New

  1. The Ecstasy by John Donne
  2. Sara Teasdale: I Shall Not Care
  3. Fame is a bee by Emily Dickinson
  4. Ask me no more by Alfred Lord Tennyson
  5. Keith Douglas: How to Kill
  6. Christine de Pisan: Comme surpris
  7. Conrad Ferdinand Meyer: In der Sistina
  8. Emma Lazarus: Age and Death
  9. William Blake’s Universe
  10. Natalie Amiri & Düzen Tekkal: Nous n’avons pas peur. Le courage des femmes iraniennes
  11. Much Madness is divinest Sense by Emily Dickinson
  12. Death. A spirit sped by Stephen Crane
  13. Song: ‘Sweetest love, I do not go’ by John Donne
  14. Michail Lermontov: Mijn dolk (Vertaling Paul Bezembinder)
  15. Anne Bradstreet: To My Dear and Loving Husband
  16. Emmy Hennings: Ein Traum
  17. Emma Doude Van Troostwijk premier roman: ¨Ceux qui appartiennent au jour”
  18. Marriage Morning by Alfred Lord Tennyson
  19. Christine de Pisan: Belle, ce que j’ay requis
  20. Marina Abramović in Stedelijk Museum Amsterdam
  21. Spring by Christina Georgina Rossetti
  22. Kira Wuck: Koeiendagen (Gedichten)
  23. Paul Bezembinder: Na de dag
  24. Wound Is the Origin of Wonder by Maya C. Popa
  25. Woman’s Constancy by John Donne
  26. Willa Cather: I Sought the Wood in Winter
  27. Emma Lazarus: Work
  28. Sara Teasdale: Evening, New York
  29. Freda kamphuis: ontrecht
  30. Ulrich von Hutten: Ein Klag über den Lutherischen Brand zu Mentz
  31. Julia Malye: La Louisiane (Roman)
  32. Late, Late, so Late by Alfred, Lord Tennyson
  33. DEAR AWKWARDNESS tentoonstelling AVA NAVAS in PARK
  34. A Wintry Sonnet by Christina Georgina Rossetti
  35. Les oies sauvages par Guy de Maupassant

Categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·

 

  1. Subscribe to new material: RSS

Ton van Reen: Het diepste blauw (063). Een roman als feuilleton

Na school wacht hij een tijdje op Tijger en Thija, maar dan ziet hij Thija achter het raam van de klas bezig met de bloemen. Samen met juf Elsbeth. En Tijger?

Waarschijnlijk is hij al naar huis, zijn moeder helpen met het witten van de keukenmuren, het houtwerk schuren en dat soort dingen. Elk jaar krijgt zijn moeder een aanval van vernieuwingsdrift. Dan moet alles nieuw in de verf en in de kalk. Tijger slikt het maar. Hij weet dat hij die paar weken moet overleven om weer een heel jaar vrij te zijn.

Er is niemand thuis. Mels drinkt een glas karnemelk en besluit om naar juffrouw Fijnhout te gaan om de ramen te lappen.
De winkelbel gaat over als hij naar binnen gaat.

`Kom je me helpen, Mels?’ Juffrouw Fijnhout loopt met hem mee naar de keuken en pakt spons en zeem uit het aanrechtkastje. Ze vertelt dat ze naar de dokter is geweest omdat ze de laatste tijd soms draaierig is en omdat haar huid verkleurt. Mels ziet het. Ze wordt geel en ze is een beetje doorschijnend, vooral als ze onder de lamp van melkglas staat, die boven de toonbank hangt. Staan kan ze bijna niet meer. Als ze op een keukenstoel achter de toonbank zit, kan ze er nauwelijks overheen kijken.
Vermoeid zakt ze op een stoel.

Mels maakt een zakdoek nat en legt die op haar voorhoofd.
`Wat heeft de dokter gezegd?’
`Ik lijd aan de gele verf.’
`Net als de Chinezen?’
`Ik ga dood.’

Mels weet niets te zeggen. Elk jaar gaan er wel een paar oude mensen dood aan de gele verf.
Hij pompt een emmer vol water, pakt een stoel en gaat naar buiten.
Staande op de stoel kan hij net tot bij de hoeken van de vensters komen.
Terwijl hij de ruit afsponst, ziet hij dat het glas werkt als een lachspiegel. Het vertekent de spullen in de etalage, trekt ze groter, doet ze krimpen.
Als hij klaar is en ziet dat de zon zich piekfijn spiegelt in het vensterglas, gaat hij weer naar binnen.
Juffrouw Fijnhout voelt zich wat beter. Ze maakt thee.
Terwijl ze theedrinken aan de keukentafel die vol houtworm zit, vertelt ze over vroeger. Toen het dorp nog zo klein was dat ze iedereen kende.

`Hebt u mijn grootvaders ook gekend toen ze nog jong waren?’ vraagt Mels.
`En of’, zegt ze met plezierlichtjes in haar ogen. `Het waren echte losbollen.’
`Ook grootvader Rudolf?’
`Juist hij’, lacht ze. `Rudolf liep achter iedere rok aan.’
`Hij zegt dat hij maar op ééntje verliefd is geweest.’
`Op het meisje van Bernhard, hè? Dat wist iedereen. En omdat hij haar niet kon krijgen, joeg hij op alle andere meisjes. Maar ze wilden hem niet.’
`Hij is altijd zo serieus!’ Mels gelooft er niets van.
`Nu hij oud is, ja. Hij heeft geluk gehad dat hij toch nog een meisje heeft gekregen, een die hier later is komen wonen. Ze was nog roomser dan de paus. Ze borduurde alle kazuifels voor de kerk. Door háár heeft hij nog carrière kunnen maken. Zo is hij nog bovenmeester geworden ook. Maar je wordt niet fatsoenlijk door een grijs pak en een gesteven overhemd aan te trekken.’
`En Bernhard?’
`Hij was altijd serieus. Hij werd zeeman uit liefdesverdriet. Hij had alle meisjes in het dorp kunnen krijgen, maar hij wilde er maar een. Die heeft hij ten slotte toch gekregen.’

De thee is op. Mels gaat weer aan het werk. Hij pakt een handveger, zet de ladder tegen de goot en klimt omhoog. Hij reinigt de goot van de bladeren van de hoge bomen op het kerkplein, die er in de zomer en herfst zijn in gewaaid. Tussen de vastgekoekte bladerresten staan kleine heldere vijvertjes die vol muggenlarven zitten. Net kikkervisjes.
Voorzichtig klimt hij van de ladder in de goot. Het is hoger dan het lijkt. Hij kan de hele straat overzien, van hoek tot hoek.
Hij ziet Thija uit de school komen en over de trottoirtegels naar de winkel hinkelen. Haar rok shimmyt als een stijve lampenkap om haar heen.

`Ik kom je helpen’, roept ze.
Ze heeft niet eens omhooggekeken en toch weet ze dat hij hier is.
`Je kunt er niet bij’, roept hij. `Te zwaar. Dan breekt de goot af.’
`Ik ga binnen helpen.’
De deurbel gaat. De deur slaat dicht. Het is weer stil.

Voorzichtig schuifelt Mels verder door de goot. Het slaapkamerraam staat op een kier. Hij kijkt naar binnen.
Langs de muur en aan het voeteneinde van het bed staat een rij manshoge poppen. Mannen in legeruniformen. Een matroos. Een generaal die schittert van de sterren. Een marinier met blote borst. En een blote soldaat, een legerjasje over de schouder, net of hij in zijn blote kont staat te liften.

Vlug veegt hij de rest van de goot schoon, schuifelt terug naar de ladder en gaat, twee sporten tegelijk nemend, naar beneden. Er brandt hem een vraag op de lippen, maar als hij de deurklink al vast heeft, twijfelt hij. Kun je zoiets wel vragen?
Hij blijft buiten bezig, harkt het tuintje en trekt onkruid uit. De soldaten rond het bed laten hem niet los.
Hij hoort de twee binnen praten. Hij ziet Thija achter het glas omdat ze de binnenkant van het keukenraam zeemt. Ze kijkt even naar hem, terwijl ze gewoon doorpraat. Een vis die naar lucht hapt.
Hij is klaar. Door een kier van de deur roept hij dat hij vertrekt. Hij wil niet meer naar binnen omdat hij het niet zal kunnen laten om naar de betekenis van die soldaten te vragen.

Hij loopt naar de Wijer, grist een handvol kiezelsteentjes van het pad en mikt ze een voor een in het water. Hij wast zijn handen en gaat op de oever zitten, trekt zijn schoenen en sokken uit en laat zijn benen in het water bungelen.
Vaag hoort hij muziek. Hij luistert beter, de handen achter de oren. Een viool.
Langs de Wijer loopt hij het dorp uit. Boven de bomen hangt een rookpluim. Hij loopt ernaartoe en komt uit bij een klein zigeunerkamp. Hij heeft het wel eens eerder gezien, drie woonwagens, maar nu is er een klein huisje bij gekomen. Het is meer een kippenhok. Een keetje op rails dat kan draaien.
Achter het raam, dat zo groot is als de hele wand, ziet hij een jongen in een bed dat bijna het hele hok vult.
De jongen zwaait naar hem.

`Kun je mijn hok draaien?’ roept de jongen door het glas heen. `Het raam moet op de zon staan.’ Aan de stem herkent hij Jacob.
Mels pakt het handvat en draait het raam naar de zon.
`Waarom lig je in bed?’ Zijn stem kaatst tegen het glas.
Hij herhaalt zijn vraag luider.
`Ik heb de tering’, roept Jacob. `Ik moet licht en frisse lucht hebben, maar ik mag dit hok niet uit.’
`Ben je alleen?’
`Mijn ouders zijn weg met handel.’
`Hoelang lig je hier al?’
`Een paar maanden.’
`Verveel je je niet?’

Jacob pakt zijn viool en speelt, speciaal voor hem `Daar waren eens twee koningskinderen en ze hadden elkander zo lief’. Het klinkt prachtig.
`Later speel ik in echte theaters’, zegt Jacob als hij stopt. Hij legt de viool op bed.
`Ben je al eens in een theater geweest?’
`Nee, nooit.’
`Ik ook niet. Ik dacht dat zigeuners overal kwamen.’
`Ik ben nog nooit ergens anders geweest dan hier’, zegt Jacob. `Wij reizen nooit.’
`Zigeuners komen toch uit India?’
`Langgeleden, ja. Mijn moeder zegt dat wij met de mensen in India kunnen praten in onze eigen taal, maar ze is er nooit geweest. Onze voorouders komen uit een stad waar Christus begraven is. Ze zijn daar vertrokken omdat ze de plek wilden zien waar Hij aan het kruis is genageld.’
`Hoe kan Hij in Jeruzalem zijn gekruisigd en in India zijn begraven?’
`Hij is door zijn volgelingen levend van het kruis gehaald. Jozef van Arimathea was een dokter. Die heeft hem genezen. Daarna is hij naar India vertrokken. Daar heeft hij nog lang geleefd.’
`Als je dit aan de pastoor vertelt, zegt hij dat je een ketter bent.’

Jacob is moe van het praten en gaat liggen.
`Ik ga. Je moet rusten.’
`Kom je nog eens terug?’
`Volgende week. Ik breng mijn vriendjes mee.’

Mels zwaait nog een keer. Jacob is te moe om te zwaaien.
Hij loopt terug naar het dorp. Als hij straks aan de anderen vertelt over de vioolspelende jongen in een glazen huisje aan de rand van het bos, zal Tijger zeggen dat hij fantaseert. En zeker als hij vertelt dat Christus in India is gestorven. Hij zal hem voor gek verklaren.

Ton van Reen: Het diepste blauw (063)
wordt vervolgd

fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van

The English Patient by Michael Ondaatje wins the Golden Man Booker Prize

The English Patient by Michael Ondaatje (Bloomsbury) has been crowned the best work of fiction from the last five decades of the Man Booker Prize. The Golden Man Booker winner was revealed at the Man Booker 50 Festival in Royal Festival Hall at Southbank Centre.

The winner of this special one-off award for the Man Booker Prize’s 50th anniversary celebrations was chosen by the public.

The Golden Man Booker Prize, a special one-off award to celebrate the 50th anniversary in 2018, crowns the best work of fiction from the last five decades of the prize, as chosen by five judges and then voted for by the public.

The English Patient by Michael Ondaatje is set in 1945.

The English Patient explores the lives of four very disparate war torn people, a young woman and three men, who take refuge in a damaged villa north of Florence as the war retreats around them.

In an upstairs room lies the badly burned English patient, alive but unable to move. His extraordinary adventures and turbulent love affair in the North African desert before the war provide the focus around which the vivid tales of his companions revolve.

His very presence will forever change the destiny of those around him.

The Golden Man Booker Prize 2018
fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Lovers, - Book News, Archive O-P, Art & Literature News, Awards & Prizes

Vincent Berquez: Drawing Nr. 37

 Vincent Berquez©:  Nr. 37

 

Vincent Berquez is a London–based artist and poet

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: Berquez, Vincent, FDM Art Gallery, Vincent Berquez

Gladys Cromwell: The Actor-Soldier

 

The Actor-Soldier

On the grass I m lying,
My blanket is the sky ;
This feeling is called dying.

No one will testify
They saw me suffer this ;
There s no one passing by.

The wonder of it is,
I m by myself at last
With plain realities.

No one is here to cast
A part for me to play ;
My term of life is past.

No one is here to see
How I can meet and take
This end ; how gallantly

Though the ice that binds a lake
Must weigh less heavily
Than Death to my soul awake.

Gladys Cromwell
(1885-1919)
The Actor-Soldier

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive C-D, Cromwell, Gladys, Gladys Cromwell

Them. A Memoir of Parents by Francine Du Plessix Gray

Tatiana du Plessix, the wife of a French diplomat, was a beautiful, sophisticated “white Russian” who had been the muse of the famous Russian poet Vladimir Mayakovsky.

Alexander Liberman, the ambitious son of a prominent Russian Jew, was a gifted magazine editor and aspiring artist. As part of the progressive artistic Russian émigré community living in Paris in the 1930s, the two were destined to meet. They began a passionate affair, and the year after Paris was occupied in World War II they fled to New York with Tatiana’s young daughter, Francine.

There they determinedly rose to the top of high society, holding court to a Who’s Who list of the midcentury’s intellectuals and entertainers. Flamboyant and outrageous, bold and brilliant, they were irresistible to friends like Marlene Dietrich, Salvador Dalí, and the publishing tycoon Condé Nast. But to those who knew them well they were also highly neurotic, narcissistic, and glacially self-promoting, prone to cut out of their lives, with surgical precision, close friends who were no longer of use to them.

Tatiana became an icon of New York fashion, and the hats she designed for Saks Fifth Avenue were de rigueur for stylish women everywhere. Alexander Liberman, who devotedly raised Francine as his own child from the time she was nine, eventually came to preside over the entire Condé Nast empire. The glamorous life they shared was both creative and destructive and was marked by an exceptional bond forged out of their highly charged love and raging self-centeredness. Their obsessive adulation of success and elegance was elevated to a kind of worship, and the high drama that characterized their lives followed them to their deaths. Tatiana, increasingly consumed with nostalgia for a long-lost Russia, spent her last years addicted to painkillers. Shortly after her death, Alexander, then age eighty, shocked all who knew him by marrying her nurse.

Them: A Portrait of Parents is a beautifully written homage to the extraordinary lives of two fascinating, irrepressible people who were larger than life emblems of a bygone age. Written with honesty and grace by the person who knew them best, this generational saga is a survivor’s story. Tatiana and Alexander survived the Russian Revolution, the fall of France, and New York’s factory of fame. Their daughter, Francine, survived them.

Francine du Plessix Gray is a regular contributor to The New Yorker and the author of numerous essays and books, including Simone Weil, At Home with the Marquis de Sade: A Life, Rage and Fire, Lovers and Tyrants, and Soviet Women. She lives with her husband, the painter Cleve Gray.

Francine Du Plessix Gray
Them
A Memoir of Parents
Paperback
$18.00
Penguin Books
2006
544 Pages
ISBN 9780143037194

books
fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Book Stories, Archive O-P, Majakovsky, Vladimir

Ton van Reen: Het diepste blauw (062). Een roman als feuilleton

Afke slaat een arm om zijn schouders en geeft hem een kus. Achter haar staat Zhia, haar vriendin, met dat altijd glinsterende lachje.

`Zat je weer te fantaseren, opa?’
`Ik denk graag terug aan de tijd waarin ik net zo oud was als jij.’
`Ik ben bijna dertien.’
`Pas maar op. Het dertiende jaar is het jaar van de ongelukken. In dat jaar moet je heel voorzichtig zijn, beloof je me dat?’
`Ja, maar waarom?’
`Als kinderen dertien zijn worden ze roekeloos. Omdat ze geen kind meer willen zijn, maar ze horen nog lang niet bij de volwassenen.’
`Volgens Afke weet u alles over China’, zegt Zhia.
`Jullie mogen mijn boeken lezen.’
`Het is leuker als u erover vertelt.’
`Kennen jullie het verhaal over het meisje dat elke dag water moest halen? Lotusbloem?’
`Heten alle meisjes in China Lotusbloem? Vorige keer, in het verhaal over het meisje met de tijger, heette ze ook Lotusbloem.’

`Ik weet het. Ze redde de tijger van de jagers en toen bleek hij een koningszoon te zijn. Maar deze Lotusbloem is anders. Elke ochtend heel vroeg, in zomer en winter, nog voor de anderen in huis wakker waren, moest zij water halen, heel ver bij de rivier. Twee volle emmers. Elke ochtend beklaagde Lotusbloem zich, want ze voelde zich als werkezel gebruikt. En soms, als ze thuis veel water nodig hadden voor de was, liep ze al die kilometers twee of drie keer per dag. Tot ze er doodmoe bij neerviel.

Op een ochtend, toen ze bijna thuis was met de volle emmers, kwam ze een oude man op een paard tegen.
“Mag ik wat water van je?” vroeg hij. Lotusbloem zag dat de man erg dorstig was en liet hem drinken.
“Mag mijn paard ook drinken?” Het meisje zag dat het paard ook dorst had en streek over haar hart. Het paard dronk beide emmers leeg.
De ruiter bedankte haar en reed weg. Lotusbloem moest de hele weg weer terug naar de rivier. Toen ze eindelijk thuiskwam met de volle emmers kreeg ze slaag omdat ze zo lang was weggebleven.

De volgende ochtend gebeurde hetzelfde. Weer ontmoette ze de oude man op het paard, vlak voordat ze met haar volle emmers thuis was. En weer vroeg hij om hem en zijn paard te laten drinken. Hoewel ze besefte dat ze weer slaag zou krijgen, liet Lotusbloem beiden toch drinken. Weer waren de emmers leeg.
“Je bent een goed meisje”, zei de man. “Als dank geef ik je dit zweepje. Dat zorgt ervoor dat je nooit meer water hoeft te halen. Leg het thuis in de waterton en ze zal altijd tot de rand gevuld zijn. Maar je mag het zweepje nooit uit de ton halen, beloof je dat?”
“Dat beloof ik”, zei het meisje.

Opeens waren paard en ruiter verdwenen.
Verbaasd, maar ook nieuwsgierig, ging Lotusbloem naar huis en legde het zweepje in de lege waterton. Direct vulde de ton zich met helder water. En hoeveel water ze ook uit de ton haalde, ze bleef tot aan de rand gevuld.
Thuis vertelde ze wat er was gebeurd en dat ze het zweepje van de oude man had gekregen, maar ook dat het nooit uit de ton gehaald mocht worden.

Vanaf die dag was er altijd zo veel water dat niemand uit het dorp nog de verre weg naar de rivier hoefde te gaan. En iedereen was blij met Lotusbloem. Alleen haar moeder niet. Ze zag dat Lotusbloem meer geliefd was dan zij omdat haar dochter door haar goedheid de mensen van een zware last had bevrijd. Op zekere dag kon de moeder dat niet meer verdragen. Ze haalde het zweepje uit de ton en gooide het weg. Direct stroomde de ton over en een massa water spoelde door het dorp. De vloed nam de moeder mee naar de rivier, waar ze verdronk.

De ton bleef overstromen en een steeds bredere stroom spoelde door het dorp. Ten slotte stond het hele dorp blank. De mensen waren in paniek. Lotusbloem besefte wat er was gebeurd. Omdat ze niets anders had, deed ze haar hoofddoekje af en gooide het in de woeste stroom. Direct viel de vloed stil. Het water dat uit de ton bleef vloeien, versmalde tot een smalle beek.

De mensen waren blij. De woeste stroom was verdwenen, maar ze hadden nog steeds een bron die genoeg water gaf voor het hele dorp. Ze wilden Lotusbloem bedanken, maar ze konden haar niet meer vinden. Daarom lieten ze een beeld van haar maken, dat ze bij de bron plaatsten, om haar voor altijd in hun midden te hebben.’
`Een mooi verhaal’, zegt Afke.
`In mijn boekenkast vind je er honderden.’
`Na school komen we naar jou’, belooft Afke. `Ik wil een paar boeken uitzoeken.’

Ton van Reen: Het diepste blauw (062)
wordt vervolgd

fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van

Mijnheer Cros: Charles Cros

Mijnheer Cros gaat op een bijzondere manier in op het leven van Charles Cros (1842-1888).

Deze literaire ingenieur (Liesbeth van Nes) en boeiende buitenstaander (Bernlef) kan worden genoemd als de literaire voorloper op Dada, het surrealisme en het absurdisme, maar ook als de commercieel weinig gewiekste uitvinder van de fonograaf, de kleurenfotografie en (met een knipoog) de communicatie met andere planeten.

Een bescheiden selectie van zijn poëzie en monologen vormt in samenhang met zijn hinkende privéleven, de springplank voor losjes op zijn leven geïnspireerde schetsen, in proza, poëzie en beeld van Harry van Doveren, Kreek Daey Ouwens, Theo Rikken en Ineke van Doorn.

Charles Cros (1842-1888) was een Frans dichter. Hij mag worden gezien als een van de literaire voorlopers van het dadaïsme, het surrealisme en het absurdisme. Daarnaast was hij uitvinder van de fonograaf en de kleurenfotografie. Het lukte hem echter niet deze uitvindingen te gelde te maken.

 

Mijnheer Cros
Cros, Charles
Rikken, Theo – Doveren, Harry van – Doorn, Ineke van – Daey Ouwens, Kreek
ISBN 978-90-8684-162-2
Formaat: 12.5 x 20 cm.
Omvang: 128 pag.
€17,50
2018
Uitgeverij IJzer

new books
fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, Archive C-D, Art & Literature News, Cros, Charles, DADA, Ouwens, Kreek Daey, Photography, SURREALISM

Gertrud Kolmar: Der Wal (K. J. gewidmet)

Der Wal
K. J. gewidmet

Du. Dich wollt ich vom Himmel mir krallen,
Reißen tief in mein Leben hinein;
Tag ist eben zu Splittern zerfallen,
Sonne tröpfelt, nun süßerer Wein.
Ob meiner Hand,
Greisingewand,
Schleiert schon weißer der neblichte Schein.

Du. Du weidest auf kühleren Wiesen,
Schaumglasäckern, Gefilden der Flut,
Hinverwandelt zum schwebenden Riesen,
Der bei den Müttern der Bläue ruht.
Felsen von Eis
Stromen dir leis
Reinere Kissen, ihr silbernes Blut.

Was du empfunden, als Labe, als Beule,
Was du in Helle gedacht und begehrt,
Wirft dir vom Haupte die tanzende Säule
Höher ins Dunkel, das sprudelnde Schwert.
Lilie aus Gischt
Blüht und erlischt:
Seele, von ewigem Wogen verzehrt.

Warst du so stark je, so Stummheit und Rune?
War je dein Atem so hauchend und groß?
Stürzt dir mein frevelnder Schrei die Harpune,
Zerrst du durch jagende Qualen dich los?
Irgendwo weit,
Leicht in der Zeit,
Taumelt ein leeres, gekentertes Floß.

Gertrud Kolmar
(1894-1943)
gedicht: Der Wal

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Archive K-L, Kolmar, Gertrud

Ton van Reen: Het diepste blauw (061). Een roman als feuilleton

De zomer is droog. Het water staat laag. Noodgedwongen ligt het molenrad aan de ketting. Mels moet flink roeien. Soms stoot hij op de zanderige bodem van de beek.

Hij is alleen. Hij heeft geen idee waar Thija en Tijger uithangen. Als ze hem zoeken, zullen ze hem wel vinden.

Eindelijk bereikt hij de brug. Hij legt het bootje vast bij de vlonder en kijkt rond in de straat. Het is zo warm dat iedereen binnen blijft.

Fluitend stapt hij het tuintje van grootvader Rudolf in. Grootvader Rudolf vraagt hem altijd uit over grootvader Bernhard. En als hij later bij grootvader Bernhard komt, vertelt hij hem alles over grootvader Rudolf. Zo houdt hij beiden van elkaars doen en laten op de hoogte, want ze spreken elkaar nooit.

Grootvader is in zijn studeerkamer, die ruikt naar krijt en uitgedroogde inktpotjes. Net als altijd doet hij of hij niet merkt dat Mels binnenkomt. Hij lijkt zo verdiept in zijn werk, dat hij zich niet wil laten storen. Mels kent dat. Grootvader is bovenmeester geweest, maar hij heeft altijd van de zee gedroomd.
Met een vergrootglas bestudeert grootvader een oude landkaart aan de wand. Hij verdrinkt er bijna in.

Alle wanden hangen vol oude kaarten van zeeën en oceanen, waarop scheepsroutes staan uitgetekend, vanaf de eerste zeevarende Feniciërs tot de zeeroutes van de stoomvaartmaatschappijen die emigranten naar Nieuw-Zeeland brachten. En kaarten van de mysterieuze eilanden in de Stille Oceaan: Tonga, Fiji, Vanuatu, Solomon. Op die tropische eilanden wonen menseneters die gestrande zeelieden en missionarissen in kookpotten stoppen.

Grootvader Rudolf zegt dat Polynesiërs het liefst mensenhersenen eten omdat ze denken dat ze dan ook het verstand van het slachtoffer krijgen. Het is waar. Volgens een verhaal in het missieblaadje van de Witte Paters was zo’n Polynesische hoofdman, nadat hij het hoofd van een missionaris leeg had gelepeld, plotseling Frans gaan spreken, zelfs met het accent van de Dordogne waar de verslonden pater vandaan kwam. Na de hersenen eten ze de handen. De muis van een hand schijnt het lekkerst te zijn.

Grootvader Rudolf heeft boeken waarin foto’s staan van Polynesiërs die mensenbotjes door hun neus dragen. Sommige eilanden in Polynesië zijn onbewoond. Dat zijn de mooie eilanden waarover grootvader droomt. De zee zit er vol vissen, in alle kleuren van de regenboog. Die vreten mekaar ook op. Mels heeft grootvader wel eens gevraagd waarom God de natuur zo wreed heeft geschapen, maar op zulke vragen geeft hij geen antwoord. Grootvader Rudolf vindt dat de raadsels die God in Zijn schepping heeft ingebakken, alleen Hem aangaan. God is almachtig. Hij kan doen en laten wat Hij wil. En of Hij de mensen goed of kwaad wil doen, dat is Zijn keus. Thija gelooft dat ook.

Grootvader is bezig met het uitzetten van een lijn, van een eiland naar een ander. Wordt het een scheepsroute? Een lange brug?
Mels zoekt op de kaart een onbewoond eiland uit voor zichzelf. Een eiland waar hij helemaal alleen kan wonen, net als Robinson Crusoe. Op zekere dag zal hij Thija op het strand vinden. Maar wat als Tijger bij haar is? Wat op de kaarten allemaal zo mooi en ongerept is, zal van geen betekenis zijn als Thija niet voor hem kiest.

`Zit je met je hoofd weer in Polynesië?’ vraagt grootvader Rudolf opeens.
`Ik probeer me voor te stellen hoe ze daar leven’, zegt Mels. `Een paar mensen op een voor de rest onbewoond eiland.’
`Dat kan niet. Polynesiërs leven in grote groepen. Als je maar met een paar bent, ben je niet veilig. Dan word je zeker opgegeten.’
`En Robinson Crusoe dan?’
`Die heeft niet echt bestaan.’
`Ik zou die eilanden graag in het echt willen zien’, zegt Mels.
`Ik niet.’ Grootvader trekt een lijntje, van Ceylon naar de Malediven. `Ik vind het genoeg om erover te dromen. Dan zijn ze precies zoals ik ze zelf wil hebben. In mijn hoofd zit een heel boek over alle dienstregelingen van de lijndiensten en veerdiensten die ikzelf heb bedacht. Ik weet precies hoe ik overal moet komen.’

`Bent u ooit op zee geweest?’
`Nee. Het enige water waarop ik heb gevaren is de Wijer, toen ik een kind was. In net zo’n bootje als dat van jou.’
`Als je zo van de zee houdt, dan wil je haar toch ook in het echt zien?’
`Het hebben is het einde van het verlangen. Ik ben bang dat ik niet meer van de zee zal houden als ik haar zie. Ik wil de beelden in mijn hoofd niet verstoren.’
`Ik droom ervan om naar China te gaan.’
`Precies, dat bedoel ik.’
`Dromen zijn bedrog?’
`Dat zeg ik niet. Ik weet ook niet wat écht is. Is het wel wáár dat wij hier zijn, in deze kamer? Of bestaan wij alleen in de droom van iemand anders? Van God bijvoorbeeld.’
`En als God wakker wordt?’
`Dan blijkt dat wij er helemaal niet zijn. Dan is er alleen een oneindige ruimte.’
`Ik besta echt’, zegt Mels. `Als ik in mijn arm knijp, voel ik goed dat ik er ben.’
`God droomt alleen maar over ons om zichzelf te vermaken. Hij denkt na over hoe we zouden moeten zijn. Misschien zijn wij slechts proefpersonen. Wij zijn nog lang niet volmaakt.’

Mels trekt met een vinger langs de kustlijn van China.
`Grootvader Bernhard is in China geweest. Hij heeft écht gevaren, maar hij heeft niet één zeekaart.’
`Jouw grootvader Bernhard is een ploert.’
`Denkt u dat nog steeds?’
`Tóén dachten de mensen zo. Hij heeft het meisje zwanger gemaakt op wie ik verliefd was.’
`Tijger en ik zijn allebei op Thija.’
`Dat magere ding? Verliefdheid is leuk, maar als het er later echt op aankomt, kies je een vrouw die bij je past. En als ze nog wat erft, is dat mooi meegenomen.’
`Thija erft niets. Bij haar thuis staan alleen een tafel, een kast en een paar stoelen.’
`En zelfs die spullen zijn niet van hen. Het zijn mensen op doorreis. Ze hechten niet.’
`Ze wonen hier al vier jaar.’
`Chinezen zijn net zigeuners. Ze willen altijd ergens anders heen.’
`In het bos bij de Wijer wonen zigeuners.’

Grootvader buigt zich over een kaart.
`Het is interessant om te bestuderen hoe de zigeuners vanuit Azië hier zijn beland. Tien eeuwen hebben ze erover gedaan om ons land te bereiken. Ik heb de routes die ze hebben gevolgd op mijn kaarten ingetekend. Ik ben ze allemaal nagereisd.’

Grootvader geeft hem een glas melk. Iets anders drinkt hij niet.
Mels drinkt zijn glas leeg. Hij weet dat hij nu moet vertrekken. Het glas melk is het teken dat grootvader alleen wil zijn.

Hij loopt door de keuken terug, wacht even tot de koekoek in de klok naar buiten springt, om de roep van het kwartier te laten horen, en verlaat het huis. De zon strooit gele verf rond. Het dorp baadt in geel licht. Door de hitte hangt er een landerigheid die de stemmen inblikt. De weinige geluiden die aan het dorp ontsnappen zijn dof. Het is volop zomer. De geur van de korenvelden rondom het dorp prikkelt de neus. Alles ruikt naar akker en weide.

Ton van Reen: Het diepste blauw (061)
wordt vervolgd

fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van

Hugo Ball: Die Ersten

   

Die Ersten

Die Ersten sinds, sie sind im besten Zug
Vom willenlosen Haufen sich zu lösen.
Erkennend eitel Schimmer, seichten Trug
Der großen Reden abgenützte Blößen,
Klangvolle Phrasen, ein vereinter Schwall
Der überflutet Erdehöhen und Täler,
Allüberall der gleiche Wiederhall,
Der gleiche Köder und der gleiche Wähler.
Wohl wächst der Massen Schrei nach Glück und Brot
Doch übertönt er nicht die Worte der Vertreter,
Es fallen Opfer tiefster Seelennot,
Die Masse fällt dein Zeichen der Verräter.
So lausch ich freudig, wenn mit wildem Schrei
Die Brust erfüllt von froher Zukunft ahnen
Sich einer ringt vom Heerdentaumel frei
Kraftvoll empor auf selbstgewollten Bahnen.

Hugo Ball
(1886 – 1927)

Erstdruck in:
Der Revoluzzer (Zürich),
2. Jg., Nr. 4/5, Mai 1916.

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Ball, Hugo, DADA, Dada, Dadaïsme

Ernst Haffner: Blutsbrüder. Ein Berliner Cliquenroman

Anfang der 1930er Jahre lebten in Berlin und anderen deutschen Großstädten infolge der prekären wirtschaftlichen Verhältnisse tausende Jugendliche auf der Strasse.

Sie verdingten sich als Tagelöhner und Laufburschen, aber häufig führte ihr Weg sie auch in die Kriminalität oder Prostitution. Zuflucht und ein wenig Sicherheit und soziale Wärme fanden sie in selbstorganisierten Cliquen. Sie boten aber nicht nur Schutz, sondern waren auch Ausdruck einer proletarischen Jugend-Subkultur.

In stillgelegten Fabrikbaracken traf man sich, trank, tanzte und pflegte einen Lebensstil, der durch den Hass auf die bürgerliche Gesellschaft und die Welt der Erwachsenen geprägt war. In diesem heute vergessenen, aber gut dokumentierten Milieu ist dieser von Ernst Haffner geschriebene und unter den Nazis verbotene und bei den Bücherverbrennungen öffentlich zerstörte Roman angesiedelt.

Im Mittelpunkt stehen zwei aus Erziehungseinrichtungen geflüchtete Jugendliche und die Clique der Blutsbrüder, der sie sich nach ihrer Ankunft in Berlin anschließen. Erst glücklich, dort aufgenommen worden zu sein, realisieren sie bald, dass sich die “Blutsbrüder” unter der Leitung ihres Anführers immer mehr zu einer professionellen Bande entwickeln, die mit Einbrüchen, Laden- und Trickdiebstählen ihre Existenz sichern.

Beide probieren sich mit aller Kraft gegen ihr Schicksal zu stemmen und sich eine bescheidene, aber unabhängige Existenz aufzubauen.

Ernst Haffner arbeitete zwischen 1925 und 1933 als Journalist und Sozialarbeiter in Berlin. Mit der Machtergreifung der NSDAP verliert sich seine Spur. Sein 1932 unter dem Titel “Jugend auf der Landstraße Berlin” erschienener und einziger Roman wurde von den Nazis verboten und öffentlich verbrannt. In Vergessenheit geraten, erschien das Buch nun 80 Jahre nach seiner Erstveröffentlichung ein zweites Mal: unter dem Titel “Blutsbrüder”.

 

Ernst Haffner: Blutsbrüder
Ein Berliner Cliquenroman.
Originaltitel: Jugend auf der Landstraße.
Aufbau Taschenbuch Verlag
2015
Deutsche Sprache
260 Seiten
EAN: 9783746630694
ISBN: 374663069X

Ernst Haffner
Blood Brothers
Originaltitel: Blutsbrüder.
‘Vintage Books’.
Englisch
Michael Hofmann Translator
Random House UK Ltd
2016 – 224 p.
EAN: 9780099597377
ISBN: 0099597373

Ernst Haffner
Bloedbroeders
Nederlands
Vertaald door Anne Folkertsma
2014
Uitgever De Bezige Bij
176 pagina’s
Met illustraties
ISBN109023486234
ISBN139789023486237

 

books to read before you die
fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Book Stories, Archive G-H, Art & Literature News, FDM in Berlin, WAR & PEACE

| Previous »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature