemel is gegaan. God is zeker in de hemel. Dat moet Maria toch beseffen. Mels wil dat zij ook gelukkig is.
Na het verlaten van de grot, schudden ze het water uit het haar, lopen over de brug en slaan het pad in dat langs de Wijer loopt.
De beek nadert het dorp vanuit het bos ten noorden van de watermolen. Zo glad als ijs komt ze uit de bosrand te voorschijn en kronkelt door weilanden en velden. Dan stroomt ze langs het weitje en de tuin van grootvader Bernhard, klatert over het molenrad, valt schuimend het dorp binnen, glijdt langs de vlonder bij het huis van grootvader Rudolf, stroomt onder de brug door en verlaat dan met witte schuimkoppen van haast het dorp aan de zuidkant, waarna haar vaart wordt afgeremd door een stuw die wordt bediend door boeren die hun land met haar water bevloeien. Daarna kabbelt de Wijer als een oude vrouw, bedaagd, breed en bezaaid met de in haast meegenomen bladeren en takken, verder naar de verte. Daar eindigt ze, vastgepind in de horizon, een speld in de wand tussen hemel en aarde.
`Wie het eerste bij de Wijer is!’ roept Tijger.
Ze pakken hun fietsen die vanaf de voorgaande avond op hen stonden te wachten in het voortuintje van grootvader Rudolf, zijn andere grootvader, die bij de brug woont en geen familie van Tijger is.
`Jij maakt van alles een wedstrijd’, zegt Mels pissig. `Jouw fiets is veel beter. Je bent een half hoofd groter. Jij wint altijd.’ Mels’ hoofd is al rood voordat hij zich heeft ingespannen, maar ditmaal is het vooral van ergernis.
`Je krijgt twintig meter voorsprong’, zegt Tijger.
`Goed, jij je zin.’ Mels geeft toe om van het gezeur af te zijn.
`Ik doe niet mee’, zegt Thija. `Het is me veel te heet.’
Bedaard stapt ze op haar fiets, slaat haar jurk over het zadel om hem niet onder haar billen te laten kreuken, en trapt fluitend naar het riviertje. De jurk bolt op door de wind, waait als een ballon achter haar aan en laat haar benen bloot tot aan de pijpjes van haar broekje. Hoe vaak ze de jurk ook terugslaat, de wind is vlugger dan haar handen en trekt hem pesterig steeds weer op. Dus laat ze het maar zo. Het moet prettig zijn, de zon op haar benen.
`Eén, twee, start!’ roept Tijger.
In een paar tellen heeft Mels Thija ingehaald. Hij moet remmen omdat Thija even omkijkt en daardoor begint hij een beetje te slingeren. Zijn voorwiel schiet in het gras langs het pad. Hij heeft moeite de fiets weer op het pad te krijgen en vaart te maken. Hij is zijn voorsprong kwijt. Tijger zoeft langs hem heen. Mels ziet de ijskoude blik in zijn ogen en vergeet bijna te trappen. Tijger is hem de baas. Zegevierend steekt die zijn handen al in de lucht. Mels is teleurgesteld. Het was ook stom van hem om meer naar Thija’s blote benen te kijken dan naar het pad.
`Mijn horloge’, zegt Tijger.
`Het is míjn horloge’, zegt Mels, maar hij doet het toch af en geeft het aan Tijger. `Ik win het terug, dat zul je zien.’
Eindelijk arriveert Thija. Ze ziet dat Mels zijn horloge weer verspeeld heeft.
Ze leggen de fietsen in het gras, gaan langs de beek zitten en trekken schoenen en kousen uit. Hun benen bengelen in de stroom. Mels voelt het water kietelen, precies op de grens tussen nat en droog.
De zon spiegelt zich in het water. Ze is nog steeds zo rood als een stuk ijzer dat uit het smidsvuur komt en gloeit op Mels’ knieën. Prettig, het randje waar de schaduw van het riet en de stralen van de zon om een stukje huid van zijn been vechten. De zon wint. De schaduw trekt zich langzaam terug.
`Zo warm heb ik het nog nooit gehad’, zegt Tijger, het zweet nog op zijn voorhoofd.
`Eigen schuld’, zegt Thija. `Je gedraagt je als een kater.’
`Ik ben gewoon de beste.’
`Wie het hardst holt, is het eerst dood.’
Zo, die zit. Zelf had Mels zijn vriend niet beter op zijn nummer kunnen zetten. Toch heeft hij ook met Tijger te doen. Ze zijn elkaars neven en elkaars beste vrienden, maar ze betekenen veel meer voor elkaar dan wanneer ze elkaars broers zouden zijn. Ze gunnen elkaar alles, ook dat wat ze allebei willen hebben. En soms zijn ze bang voor elkaar, heel even maar, als ze zich afvragen wie er echt gaat winnen als het erop aankomt.
Ton van Reen: Het diepste blauw (019)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Amper een bestemming
Van om de hoek is daar opeens
dat meisje: haar rechterhand
trekt een ballon, hartvormig
glimmend rood. Ze oogt zich
er niet van bewust, deint samen
met het ding naar amper een
bestemming. Geen lust in
doelgericht lopen is haar aan
te zien. De straat draagt haar
welhaast verlegen.
Bert Bevers
gedicht: Amper een bestemming
Verschenen in Appel, jaargang 19, nummer 1, Sint-Truiden, 1994
Bert Bevers is a poet and writer who lives and works in Antwerp (Be)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Archive A-B, Bevers, Bert
Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966 – Amsterdam, 1 februari 2018) was een Nederlands dichter, bloemlezer en vertaler. Hij stierf vandaag op 51-jarige leeftijd in het VU medisch centrum in Amsterdam.
Van 1984 tot aan zijn dood publiceerde Wigman 14 dichtbundels. Voor zijn werk ontving Menno Wigman in 2002 de Jan Campert-prijs en in 2015 de A. Roland Holst-Penning. In de jaren 2012-2013 was hij stadsdichter van Amsterdam.
Vandaag schreef zijn uitgever Prometheus in een verklaring: “Wij treuren om het verlies van een van de grootste dichters van ons taalgebied. Menno Wigman was een van die weinige dichters die zowel zijn vakgenoten als het grote, in literatuur geïnteresseerde publiek voor zijn dichtkunst wist te winnen. Zijn dood is een slag voor de Nederlandse poëzie.”
Nu lig ik op een zaal, mijn hart, die logge spier,
verlaat me, laf als een gedicht laat het me staan
en voor het eind van deze avond zakt de dood
mijn longen in.
De zon was mij nooit opgevallen als hij niet
steeds onderging. Geen lucht, geen flonkering, geen hoop.
Waarom, mijn lichaam, heb ik nooit in je geloofd?
(uit: Afscheid van mijn lichaam)
# Link naar Menno Wigman en zijn werk op website K. B.
Foto: Menno Wigman op het poëziefestival Het Tuinfeest in Deventer, 6 augustus 2016 (Oskardebot, Wikipedia Commons)
in memoriam
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive W-X, Archive W-X, Art & Literature News, EDITOR'S CHOICE, In Memoriam, Wigman, Menno
From the Nobel Prize-winning author of My Name Is Red and Snow, a large-format, deluxe, collectible edition of his beloved memoir about life in Istanbul, with more than 200 added illustrations and a new introduction.
Orhan Pamuk was born in Istanbul and still lives in the family apartment building where his mother first held him in her arms. His portrait of his city is thus also a self-portrait, refracted by memory and the melancholy–or hüzün–that all Istanbullus share: the sadness that comes of living amid the ruins of a lost empire. With cinematic fluidity, Pamuk moves from the lives of his glamorous, unhappy parents to the gorgeous, decrepit mansions overlooking the Bosphorus; from the dawning of his self-consciousness to the writers and painters–both Turkish and foreign–who would shape his consciousness of his city. Like Joyce’s Dublin and Borges’ Buenos Aires, Pamuk’s Istanbul is a triumphant encounter of place and sensibility, beautifully written and immensely moving.
Orhan Pamuk won the Nobel Prize for Literature in 2006. His novel My Name Is Red won the 2003 IMPAC Dublin Literary Award. His work has been translated into more than sixty languages. He lives in Istanbul.
Istanbul (Deluxe Edition)
Memories and the City
By Orhan Pamuk
Hardcover
Oct 24, 2017
624 Pages
$45.00
Published by Knopf
7 x 9-1/8
ISBN 9781524732233
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive O-P, Art & Literature News, Orhan Pamuk
Ick bin in Tempelhof jebore
Ick bin in Tempelhof jeboren
Der Flieder wächst mich aus die Ohren.
In meinem Maule grast die Kuh.
Ick geh zuweilen sehr und schwanger
Auf einem Blumen-i-o-anger
Mein Vater, was sagst Du dazu?
Wir gleichen sehr den Baletteusen,
Pleureusen – Dösen – Schnösen – lösen.
Gewollt zu haben – selig sein.
Verehrte Herrn, verehrte Damen,
Die um mich hören herzu kamen
Dies widmet der Gesangverein.
Und Jungfraun kamen wunderbar
Geschmeide scheidegelb im Haar
Mit schlankgestielten Lilien.
Der Kakagei und Papadu
Die sahen auch dabei dazu
Und kamen aus Brasilien.
(Klarinetta Klaball)
Hugo Ball
(1886-1927)
Ick bin in Tempelhof jebore
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Ball, Hugo, DADA, Dada, Dadaïsme
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature