New

  1. Jenny Kiss’d Me by James Henry Leigh Hunt
  2. Traveling: On the Path of Joni Mitchell by Ann Powers
  3. Christine de Pisan: Seulette suis…
  4. Bob Dylan: Mixing up the Medicine Hardcover by Mark Davidson & Parker Fishel (Authors)
  5. William Lisle Bowles: Song of the American Indian
  6. Knife: Meditations After an Attempted Murder by Salman Rushdie
  7. The Sleeping Beauty by Samuel Rogers
  8. The Rising Sun by John Donne
  9. Edgar Allan Poe: The Sleeper
  10. The Arrow and the Song by Henry Wadsworth Longfellow
  11. Bert Bevers: Houvast
  12. Summer by Christina Georgina Rossetti
  13. Bert Bevers: Winters erfrecht
  14. Written at Midnight by Samuel Rogers
  15. Cupid Drowned by Leigh Hunt
  16. William Lisle Bowles: The Dying Slave
  17. The Ecstasy by John Donne
  18. Sara Teasdale: I Shall Not Care
  19. Fame is a bee by Emily Dickinson
  20. Ask me no more by Alfred Lord Tennyson
  21. Keith Douglas: How to Kill
  22. Christine de Pisan: Comme surpris
  23. Conrad Ferdinand Meyer: In der Sistina
  24. Emma Lazarus: Age and Death
  25. William Blake’s Universe
  26. Natalie Amiri & Düzen Tekkal: Nous n’avons pas peur. Le courage des femmes iraniennes
  27. Much Madness is divinest Sense by Emily Dickinson
  28. Death. A spirit sped by Stephen Crane
  29. Song: ‘Sweetest love, I do not go’ by John Donne
  30. Michail Lermontov: Mijn dolk (Vertaling Paul Bezembinder)
  31. Anne Bradstreet: To My Dear and Loving Husband
  32. Emmy Hennings: Ein Traum
  33. Emma Doude Van Troostwijk premier roman: ¨Ceux qui appartiennent au jour”
  34. Marriage Morning by Alfred Lord Tennyson
  35. Christine de Pisan: Belle, ce que j’ay requis

Categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·

 

  1. Subscribe to new material: RSS

NRC neemt het niet zo nauw met laatste gedicht Vroman

fdm ged06

NRC Handelsblad neemt het niet zo nauw met het laatste gedicht van Leo Vroman (1915-2014)

In de NRC van 1 maart 2014 (blz 12) stond het laatste gedicht dat Leo Vroman voor zijn overlijden schreef. NRC Handelsblad drukte het gedicht foutief af. Het eerste woord van de laatste regel stond gedrukt als laatste woord van de voorafgaande regel, waardoor het rijmpaar verdwenen was.

Cornelis W. Schoneveld, oud-docent historische Engelse letterkunde en vertaalwetenschapper aan de Universiteit van Leiden èn medewerker aan fleursdumal.nl, attendeerde de redactie van NRC op de vergissing.

 

EINDE

Hij lijkt vast minder erg –

die lief bijeengebrachte

hoop spaanders van mijn gedachten –

op mij dan op een berg.

 

Waar zal die laaiende gestalte

van mij dan uit bestaan

en waar kwam die al te

late eerste vonk vandaan?

 

 

Versie NRC

(. . .)

 

Waar zal die laaiende gestalte

van mij dan uit bestaan

en waar kwam die al te late

eerste vonk vandaan?

 

De redactie van NRC liet Cornelis Schoneveld weten het niet de moeite waard te vinden om actie te ondernemen op zijn verzoek om de tekst te corrigeren.

Het is ook maar een gedicht natuurlijk.

 

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, POETRY IN TRANSLATION: SCHONEVELD, The talk of the town, Vroman, Leo

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (15)

KATAPULTLOGO114

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (15)

Twee glad gekapte chimpansees

Mireille werd wakker in een dichte mist. Rillend vroeg ze zich af waar ze was terechtgekomen. Ze hoorde twee kerels praten, eerst nog ver weg, langzaam steeds dichterbij. Geleidelijk trok het waas voor haar ogen op. Ze lag op een zachte sofa, het centrale meubelstuk in een kamer die door de kleuren van de inrichting veel weg had van een kinderkamer. Twee jonge kerels zaten ieder aan een zijde van haar, twee glad gekapte chimpansees die overvriendelijk tegen haar begonnen te trekkebekken toen ze zagen dat ze bij haar positieven kwam. Ze herkende de twee zaalkelners.

`Waar ben ik?’

`Dat vragen ze allemaal na een ongelukje’, zei een van de kerels lachend. Voor het eerst hoorde ze hoe zeikerig zijn stem klonk. `Er is helemaal niets gebeurd hoor. Maak je vooral niet ongerust. We hebben je op de wc gevonden. Je bent even weg geweest, dat is alles.’

`Ik lig hier toch niet voor niets’, zei ze voorzichtig en ze dacht aan Mieke, die zoiets al vaker meegemaakt moest hebben.

Achter de koppen van de kerels zag ze blauwe en paarse afbeeldingen van paarden, die zo natuurgetrouw waren geschilderd dat ze binnen hun lijsten leken rond te springen.

`Je was in paniek’, zei de ander. Met zijn linkerhand speelde hij heftig met zijn vlinderdasje, terwijl hij de rechter om Mireilles enkel legde. Langzaam kroop de hand omhoog. Mireille voelde de klamme kelnerhand als slakkensporen over haar huid gaan. Zijn trillende vingers verrieden dat de jongen zenuwachtig was.

`Er was iets met een vrouw,’ zei Mireille voorzichtig, `een oud vrouwtje in het zwart, met haren van zilver. Ze zat op het toilet en ze werd opgevreten door een spin. Zóóó’n spin.’ Ze spreidde haar armen, om te laten zien hoe groot die spin wel was. Daarbij raakte ze de haren van de jongen aan haar linkerkant, die zijn handen nog thuishield, maar het helemaal niet erg leek te vinden dat ze hem aanraakte.

`Je hebt gedroomd’, zei hij zacht, terwijl hij een ivoren kammetje uit zijn zak haalde en voor een klein, in zilver ingelegd spiegeltje zijn haar netjes in het gelid legde. `Je hebt vandaag iets vreselijks meegemaakt.’

`Alleen die spin?’

`Nee, niet die spin. Het vrouwtje. Ze was dood. Die spin is iets uit een nachtmerrie. Die is niet echt. Die heb je gedroomd.’

`Ik droom nooit’, zei ze, ook al was dat een grove leugen. Soms droomde ze zelfs als ze klaarwakker was. Ze ging rechtop zitten.

`Het beste wat je kunt doen, is weer gaan liggen’, zei de ander, die zich als een knaagdier gedroeg. `Je moet je vooral rustig houden.’ Ze voelde dat zijn hand al bij haar knie was, daar even rust hield en toen langzaam verder kroop naar haar dijen.

`Meters groot was die spin’, zei ze. `Ik heb nooit geweten dat spinnen zo groot konden worden.’

`Ach wat’, zei het knaagdier een beetje honend. `We zitten niet in een oerwoud. En zelfs daar zul je ze niet tegenkomen. We zijn hier onder beschaafde mensen, in een stad. Je denkt toch niet dat wij menseneters zijn!’ Ondertussen probeerde hij zelf het tegendeel te bewijzen, want zijn hand knaagde al aan de rand van haar broekje. Hij lachte hoog en kon nog maar moeilijk ophouden met lachen. Hij was zijn zenuwen niet meer de baas.

Mireille zag dat de paarden over de koppen van de twee naar haar keken. Die beesten leken zich af te vragen wat ze zou gaan doen nu die hand al in haar broekje zat.

`Wil je iets drinken?’ vroeg de ander, die zijn handen thuishield en daardoor een stuk rustiger was, hoewel zijn ogen net zo schichtig op en neer schoten als bij een whippet. `Champagne? Tic?’

`Water’, zei ze.

`Je hebt een prachtig broekje’, zei het knaagdier, nauwelijks uitgelachen, maar met een stem zo verstikt dat je er tranen achter kon vermoeden. `Ik vind het erg mooi.’ Hij boog zich naar haar over, om beter te kunnen kijken. Ze rook zijn adem. De geur van nat papier en aftershave, hoewel zijn kin volslagen haarloos was.

De ander reikte haar een glas water aan.

`Ik zal jullie alleen laten’, zei de whippet, terwijl ze dronk. `Ik zie dat jullie het goed met elkaar kunnen vinden.’

`Doe vooral geen moeite’, zei Mireille, die wat meer begrip van de situatie kreeg. Ze sloeg op de hand, maar die had zich blijkbaar vastgebeten aan haar broekje. De jongen gromde. Het kon zowel van plezier als van ergernis zijn.

`Je kunt beter gaan liggen’, zei de whippet met een slagroomstem. `Dat maakt het voor iedereen gemakkelijker.’

Ze voelde hoe de hand aan haar broekje begon te rukken. Ze gilde, zo hard als ze kon. De hand liet los.

`Je hoeft niet zo te gillen’, zei de whippet nijdig. `We hebben alleen maar het beste met je voor.’ Dat had hij nu juist niet moeten zeggen. Nu begreep Mireille dat ze ook van hem geen hulp kon verwachten.

Gebruikmakend van de verwarring waaraan het knaagdier ten prooi was, sprong ze van de sofa en vloog naar de deur. De anderen waren verrast door haar snelle actie.

`Wat een ondankbare teef’, zei het knaagdier en het likte zijn hand alsof hij gewond was. De whippet schopte geërgerd tegen de poten van de sofa. `Nee, zo hebben we ze nog zelden meegemaakt’, zei hij, blijkbaar ook al gewend aan makkelijk succes.

Mireille vluchtte de deur uit. Het laatste wat ze van de kamer zag, waren de paarden die zich uit hun schilderijen losmaakten en haastig door het raam naar buiten vluchtten. Ze rende de trap af en holde door gangen en portalen. Hoewel ze hier nooit was geweest, wist ze toch precies waar ze naartoe moest. Ze hoefde maar op het dreunen van de muziek af te gaan. Na elke deur werd het lawaai harder. Toen ze eindelijk weer door de geluiden en de geuren van de zaal werd opgenomen, voelde ze zich direct een stuk rustiger. Hier waren haar soortgenoten. Hier was ze veilig.

Het aapje Elsje danste aan haar voorbij en knipoogde medeplichtig naar haar. Mireille begreep dat er weinig verschil was tussen werkelijkheid en droom.

Ze liep naar het tafeltje van haar vriendinnen. Alleen Marianne zat er.

`Wat mankeert jou?’ vroeg Marianne geschrokken. `Meid, je ziet eruit als een lijk!’

Mireille vertelde haar over de spin en het dode vrouwtje. En ook over de twee kelners die haar hadden willen versieren, op een manier zoals je dit alleen van vampiers zou verwachten.

`En ik dacht nog wel dat je ergens in een hoekje stond te vrijen’, zei Marianne.

In de zaal had men blijkbaar niets gemerkt van het incident rond het dode vrouwtje. De kelners hadden haar vakkundig weggemoffeld. Het zicht op een lijk had onrust kunnen veroorzaken in de tent. Het soort uitgaanders dat de Disco bezocht, mocht geen weet hebben van de dood. Hier bestond de dood niet.

Marianne begreep geen barst van het verhaal over de kelners. Volgens haar was het juist een eer als de kelners van de Disco belangstelling voor je hadden. Daar moest Mireille haar gelijk in geven. Ze kon ook niet uitleggen waarom ze zo van het tweetal was geschrokken. Was het door de onrustige paarden van het schilderij? De klamme hand van het knaagdier die wat al te bruusk te werk was gegaan?

`Heb je koorts?’ vroeg Marianne. `Als je ziek bent, moet je naar huis gaan, meid. En goed slapen. Dan ben je morgen weer fit genoeg om lol te maken.’

`Nee, ik heb geen koorts. Ik ben alleen wat misselijk.’ Ze keek eens rond. Annette danste heel intiem met een knul in een namaakmatrozenpakje. Met zijn dunne beentjes en gepermanente haar zag hij er veel te iel uit om ooit echt op zee te zijn geweest. Maar Annette had een zwak voor uniformen, het gaf niet wat de lui daarin voorstelden.

Het mollige aapje Elsje, eigenlijk een vreemde verschijning in deze tent tussen al die slanke grietjes, zat aan de bar tegen een in leer gehulde knaap op te rijen die haar borsten streelde. En Mieke was al verdwenen. Nou ja, die zag je zo laat op de avond nooit, of ze moest toevallig terugkomen van een avontuur, dat bij haar nooit langer dan een uur duurde. Bij haar geen gevoelens. Broek uit, neuken en dan wegwezen, knul. Dan was voor Mieke alles weer over. Ze hield van niemand. Ze was nooit verliefd geweest. Ze had een koud hart.

Nee, ook Marianne zag er niet al te vrolijk uit. Ze vertelde alles wat er met haar was voorgevallen in de tijd dat Mireille was weg geweest. Over de klootjes die haar ten dans kwamen halen en haar onmiddellijk vroegen of ze wilde naaien. Ze hield niet van die versierders die om acht uur met de jacht begonnen in de hoop voor tien uur raak geschoten te hebben. Dat soort knullen was bij haar kansloos. Ze waren te mooi opgepoetst, te netjes gekleed en te grof in de mond. Waarom Marianne in de Disco kwam, begreep geen mens.

Een glad gepoetste jongen, van top tot teen in suède, met wit afgebiesde kraagjes aan mouwen en pijpen, kwam naar Mireille toe en vroeg haar ten dans. Ze aarzelde, maar stemde toch toe. Tenslotte had de knul een aardig gezicht en hij kon wel eens meevallen. Hij danste dicht tegen haar aan. Ze voelde zijn lul hard worden. Ze dacht aan Mieke. Die zou in zo’n geval wel weten wat te doen. Ze zou de knaap onmiddellijk naar buiten trekken en met hem naaien in een portiekje. En hem dan vergeten. Nee, Mireille kon dat niet. Ze had nog nooit geneukt om het neuken. Er moest toch íéts zijn. Aardige ogen, of een aardige stem. Dat zo’n knul geil was, nou ja, dat begreep ze wel. Er was er hier niet een die niet kwam voor de jacht en de prijzen.

`Ik pak een pilsje voor je aan de bar’, zei de jongen.

`Ik drink nooit bier.’

`Iets anders?’

`Nee,’ zei ze, `liever helemaal niks.’

Ze voelde dat de vloer onder haar golfde. Het glitterlicht greep haar bij de strot. Er rommelde iets in haar keel. Ze liet de knul los, liep naar haar tafel en greep haar tas.

`Waar ga jij heen?’ vroeg Marianne verbaasd, want Mireille was meestal de laatste die vertrok.

`Ik ben zo terug’, zei Mireille haastig en ze rende naar buiten om adem te kunnen halen.

 

Ton van Reen: Katapult (15)

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van

Nieuwe dichtbundel van Kreek Daey Ouwens: BLAUWE HEMEL

fdm bookslit02

 

Blauwe hemel

nieuwe dichtbundel van Kreek Daey Ouwens

door Carina van der Walt

Op Nationale Gedichtendag 2014 is de nieuwe dichtbundel van Kreek Daey Ouwens geïntroduceerd in Café De Nieuwe Liefde in Amsterdam. Blauwe hemel is in alle opzichten een goedverzorgde bundel – van de subtiele schakeringen van blauw en de illustratie op de omslag tot bij de laatste poëtische tekst op pagina 79:

 

Overjarige citroenen zijn bitter.

Je moet ze dezelfde dag nog eten.

Bij de eerste hap trekt je mond

zich samen. Alsof je in ijs bijt.

Maar je tong went eraan.

 

Met deze laatste tekst eindigt de beschrijving van het “overjarige” huwelijk van de hoofdpersoon, meneer Danie. De beschrijving van citroenen begint op p.9 in het eerste van de vijftien delen, waaruit de bundel is opgebouwd:

Ik koop citroenen, die zwaar zijn als ijzer.

Het perspectief is van meneer Danie. Alle “gedichten” zijn zonder titels. Ze zijn als kralen aan elkaar gesnoerd om samen één verhaal van een beknellend ongelukkig huwelijk te vertellen. Meneer Danie leeft samen met mevrouw Danie en hun magere kat, maar hij is verliefd op de kassière Larissa. Met zijn verliefdheid doet hij niks, behalve voortdurend aan Larissa te denken, in zijn gedachten met haar gesprekken te voeren en acht brieven aan haar te schrijven die allemaal beginnen met “Mijn Larissa”. Voor zijn pragmatische en even vereenzaamde vrouw voelt hij weinig. Zijn gevoelens van zwaarmoedigheid, angst en wanhoop worden overgedragen met alledaagse metaforen. Anemonen, angstdromen, een zilveren lepel en het dwangmatige tellen van strepen zijn pogingen om zijn ongelukkige leven voor zichzelf dragelijker te maken. Om een beetje houvast te krijgen.

Typografisch is de bundel zeer sober. Er zijn veel witte ruimtes op de pagina’s. Deze witte ruimtes compenseren de loodzware emoties die zich verschuilen achter alledaagse objecten of handelingen. Daey Ouwens’ taalgebruik is fijnzinnig. Haar observaties zijn treffend en dikwijls onontkoombaar. Om een indruk te geven van de constructie van Blauwe hemel volgt hier een van de kortste afdelingen.

 

Liefde

 

Opnieuw een angstige droom. Ik werd

zwetend wakker. Hoewel het nog nacht

was, tekende zicht achter de ramen een

doods, wit licht af. Ik ging mijn bed

uit. Ik bekeek mezelf in de spiegel.

Met stukjes en beetjes probeerde ik

mijn droom te duiden. Ik herinnerde

mij alleen dat die onbegrijpelijk en

beangstigend was. Ook mijn eigen ge-

zicht kwam mij vreemd en bang voor.

Ik sloot mijn ogen. Mijn gezicht bleef

me aanstaren. In een uiterste poging

het uit mijn hoofd te bannen, probeerde

ik de latten van de luxaflex te tellen.

Dat viel niet mee. Ik moest telkens op-

nieuw beginnen.

 

Gisteren woonde ik de uitvaart bij van

een verre neef. Iedereen wierp wat aarde

op de kist. De weduwe het eerst. Er ging

een schok door me heen, Larissa, zoveel

als ze op u leek! De buiging van haar

nek. Maar ik schrok ook, omdat ik zag

dat ze niet van hem hield. Dat je niet

van iemand houdt, is begrijpelijk. Niet

meer dan een fout. En zoals bij elke

fout kan ik er niet achter komen of een

mens het misschien zelf zo wil. Als dat

zo is, is je verstand er niet tegen op-

gewassen.

 

Het is opnieuw zeer koud. Bent u warm genoeg

gekleed? Dat winkelschort stelt toch niet

veel voor. En het tocht behoorlijk in die

hoek bij de kassa. Zorg goed voor u zelf,

Larissa. Ik kan niet voor u zorgen.

 

De Vlaamse gewoonte om de geliefde met “u” aan te spreken herinnert me aan de even zwaarmoedige debuutbundel van de Vlaming, Charles Ducal. Het huwelijk (1987) is een beklemmend relaas over het huwelijksleven. Ducal en Daey Ouwens delen een bijzondere manier van kijken. In de bundel van Daey Ouwens ligt elke tekst als een parel op precies de juiste plaatst. Je wenst het je ergste vijanden niet toe, maar bij lezing slaat regelmatig de ontluistering toe als de herkenbaarheid je in het gezicht staart.

CARINA VAN DER WALT

Blauwehemel_KREEKDOUWENS2

Kreek Daey Ouwens (Lindenheuvel, 1942) debuteerde in 1991 met Stokkevingers, een bundel verhalen en gedichten. In 1995 verscheen Tegen de kippen en de haan, in 2004 Kinderbed en in 2009 De achterkant, dat genomineerd werd voor de VSB Poëzieprijs 2009-2010.

Kreek Daey Ouwens: Blauwe hemelUitgever: Wereldbibliotheek 2014 – ISBN: 9789028425668 – Prijs: € 19,90 – 80 blz.

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: - Book News, Archive O-P, Art & Literature News, Ouwens, Kreek Daey, Walt, Carina van der

The Sorrows of Young Werther (17) by J.W. von Goethe

WERTHER4

The Sorrows of Young Werther (17)

by J.W. von Goethe

JULY 8.

What a child is man that he should be so solicitous about a look! What a child is man! We had been to Walheim: the ladies went in a carriage; but during our walk I thought I saw in Charlotte’s dark eyes–I am a fool–but forgive me! you should see them,–those eyes.–However, to be brief (for my own eyes are weighed down with sleep), you must know, when the ladies stepped into their carriage again, young W. Seldstadt, Andran, and I were standing about the door. They are a merry set of fellows, and they were all laughing and joking together. I watched Charlotte’s eyes. They wandered from one to the other; but they did not light on me, on me, who stood there motionless, and who saw nothing but her! My heart bade her a thousand times adieu, but she noticed me not.

The carriage drove off; and my eyes filled with tears. I looked after her: suddenly I saw Charlotte’s bonnet leaning out of the window, and she turned to look back, was it at me? My dear friend, I know not; and in this uncertainty I find consolation. Perhaps she turned to look at me. Perhaps! Good-night–what a child I am!

JULY 10.

You should see how foolish I look in company when her name is mentioned, particularly when I am asked plainly how I like her. How I like her!

I detest the phrase. What sort of creature must he be who merely liked Charlotte, whose whole heart and senses were not entirely absorbed by her. Like her! Some one asked me lately how I liked Ossian.

The Sorrows of Young Werther (Die Leiden des jungen Werther) by J.W. von Goethe. Translated by R.D. Boylan.

To be continued

werther07

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: -Die Leiden des jungen Werther, Goethe, Johann Wolfgang von

Stefan Georg: Strand

Stefan-George

Stefan Georg
(1868-1933)

STRAND

O lenken wir hinweg von wellenauen!
Die wenn auch wild im wollen und mit düsterm rollen
Nur dulden scheuer möwen schwingenschlag
Und stet des keuschen himmels farben schauen.
Wir heuchelten zu lang schon vor dem tag.
Zu weihern grün mit moor und blumenspuren
Wo gras und laub und ranken wirr und üppig schwanken
Und ewger abend einen altar weiht!
Die schwäne die da aus der buchtung fuhren ·
Geheimnisreich · sind unser brautgeleit.
Die lust entführt uns aus dem fahlen norden:
Wo deine lippen glühen fremde kelche blühen –
Und fliesst dein leib dahin wie blütenschnee
Dann rauschen alle stauden in akkorden
Und werden lorbeer tee und aloe.

Stefan Georg poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive G-H, George, Stefan

Michel Krielaars & Tijs Goldschmidt in VPRO BOEKEN

krielaars

Michel Krielaars & Tijs Goldschmidt in VPRO BOEKEN

Michel Krielaars is nu chef van NRC Boeken, maar tot 2012 was hij correspondent in Moskou voor diezelfde krant. Voor zijn boek Het brilletje van Tsjechov reisde hij door het hedendaagse Rusland, dat nog angstaanjagend veel lijkt op het Rusland van Tsjechov, 100 jaar geleden.

Tijs Goldschmidt is essayist en bioloog. Zijn bekendste boek is Darwins Hofvijver. Nu verschijnt de essaybundel Vis in bad.

goldschmidt

VPRO Boeken wordt aanstaande zondag 9 maart uitgezonden op tv-zender Nederland 1, van 11.20 tot 12.00 uur.

# Meer informatie op de website van VPRO BOEKEN

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: Art & Literature News

Johann Wolfgang von Goethe: Liebhaber in allen Gestalten

goethe01

Johann Wolfgang von Goethe

(1749-1832)

 

Liebhaber in allen Gestalten

 

Ich wollt, ich wär ein Fisch,

So hurtig und frisch;

Und kämst du zu anglen,

Ich würde nicht manglen.

Ich wollt, ich wär ein Fisch,

So hurtig und frisch.

Ich wollt, ich wär ein Pferd,

Da wär ich dir wert.

O wär ich ein Wagen,

Bequem dich zu tragen.

Ich wollt, ich wär ein Pferd,

Da wär ich dir wert.

Ich wollt, ich wäre Gold,

Dir immer im Sold;

Und tätst du was kaufen,

Käm ich wieder gelaufen.

Ich wollt, ich wäre Gold,

Dir immer im Sold.

Ich wollt, ich wär treu,

Mein Liebchen stets neu;

Ich wollt mich verheißen,

Wollt nimmer verreisen.

Ich wollt, ich wär treu,

Mein Liebchen stets neu.

Ich wollt, ich wär alt

Und runzlig und kalt;

Tätst du mir’s versagen,

Da könnt mich’s nicht plagen.

Ich wollt, ich wär alt

Und runzlig und kalt.

Wär ich Affe sogleich,

Voll neckender Streich’;

Hätt was dich verdrossen,

So macht ich dir Possen.

Wär ich Affe sogleich,

Voll neckender Streich’.

Wär ich gut wie ein Schaf,

Wie der Löwe so brav;

Hätt Augen wie’s Lüchschen

Und Listen wie’s Füchschen.

Wär ich gut wie ein Schaf,

Wie der Löwe so brav.

Was alles ich wär,

Das gönnt ich dir sehr;

Mit fürstlichen Gaben,

Du solltest mich haben.

Was alles ich wär,

Das gönnt ich dir sehr.

Doch bin ich, wie ich bin,

Und nimm mich nur hin!

Willst du beßre besitzen,

So laß dir sie schnitzen.

Ich bin nun, wie ich bin;

So nimm mich nur hin!

 

Goethe poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive G-H, Goethe, Johann Wolfgang von

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (14)

KATAPULTLOGO114

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (14)

Op zijn tenen verliet hij de kamer. In de douche trok hij zijn kleren uit. Ze stonken naar zweet. De lucht van as en dood hing nog om zijn lijf. Terwijl het warme water over hem heen stroomde, voelde hij zich als een lijk dat tot leven wordt gewekt.

Maar de kanker trok niet uit zijn kop. Dagen als vandaag waren de pest voor zijn beroep. Het leek wel of de revolutie was uitgebroken. Bommen en brand. Americain, het Beursgebouw, de Shell, allemaal afgefikt op één dag. Zelfs nu hij vrij was, had de korpsleiding nog de telefoonnummers van de adressen waar hij de avond zou doorbrengen. Alarmtoestand. Ook al was je hondsmoe, ze moesten je elk moment kunnen bereiken. Als de ellende uitbrak, telde niet meer dat je al veertien uur in touw was geweest en je een lijf van lood had en je poten aanvoelden als beton.

Hij droogde zich af en trok de badjas aan. In de woonkamer keek hij naar de foto van zijn vrouw. Ze glom door de spiegeling van het licht in het glas. Ze had een vriendelijk gezicht. Op de foto keek ze vrolijk. De plaat was gemaakt op haar laatste verjaardag, ze was toen zevenendertig. Ze had er geen enkel idee van gehad dat ze nog maar een paar maanden te leven had. Wie wel trouwens? Zevenendertig! Wat een leeftijd om dood te gaan. Het was onrechtvaardig. Als je zevenendertig was, had je nog veel te doen in het leven.

Ondanks haar vrolijke blik was het toch alsof ze bezorgd naar hem keek. Net of ze aan hem kon zien dat hij het hard had gehad vandaag.

Hij haalde zijn pak en schoenen uit de kast in de slaapkamer, trok een schoon overhemd aan en keurde zijn dassen. Liet ze toch allemaal hangen. De meeste had hij trouwens van zijn vrouw gekregen, bij verjaardagen en zo. Ze had hem nooit zo ver gekregen dat hij ze ook echt had gedragen. `Je wordt nooit een heer’, had ze vaak spottend gezegd. `Als ik die dingen om mijn nek heb voel ik me of ik ben opgeknoopt’, was dan zijn repliek.

Hij ging een pilsje pakken. Een uurtje weg, dat deed goed. Het was hier vaak zo koud. Nou ja, koud, geen sfeer. Toen zijn vrouw er nog was, maakte zij het altijd gezellig. Alles in huis was goed. De dingen stonden er zoals het hoorde. Het huis leefde. Dat paste bij haar. Na al de tijd werd het voor hem steeds vreemder hier. De dingen gingen dood. Er zat geen ziel meer in. Het huis was met kou behangen.

Hij wilde maar eventjes wegblijven, hij zou zo terug zijn. Hij moest even over zijn moeheid heen. Een paar pilsjes pakken. Even zijn verdriet vergeten. Hij trok zijn jasje aan, keek op zijn horloge. Het was al verrekte laat. Hij doofde de lichten in huis, liet een nachtlampje aan in de woonkamer en sloot de deur achter zich.

Met de tram ging hij naar de binnenstad. Zijn auto was in maanden niet meer uit de garage geweest. Hij had zelden tijd voor ritjes en in het centrum kon je met dat ding geen kant op.

Heel de stad leek op de been. De gebeurtenissen van de afgelopen dag hielden de mensen bezig. De cafés waren stampvol. In tijden van rampspoed was het praten met anderen de eerste bevrijding van de mens. En als goede tweede kwam de alcohol.

Hij liep zijn stamkroeg binnen en bestelde twee pilsjes tegelijk. De rook die hij de hele dag had ingeademd had zijn keel rauw gemaakt. De drank liep glad als zalf door zijn strot.

Hij bleef alleen aan de bar, ook al werd er rondom hem druk gepraat en waren de vaste jongens, met wie hij meestal zijn pilsje dronk, er ook. Het eerste kwartier in de kroeg deed hij nooit zijn mond open. Dan had hij nog geen zin in praten. Daar moest hij eerst voor in de stemming raken. Zijn kop zat nog vol gedachten over het werk en over thuis. Zo’n eerste kwartier had hij niks aan de jongens. Dan konden ze zijn diepte niet peilen. Hij gaf het toe, hij kon leuk met ze drinken, maar als hij in de put zat, had hij niks aan hen. Dan bleef het begrip in hen steken. Bellenblazers waren ze. Het soort jongens dat elkaar nodig had om de eigen eenzaamheid te verdoezelen. Lekkere zuipers, gezellig met elkaar. Niet dat Albert wat op hen tegen had. Na een paar pilsjes kwam hij zelf ook wel los. En waarom zou dat vandaag anders zijn? Hij was toch naar het café gekomen om te praten?

De mensen rondom hem waren rumoeriger dan anders, maar vrolijker waren ze niet. Er was heel wat te vertellen over de toestand in de stad. Er werd nogal paniekerig gedaan. De een of andere kloothommel beweerde dat ‘t nou met de wereld haast gedaan was, maar onheilsprofeten had je natuurlijk overal en altijd wel. Meestal luisterde niemand naar zo’n figuur. Maar vandaag hadden de schreeuwers het voor het zeggen. Ze brachten menig nuchter man de kop op hol met hun opgewonden gezwets over de komende tijden van rampspoed en ellende. Albert wilde daar helemaal niks van horen. Het was zijn vrije tijd. De hele dag al had hij ellende aan zijn kop gehad. Direct bij het begin van de dienst was het al begonnen. Een gozer van het dak af helpen die daar zat om er een eind aan te maken. Dat werd tegenwoordig ook dagelijks werk; al die lui die het spuugzat waren. En toen hij dacht dat de werkdag er haast op zat, had je de catastrofe.

Op de jukebox zocht hij het plaatje `Op dit plein van de wereld’, een lekkere meezinger, die soms de hele avond door werd gedraaid. Vanavond had hij het liedje nog niet gehoord. Hij vond de schijf niet meer. Op de plaats waar de plaat had gezeten, was een nieuwe ingevoegd. James Last. Rotgroep, dacht Albert geërgerd. Hij begreep wel dat ze het plaatje hadden gewisseld. Het ding was afgedraaid. De laatste tijd had het muziekje behoorlijk krassig geklonken, op het valse af. Ze hadden het toch kunnen vervangen door een nieuw plaatje met hetzelfde liedje! Waarom altijd die verrekte James Last? Over de muziek had je geen ene moer te vertellen in de kroeg. Hij staarde in zijn bier. Het lamplicht speelde met eindeloze reeksen belletjes die vanaf de bodem van het glas opstegen. Daar kon hij wel uren naar kijken.

Hij zag Rinus binnenkomen. Een ouwe gabber, die de laatste tijd wat van slag was. Hij was wat droevig, die Rinus, hoewel hij eigenlijk alles had wat hij hebben wilde.

Rinus merkte hem op, kwam tegen zijn gewoonte in direct bij hem staan en bestelde twee pilsjes. Meteen begon hij met zijn droeve monoloog waar Albert de laatste tijd immuun voor was geworden. Hij luisterde met een half oor naar zijn maat, die al zijn ontevredenheid de vrije loop liet in zijn praatjes over het werk, de kinderen die niet wilden deugen, zijn benen die het niet meer zo deden, de medicijnen die geen moer hielpen, het voetbal dat steeds minder werd en zijn moeder die hem beter niet had kunnen fokken. En ten slotte was het met haar ook niet alles in dat bejaardenhuis waar ze zat. Eens per week ging hij naar haar toe en dat was het enige bezoek dat ze kreeg. Dan vertel je wat!

Iemand had een rockplaat opgezet. Godsakker, dat hoorde je ook al steeds meer in een praatkroeg. Als het nou nog een jongerentent was. Het deed Albert aan Mireille denken. Jammer eigenlijk dat hij zijn dochter zo weinig zag. Ze konden toch goed met elkaar opschieten? Ze hadden nooit onenigheid, vooral omdat hij haar stilletjes haar gang liet gaan. Aan die jongelui van tegenwoordig was toch niet veel meer bij te stellen. Die hadden hun eigen wil. Wat bezielde dat kind om avond aan avond in een dancing rond te hangen waar een soort kereltjes binnenliep dat door de tikken van alle modes was dol geslagen? Wat voor lol was er te beleven met dat onzijdige soort? Hij bestelde nog een rondje en dwong zichzelf naar Rinus te luisteren, om het gedraai in zijn kop tegen te gaan. Om niet steeds aan zijn problemen te moeten denken. Hij keek Rinus aan. Hij verbaasde zich niet over de ogen van Rinus, die zo glazig waren alsof hij een opgezette vogel was.

Plotseling werd het hem allemaal te veel. Het lawaai, de muziek, het getater van Rinus. Hij werd bevangen door een kilte die hem volledig van het café afsloot. Bruusk, zonder ook maar één woord te zeggen, draaide hij Rinus de rug toe en liep de kroeg uit, nagestaard door de jongens die nu al helemaal geen bal meer van zijn gedrag begrepen.

Te voet ging hij terug naar de Overtoom. Half slaapwandelend, maar vooral in de ban van zijn eenzaamheid.

Ton van Reen: Katapult (14)

fleursdumal.nl magazine

More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van

Karl May: Trost

KarlMayoldshatterhand

Karl May

(1842-1912)

 

Trost

 

Horch, klopfte es nicht an die Pforte?

Wer naht, von Himmelsduft umrauscht?

Woher des Trostes süße Worte,

Auf die mein Herz voll Andacht lauscht?

Wer neigt, wenn alle Sterne sanken,

Mit mildem Licht und stiller Huld

Sich zu dem Staub- und Erdenkranken?

Es ist der Engel der Geduld.

»O laß den Gram nicht mächtig werden,

Du tiefbetrübtes Menschenkind!

Wiß’, daß die Leiden dieser Erden

Des Himmels beste Gaben sind

Und daß, wenn Sorgen Dich umwogen

Und Dich umhüllt des Zweifels Nacht,

Dort an dem glanzumfloss’nen Bogen

Ein treues Vaterauge wacht!«

»O laß Dir nicht zu Herzen steigen

Die langverhaltne Thränenfluth!

Wiß, daß grad in den schmerzensreichen

Geschicken tiefe Weisheit ruht,

Und daß, wenn sonst Dir Nichts verbliebe,

Die Hoffnung doch Dir immer lacht,

Da über Dich in ew’ger Liebe

Ein treues Vaterauge wacht!«

»O wolle nie Dich einsam fühlen!

Obgleich kein Aug’ sie wandeln sah,

Die sorgenheiße Stirn zu kühlen

Sind Himmelsboten immer da.

Wer gern dem eignen Herzen glaubte,

Der kennt des Pulses heilige Macht.

Drum wiß, das über Deinem Haupte

Ein treues Vaterauge wacht!«

»Drum füge Dich in Gottes Walten

Und trag Dein Leid getrost und still.

Es muß im Dunkel sich gestalten,

Was er zum Lichte führen will.

Dann bringt der Glaube reichen Segen,

Ob ihn der Zweifler auch verlacht,

Daß über allen Deinen Wegen

Ein treues Vaterauge wacht!«

 

Karl May poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive M-N, Karl May

The Sorrows of Young Werther (16) by J.W. von Goethe

WERTHER4

The Sorrows of Young Werther (16)

by J.W. von Goethe

JULY 6.

She is still with her dying friend, and is still the same bright, beautiful creature whose presence softens pain, and sheds happiness around whichever way she turns. She went out yesterday with her little sisters: I knew it, and went to meet them; and we walked together. In about an hour and a half we returned to the town. We stopped at the spring I am so fond of, and which is now a thousand times dearer to me than ever. Charlotte seated herself upon the low wall, and we gathered about her. I looked around, and recalled the time when my heart was unoccupied and free. “Dear fountain!” I said, “since that time I have no more come to enjoy cool repose by thy fresh stream: I have passed thee with careless steps, and scarcely bestowed a glance upon thee.” I looked down, and observed Charlotte’s little sister, Jane, coming up the steps with a glass of water. I turned toward Charlotte, and I felt her influence over me. Jane at the moment approached with the glass. Her sister, Marianne, wished to take it from her. “No!” cried the child, with the sweetest expression of face, “Charlotte must drink first.”

The affection and simplicity with which this was uttered so charmed me, that I sought to express my feelings by catching up the child and kissing her heartily. She was frightened, and began to cry. “You should not do that,” said Charlotte: I felt perplexed. “Come, Jane,” she continued, taking her hand, and leading her down the steps again, “it is no matter: wash yourself quickly in the fresh water.” I stood and watched them; and when I saw the little dear rubbing her cheeks with her wet hands, in full belief that all the impurities contracted from my ugly beard would be washed off by the miraculous water, and how, though Charlotte said it would do, she continued still to wash with all her might, as though she thought too much were better than too little, I assure you, Wilhelm, I never attended a baptism with greater reverence; and, when Charlotte came up from the well, I could have prostrated myself as before the prophet of an Eastern nation.

In the evening I would not resist telling the story to a person who, I thought, possessed some natural feeling, because he was a man of understanding. But what a mistake I made. He maintained it was very wrong of Charlotte, that we should not deceive children, that such things occasioned countless mistakes and superstitions, from which we were bound to protect the young. It occurred to me then, that this very man had been baptised only a week before; so I said nothing further, but maintained the justice of my own convictions. We should deal with children as God deals with us, we are happiest under the influence of innocent delusions.

The Sorrows of Young Werther (Die Leiden des jungen Werther) by J.W. von Goethe. Translated by R.D. Boylan.

To be continued

werther06

fleursdumal.nl magazine

More in: -Die Leiden des jungen Werther, Goethe, Johann Wolfgang von

Kate Tempest: Brand New Ancients On Film – Part 2

Film-part-2-450

Kate Tempest: Brand New Ancients On Film – Part 2

In association with the Brand New Ancients tour, Battersea Arts Centre in collaboration with director Joe Roberts, has produced three short films interpreting Kate Tempest’s spoken word through moving image.

Kate Tempest started out when she was 16, rapping at strangers on night busses and pestering mc’s to let her on the mic at raves. Ten years later she is a published playwright, poet and respected recording artist.

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive S-T, Art & Literature News, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, Kate/Kae Tempest, Tempest, Kate/Kae

Bert Bevers: IJzerhard

bevers5003

 

IJzerhard

 

Stalen glans op paars blad. Op hoge stelen wiegt

de ijzerhard. Middaguur in onze hortus botanicus

liegt niet: het land van gisteren is toe. Alles bloeit.

Ik hoor kinderen op een nabijgelegen schoolplein

driewerf hoera roepen. Er wordt traag gesproeid

door een man die graag bezorgd lijkt. Soms wil hij

 

de tuin uit hollen en het op een gillen zetten, maar

zijn bladeren houden niet van geluid. Het ruikt naar

zoethout. Een koolwitje laveert tegen wind in, en zand

wijkt zachtjes voor zaad. Wolkjes zijn licht en de goden

nabij. Laat alle mensen maar weten waar de verhalen

over gaan. Wie een grens trekt heeft een huis.

 

Bert Bevers

verschenen in Eigen terrein – Gedichten 1998-2013, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2013

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Bevers, Bert

« Read more | Previous »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature