New

  1. Summer by Christina Georgina Rossetti
  2. Bert Bevers: Winters erfrecht
  3. Written at Midnight by Samuel Rogers
  4. Cupid Drowned by Leigh Hunt
  5. William Lisle Bowles: The Dying Slave
  6. The Ecstasy by John Donne
  7. Sara Teasdale: I Shall Not Care
  8. Fame is a bee by Emily Dickinson
  9. Ask me no more by Alfred Lord Tennyson
  10. Keith Douglas: How to Kill
  11. Christine de Pisan: Comme surpris
  12. Conrad Ferdinand Meyer: In der Sistina
  13. Emma Lazarus: Age and Death
  14. William Blake’s Universe
  15. Natalie Amiri & Düzen Tekkal: Nous n’avons pas peur. Le courage des femmes iraniennes
  16. Much Madness is divinest Sense by Emily Dickinson
  17. Death. A spirit sped by Stephen Crane
  18. Song: ‘Sweetest love, I do not go’ by John Donne
  19. Michail Lermontov: Mijn dolk (Vertaling Paul Bezembinder)
  20. Anne Bradstreet: To My Dear and Loving Husband
  21. Emmy Hennings: Ein Traum
  22. Emma Doude Van Troostwijk premier roman: ¨Ceux qui appartiennent au jour”
  23. Marriage Morning by Alfred Lord Tennyson
  24. Christine de Pisan: Belle, ce que j’ay requis
  25. Marina Abramović in Stedelijk Museum Amsterdam
  26. Spring by Christina Georgina Rossetti
  27. Kira Wuck: Koeiendagen (Gedichten)
  28. Paul Bezembinder: Na de dag
  29. Wound Is the Origin of Wonder by Maya C. Popa
  30. Woman’s Constancy by John Donne
  31. Willa Cather: I Sought the Wood in Winter
  32. Emma Lazarus: Work
  33. Sara Teasdale: Evening, New York
  34. Freda kamphuis: ontrecht
  35. Ulrich von Hutten: Ein Klag über den Lutherischen Brand zu Mentz

Categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·

 

  1. Subscribe to new material: RSS

William Butler Yeats: A Coat

poetry400

William Butler Yeats
(1865-1939)

 

A Coat

I made my song a coat
Covered with embroideries
Out of old mythologies
From heel to throat;
But he fools caught it,
Wore it in the world’s eyes
As though they’d wrought it.
Song, let them take it,
For there’s more enterprise
In walking naked.
Who comes at need, although not now as once
A clear articulation in the air,
But inwardly, surmise companions
Beyond the fling of the dull ass’s hoof
— Ben Jonson’s phrase — and find when June is come
At Kyle-na-no under that ancient roof
A sterner conscience and a friendlier home,
I can forgive even that wrong of wrongs,
Those undreamt accidents that have made me
— Seeing that Fame has perished this long while.
Being but a part of ancient ceremony —
Notorious, till all my priceless things
Are but a post the passing dogs defile.

 

William Butler Yeats poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive Y-Z, Yeats, William Butler

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (17)

KATAPULTLOGO114

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (17)

Soort zoekt soort

Mireille drentelde buiten wat rond. Ze kwam tot rust. De angst die haar was bijgebleven na het voorval in de Disco, kon ze op straat van zich afzetten. Maar ze kon niet besluiten wat te doen. Ze had er geen zin in naar huis te gaan, hoewel ze begreep dat ze de Disco de eerste dagen beter kon mijden. Ze wist ook niet waar anders naartoe te gaan. In andere gelegenheden kwam ze nooit. Ze kende niemand. Ze was te verlegen en misschien wel te bang om zomaar in haar eentje ergens binnen te lopen.

Over het plein wandelend viel haar op hoeveel drentelaars er rondhingen. Van die typen die zich elke avond piekfijn opdoften om uit te gaan, maar nooit ergens over de drempel durfden te stappen. Gasten die uren dezelfde rondjes liepen, maar niemand durfden aan te kijken, bevreesd als ze waren uit de toon te vallen en zich dan geen houding te weten. Ze betrapte zich erop dat ze nu pas oog voor deze lieden had gekregen, doordat ze zich plotseling in dezelfde situatie bevond.

Opeens zag ze Crazy. Hij stond voor de etalage van een boekhandel. Ze was blij hem te zien.

`Hé, Crazy!’ riep ze, terwijl ze naar hem toe liep. `Wat doe jij hier?’

`Ik kijk naar wat er de laatste dagen is verschenen’, zei Crazy. `Ik voel me vreselijk ongelukkig als ik niet de laatste nieuwe titels ken.’

`Lees je dat allemaal?’

`Ben je gek, ik kijk er alleen maar naar. De laatste tijd verschijnt er vooral strandliteratuur. Tegen de zomer worden er losse flodders op de lezers afgeschoten.’

`Strandliteratuur?’ vroeg Mireille. `Vakantieboeken?’

`Juist. Boeken die je alleen maar leest om ze te vergeten.’

Hij zag dat de avondkranten geen gras over het nieuws van de branden hadden laten groeien. Schreeuwende koppen, de een nog ophitsender dan de ander. Hoewel geen hond wist hoe de branden waren ontstaan, ging Het gerucht van de dag al zo ver dat het de `schuldigen’ met foto en al op de voorpagina had staan: een stelletje vreedzaam ogende jongelui, verzameld onder het portret van Marx en Che Guevara. Zo te zien een progressief debatingclubje. De jongens waren zich waarschijnlijk van niets bewust, maar dat was de krant een zorg. Dat was de stijl van Het gerucht: zoeken waar je niks vindt en daar dan vlug iets neerzetten wat anderen kunnen vinden. Zo liep die krant altijd voor op de waarheid, door zich nooit met de werkelijkheid bezig te houden.

`Het verbaast me wel dat jij op straat bent’, zei Crazy. `Ik zie je nooit anders dan hard hollend om geen minuut te laat in de Disco te zijn. Begint die dancing je eindelijk te vervelen?’

`Ik wou alleen een frisse neus halen.’

`Ik snap niet wat jij avond aan avond in die tent zoekt. Je komt nooit ergens anders. Is dat niet wat eenzijdig vertier?’

`Juist jij moet daar wat van zeggen’, stoof ze op. `Jij zit toch ook drie keer per dag in De Engelbewaarder.’

`Je hebt gelijk’, zei hij. `Soort zoekt soort.’ Toch verbaasde dat meisje hem. Zo zag hij haar weken niet en dan ineens kwam ze naar hem toe rennen. Maar hij had graag met haar te doen, ook al begreep hij weinig van haar. Als hij haar lang niet had gezien, ging het aan hem vreten. Dat ze op hem was gesteld, wist hij allang, maar hoe ver ze met de relatie wilde gaan was hem niet duidelijk.

Hand in hand liepen ze over de straat. Bij Tuschinsky keken ze naar de affiches van de films die daar werden verwacht. Seksfilms. Blote wijven op cafétafels. Een karatefilm. Gespierde binken die elkaar met geweld van handen en voeten sloopten. Crazy keek vol bewondering naar de krachtige kerels die in een gloed van venijnige kleuren tegen elkaar van leer trokken. Zo sterk zou hij ook willen zijn. Haastig maakte hij een notitie in zijn agenda. `Verplicht jezelf tot karatetraining. Schrap yoga!’

`Wat schrijf je?’ vroeg Mireille. `Een gedicht?’

`Bah, ik spuw op gedichten’, zei hij vol walging. Hij leek het te menen.

Ze keek hem verbaasd aan.

`Een paar weken geleden nog stond je in een broodjeszaak op tafel gedichten te declameren, tot ze je van tafel schopten. Was je dan dronken?’

`Met gedichten kun je geen oorlog winnen.’

`Daar heb je gelijk in. Mijn poëziealbum ligt ook al jaren in de kast.’

`Dat bedoel ik niet’, zei Crazy geërgerd.

`O nee? Wat dan?’

`Ik gaf er wat voor als ik je dát duidelijk kon maken’, verzuchtte hij.

`Het geeft niet’, zei ze verzoenend. `Van zo’n warhoofd als jij hoef ik toch niet alles te snappen.’

Nu stond hij helemaal perplex. Mireille kon je met haar opmerkingen het bloed onder de nagels uit halen, hoewel ze daar zelf niet de minste notie van had.

`Het is koud’, zei ze, niks merkend van Crazy’s sombere gedachten over haar. `Gaan we ergens naar binnen?’

`Goed.’

`De Disco?’ vroeg ze provocerend, wetend dat hij daar zeker nooit naar binnen zou gaan.

`Voor geen geld. Ik hou niet van die tent. Echt Amerikaans. Zelfs het licht is er gewelddadig.’

Ze streek over zijn haar.

`Ik heb zwarte koffie nodig’, zei Crazy. `Die ga ik halen bij Bas. Misschien is het voor jou ook wel eens goed om De Engelbewaarder vanbinnen te zien.’

`Goed, dan gaan we naar jouw clubhuis.’ En dat was een opmerking waar Crazy weer om moest lachen.

Zo veel mogelijk onder balkons en overkappingen schuilend liepen ze terug naar het Rembrandtplein. De regen schiep een licht bewegend gordijn rond de rozetten van de lampen.

Via de Maansteeg kwamen ze bij de brug over de Amstel. Halverwege de brug stond Crazy stil en spuwde in het water. De witte vlek loste langzaam op. Geen vissen. Geen teken van leven. Het water was morsdood en zag zo zwart als roet. Hoewel het oppervlak vrij rustig was, werd de maan er als een rimpelige koek in weerspiegeld.

`Ik heb je altijd al aardig gevonden’, zei Mireille plotseling en ze drukte zich wat vaster tegen Crazy aan.

`O’, zei hij en hij probeerde te verbergen dat hij er vanbinnen warm van werd. `En die kereltjes uit de Disco dan?’

`Die zijn ook aardig’, zei ze, nijdig omdat ze die vraag nu niet had verwacht. `Heel anders, maar ook aardig.’

Had hij nou maar niets gezegd. Nu wist hij weer niet waar hij aan toe was.

Hun weg vervolgend verbaasde ze zich over de maan die opdook in de regenplassen en, even verder, door de ruiten aan de Kloveniersburgwal met hen mee wandelde.

In De Engelbewaarder kwam hun de walm al tegemoet. Dikke rook en de lucht van stickies. Het was er druk. Zo tegen de kleine uurtjes mocht Bas zich altijd verheugen in een grote toeloop, vooral van televisieslaven die, als het laatste programma van de buis was, nog wat wilden nakletsen over de vragen van het leven. Tenslotte kon je tegen de buis niks zeggen, want die leuterde alleen eigen praatjes.

Wat witjes keek Mireille naar de muizen, die niet alleen alle hoekjes bezet hielden, maar die ook op het buffet, de tafels en de vensterbank zaten. Het verbaasde haar dat niemand erop lette. Iedereen leek aan hun aanwezigheid gewend. Ze had Crazy wel eens over de muizen horen vertellen, vol liefde voor de beestjes. Zelf was ze blij dat ze thuis alleen maar een papegaai hadden, hoewel niemand eigenlijk wist of Michelin een beest of een mens was. Vooral de naakte staartjes van de muizen vond ze akelig, hoewel ze moest toegeven dat de beestjes pienter uit hun ogen keken en er goed verzorgd uitzagen.

`Bevalt het je hier?’ vroeg Crazy aan Kaspar, de zwarte muis die alleen op een kruk zat en die weinig zin had om plaats te maken voor Crazy.

`Minder en minder’, zei de muis bedachtzaam.

`Ik dacht dat jullie het nergens beter konden hebben’, zei Crazy verrast.

`Als jullie met zo velen op een kluitje zouden wonen, zou je begrip hebben voor mijn probleem’, zei Kaspar. `Jullie mensen hebben makkelijk praten. Jullie kunnen de deur uit wanneer je maar wilt. Als je elkaar moe bent, ga je een eindje wandelen. Wij zitten hier in een gevangenis.’

`Wie houdt je hier dan vast?’ vroeg Crazy verbaasd.

`Ach, natuurlijk niemand persoonlijk’, zei de muis triest. `Het zijn de gevaren buiten. Als muis buiten de deur word je zo platgereden, neer geknuppeld, of opgevreten door een kat. Weet je dat er in deze stad op elke vierkante meter een kat woont?’

`Dat het er zoveel waren, wist ik niet.’

`Ja,’ zei Kaspar, `het lijkt maar of we worden getolereerd, maar door die katten te fokken, bewijzen de mensen dat ze ons moe zijn. Zeg zelf, ze houden die dieren toch alleen maar om ons te bestrijden?’

`Hoe zou je het dan anders willen?’

`Die katten zouden ze allemaal moeten afmaken. Dan zijn we pas echt vrij.’

`Hoe denk je dat de katten dat vinden?’

`Dat gaat me niet aan’, zei Kaspar. `Het zijn toch beesten van niks.’

`De een afmaken om de ander,’ zei Crazy, `ik kan me niet voorstellen dat dát de oplossing is.’

`Er zal toch iets moeten gebeuren’, zei de muis. `Wij willen de deur uit. Wij willen ruimte. Frisse lucht.’

`Jullie overbevolking’, zei Bas, die net met een blad bier langsliep en de opmerking van Kaspar had gehoord, `komt door jullie welvaart. Hoe meer jullie krijgen, hoe ontevredener jullie zijn.’

Daarop had de muis geen commentaar. Hij deed er het zwijgen toe en likte zijn pootjes schoon. Hij had zich net te goed gedaan aan de kaas.

Het viel Mireille op dat het zo rustig was in De Engelbewaarder. Ondanks het swingen van de witte muizen rond de radio was het er zo kalm als in een rustoord. Een paar gasten lazen de boeken die aan kettinkjes hingen. De meeste klanten zaten wat te kaarten of te praten. Af en toe ving ze een vlaag op van wat er werd gezegd; het meeste ging haar boven de pet. Toch vond ze het hier wel gezellig, alleen zou ze wat andere muziek willen horen dan die Amerikaanse soldatenzender waar die witte muizen zo dol op waren. Van de topveertig hoorde je hier niets, terwijl ze in de Disco de hitparade op de voet volgden.

`Hebben ze geen platen van de Sparks?’

`Nee’, zei Crazy wat bevreemd. `Sparks? Dat hoor je hier niet. Bas heeft maar één plaat, de Internationale. Die wordt gedraaid als er iets positiefs te melden valt. Je mag ook zelf wat zingen. Hier kan iedereen doen en laten wat hij wil.’

`Ik zing nooit.’ Dat was eigenlijk niet waar. Ze zong wel eens, thuis, als niemand het hoorde. Zo gauw er iemand in de buurt was, of als de papegaai een vervelende opmerking maakte, hield ze haar mond. Op de lagere school hadden de onderwijzers al gezegd dat ze de stem van een krekel had. Daar had ze zich maar bij neergelegd.

Crazy was al vlug aan zijn tweede halveliter bier toe.

`Je drinkt als een beest’, zei Mireille.

`Ik heb dorst. Er is vandaag zoveel gebeurd. Misschien komt het ook wel door jou. Je maakt me warm.’

Ze kreeg er waarachtig een kleur van. Het viel haar zelf op. Ze bloosde niet vaak. In de Disco ging het blozen wel over. Daar werden de dingen hard en raak gezegd, maar nu Crazy zoiets aardigs zei, steeg het bloed haar naar het hoofd. Wat verlegen peuterde ze aan de tafelrand.

`Je moet die lange nagels knippen’, zei Crazy. `Zo ben je net een heks.’

`Dat zegt mijn vader ook’, bitste ze nijdig. `Die vindt dat ik dan beter kan werken. Ik wil helemaal niet werken.’

`Je hebt het nog te goed’, lachte Crazy. `Maar de tijd verandert. Er komt een dag dat je bent vergeten dat je zulke nagels had.’

`Je praat in raadsels. Daar heb ik de pest aan. Dit is toch al zo’n vreemde kroeg. Zijn het allemaal van die halve geleerden die hier komen?’

`Halve geleerden niet, maar halvegaren genoeg.’

`Ik ben moe. Ik wil slapen.’

`Wil je naar huis?’

`Eigenlijk wil ik ook wel bij jou blijven.’

`We kunnen naar mijn kamer gaan. Daar zijn we alleen.’

`Is het er nog steeds zo’n rotzooi?’ vroeg ze wat ontwijkend.

`Het is er nooit een rotzooi geweest’, zei Crazy verbaasd. `Bedoel je soms dat er veel boeken staan?’

`Ik zal die kamer eens opruimen’, beloofde ze. `Die boeken zet je maar op zolder. Frisse lucht zal je goeddoen.’

 

Ton van Reen: Katapult (17)

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van

The Sorrows of Young Werther (19) by J.W. von Goethe

WERTHER4

The Sorrows of Young Werther (19)

by J.W. von Goethe

JULY 13.

No, I am not deceived. In her dark eyes I read a genuine interest in me and in my fortunes. Yes, I feel it; and I may believe my own heart which tells me–dare I say it?–dare I pronounce the divine words?–that she loves me!

That she loves me! How the idea exalts me in my own eyes! And, as you can understand my feelings, I may say to you, how I honour myself since she loves me!

Is this presumption, or is it a consciousness of the truth? I do not know a man able to supplant me in the heart of Charlotte; and yet when she speaks of her betrothed with so much warmth and affection, I feel like the soldier who has been stripped of his honours and titles, and deprived of his sword.

The Sorrows of Young Werther (Die Leiden des jungen Werther) by J.W. von Goethe. Translated by R.D. Boylan.

To be continued

werther09

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: -Die Leiden des jungen Werther, Goethe, Johann Wolfgang von

TILT: literaire flipperkast

fleursdumal.nl01

TILT: literaire flipperkast

Elektrisch tuingereedschap, ‘spoken word’ en surrealistische filmbeelden uit het begin van de vorige eeuw trokken de bezoekers van het vierde TiLT-‘Feest voor wie Leest’-festival op zaterdag 15 maart in Tilburg moeiteloos uit de dagelijkse sleur van hun werkweek. In combinatie met de repetetieve beats en live pianospel van Kevin Toma leverde de absurde zwartwitbeeldenstroom die kunstenaars Fernand Léger en Man Ray en cinematograaf Dudley Murphy in 1924 maakten onder de naam Ballet Mécanique voldoende entropie voor de ziel om open te staan voor een aangename avond vol literatuur en experiment.

Rapper Thomas Waterreus nestelde zich comfortabel op het podium onder het geritsel van een set vol lezers die schijnbaar zonder enige druk pagina na pagina uit boeken en tijdschriften scheurden. De aanwezigen genoten van de prachtige, ritmische beweging van historische apparaten en losgesneden stukken mens die inmiddels een eigen vervreemdende esthetiek hebben gekregen. Uiteindelijk mondde het mechanisch totaalballet uit in een apotheose waarin opgepropte bladeren heen en weer dansten en dwarrelden op een krachtige luchtuitstroom van een macho bladblazerstrio dat manmoedig de rol die in het oorspronkelijke stuk door onder meer grote vliegtuigpropellers werd vervuld – bij dada hoort nu eenmaal een element van oncomfortabele disruptie.

estherporcelijn101Na deze opening dwarrelde het publiek door het pand van 013. In de grote zaal praatte Esther Porcelijn (wiens recente bundel nota bene ‘De keren dat ik verwaai’ heet) vaardig het programma aan elkaar.

De Vlaamse schrijver Tom Lanoye had de laatste repetities voor zijn theaterstuk Hamlet vs Hamlet van Toneelgroep Amsterdam onderbroken om het Tilburgse publiek te bedienen. Lanoye kreeg in januari van dit jaar de Constantijn Huygensprijs toegekend. Hij heeft al eerder bewerkingen van Shakespeare gedaan, waaronder het monumentale “Ten Oorlog”.

De aanwezigen hingen aan zijn lippen vanaf het moment dat hij het woord kreeg – “Te zijn of nie – er is geen vraag dan die”. Na een vermakelijke ode aan mannenbillen op het racezadel in een laatste, persoonlijk uitstapje naar de wereld van de wielrenner – “junkies met een fanclub” – sloot Lanoye af met de epiloog van zijn nieuwe roman “Gelukkige Slaven” waarin twee personages met de naam Tony Hanssen terugverwijzen in doppelgangervorm naar zijn debuut “Alles moet weg”.

Het programmaonderdeel met podiumbeest Lanoye had nog wel een tijd kunnen doorlopen als het aan zowel schrijver, organisatie als publiek gelegen had, met excuses aan de “rest van de programmering van de avond”. Esther Porcelijn had de niet te benijden taak als spreekstalmeester om het programma op tijd te houden, maar wist dat op sympathieke wijze te doen. Lanoye noemde haar dan ook zijn favoriete presentatrice, ook vanwege haar lengte (“nog kleiner dan ik”). Porcelijn maakte de kwinkslag knap af door Lanoye haar “Matroesjka” te noemen.

Ook Esthers ontwapende en onderhoudende gesprek met Adriaan van Dis later op de avond liet een verlangen naar meer achter. Van Dis en Porcelijn spraken over psychoanalyse, over het reinigen van geest en woning. Van Dis was aangenaam ontwricht door een bezoeker die hem vooraf had gevraagd of hij wel vaker van dit soort schnabbels deed. De ordinaire toon van dat woord resoneerde, en hij liet zich ontvallen dat hij probeert om zijn publieke persona als schrijver niet teveel tegen te komen. Dat is ook de reden dat hij bijvoorbeeld niet meer het Boekenbal bezoekt.

In de kleine zaal had de nog wat minder ervaren Simone van Saarloos het niet altijd makkelijk om het programma op dezelfde manier naar haar hand te zetten. Aan haar was het om staande te blijven als jonge interviewer tussen de twee grootste namen van de avond tegelijk. Gelukkig kwamen Van Dis en Lanoye in hun liefde voor het onderwerp makkelijk los, en werd hun dubbelgesprek een interessante discussie over het moderne Zuid-Afrika en de parallelen die de Zwarte Piet-discussie in Nederland met de tijd van de apartheid kent.

kirawuck101Bij de jonge dichters die waren geprogrammeerd in de kleine zaal viel Kyra Wuck op met haar ingetogen, haast verlegen voordracht. Haar taalgevoel en humor moet voor veel aanwezigen een ontdekking zijn geweest, en bevestigden de vele lovende kritieken op haar eerste bundel “Finse meisjes”.

Bij ieder experiment hoort ook een onderdeel dat niet goed uit de verf komt. Publicist Joris van Casteren kwam niet goed in zijn rol en zat zijn tijd op het podium zichtbaar uit. De vertellingen tussentijds van Anton de Goede en de mooie beelden en geluiden van VJ Sjush en DJ St Paul hielden de discussie over de wens en noodzaak om naar Mars te reizen gelukkig nog interessant.

De rest van de avond kende een grote diversiteit. De gedichten van Tilburgs schrijver in residence van dit jaar I.L. Pfeiffer hielden het tempo erin. We hadden graag wat meer gehoord over zijn experiment en wat de ziel van Tilburg nu eigenlijk is. Maar dat bewaarde hij voor de ‘morning after TiLT‘.

De talenten van de Rockacademie maakten hun naam waar. Het half-Marokkaans songschrijvertalent Yassine schreef een nummer geinspireerd op “Casablanca” van Adriaan van Dis. De band “Southern Hills” bewerkte op geslaagde wijze een gedicht van de Vlaming Paul Bogaert tot dampende rap.

De Tilburgse schrijver Jasper Mikkers liet zichzelf op intieme wijze overschilderen en Karin Bruers had de lachers zoals altijd op haar hand met een verhaling over tienminutengesprekken op school. Podiumgenoten Henk van Straten en Bjorn van der Doelen konden hun lachen soms moeilijk inhouden.

Ook werd bekendgemaakt dat Mohammed Benzakour de E. du Perronprijs 2013 op 27 maart ontvangt voor zijn roman Yemma. Andere winnaars waren Ramsey Nasr, Abdelkader Benali en Adriaan van Dis. De prijs werd voor het eerst uitgereikt in 1986.

Er was ook een onderdeel gericht op visueel ingerichte bezoekers. New Illustrated Classics maakt nieuwe boekomslagen bij klassieke literaire werken. Aan het eind van de avond hingen niet alle New Illustrated Classics meer aan de muur, een teken dat de bezoekers ook dit een geslaagd onderdeel van de avond vonden. Anderen waren tevreden met het in kleine oplage (250 stuks) gemaakte boekje dat alle boekomslagen bevatte.

Over het geheel genomen was TiLT een mooi evenement, hopelijk wordt de traditie volgende jaar weer doorgezet in een jubileumeditie.

16 maart 2014

Redactie fleursdumal.nl

More in: - Book Lovers, Art & Literature News, The talk of the town, Tilt Festival Tilburg

Rob Stuart: Pregnant Pause

robstuart04ax

 

 

Rob Stuart: Pregnant Pause

fleursdumal.nl magazine

More in: *Concrete + Visual Poetry P-T, Rob Stuart, Rob Stuart, Stuart, Rob

VPRO BOEKEN met Wim Kayzer & Pauline Micheels

paulinemicheels

VPRO BOEKEN met Wim Kayzer & Pauline Micheels

Wim Kayzer, vooral bekend als maker van VPRO televisieseries, vertelt over zijn nieuwste roman De laatste tafel.

Kayzer maakte legendarische VPRO-televisieseries als Een schitterend ongeluk, Nauwgezet en Wanhopig en Van de schoonheid en de troost. Hij schreef ook ‘verpletterende’ romans zoals in 1988 Onfatsoenlijke herinneringen en in 2004 De waarnemer en werd in België vergeleken met schrijvers als Proust en Flaubert.

 kayzerwim

Historica Pauline Micheels schreef in haar eerste fictieboek, de nuchtere maar indringende oorlogsnovelle Vandaag, over het leven in het doorgangskamp Westerbork.

Zijn lievelingsboek Max und Moritz, een rood schrift, een vulpen en drie tennisballen. Het is het belangrijkste bezit van de ik-figuur in kamp Westerbork: een jongen van bijna twaalf jaar. Hij schrijft in zijn dagboek, maar de datum weet hij niet. Daarom schrijft hij elke dag bovenin de bladzijde ‘vandaag’ of ‘de zoveelste dag’. De dagen zijn inwisselbaar.

VPRO BOEKEN zondag 16 maart 2014 op TV Nederland 1, om 11.20 uur.

# meer informatie op website vpro boeken

fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, Art & Literature News

Tweede Podiumvlees Poetry Slam in Tilburg

podiumvleestilburg

Tweede Podiumvlees Poetry Slam in Tilburg

Op zondagmiddag 16 maart aanstaande beleeft de nieuwe Tilburgse Poetry Slam Podiumvlees haar tweede editie. Tijdens deze Poetry Slam zullen bekende en minder bekende (slam)dichters in drie rondes de poëtische strijd met elkaar aangaan. Op het spel staat een plaats in de Tilburgse Stedelijke Finale, die in september 2014 tijdens het Incubate-Festival gehouden wordt. De Poetry Slam vindt op zondag 16 maart plaats in de Hall of Fame. Aanvang 15.00u, toegang is gratis.

In deze editie van Podiumvlees gaan onder anderen Gerard Scharn, Jolies Heij en Jonathan Griffioen de strijd met elkaar aan om een plaats in de Stedelijke Finale met elkaar aan. Zij worden beoordeeld door zowel een vakjury als een publieksjury. De vakjury bestaat uit dichter Daan Doesborgh en dichter Martin Beversluis.

Podiumvlees is een initiatief van de Tilburgse slamdichters Martin Beversluis en Daan Taks. Zij organiseren komend seizoen vier voorrondes en een Stedelijke Finale van Podiumvlees. De winnaar van de Stedelijke Finale wint een ticket voor het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam 2015 in Utrecht. Daarnaast maakt Uitgeverij teleXpress een verzamelbundel met daarin werk van alle dichters en dichteressen die dit seizoen meedoen aan Podiumvlees. Deze verzamelbundel wordt tijdens de Stedelijke Finale gepresenteerd.

podiumvleestilburg2

Podiumvlees is altijd op zoek naar nieuwe deelnemers. Wie meer informatie wil, kan op facebook terecht: www.facebook.com/podiumvlees

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: Art & Literature News, Beversluis, Martin, Poetry Slam

Charles Sainte-Beuve: Les rayons jaunes

charles-augustin-saintebeuve

Charles Sainte-Beuve

(1804-1869)

 

Les rayons jaunes

 

Les dimanches d’été, le soir, vers les six heures,

Quand le peuple empressé déserte ses demeures

Et va s’ébattre aux champs,

Ma persienne fermée, assis à ma fenêtre,

Je regarde d’en haut passer et disparaître

Joyeux bourgeois, marchands,

 

Ouvriers en habits de fête, au coeur plein d’aise ;

Un livre est entr’ouvert près de moi, sur ma chaise :

Je lis ou fais semblant ;

Et les jaunes rayons que le couchant ramène,

Plus jaunes ce soir-là que pendant la semaine,

Teignent mon rideau blanc.

 

J’aime à les voir percer vitres et jalousie ;

Chaque oblique sillon trace à ma fantaisie

Un flot d’atomes d’or ;

Puis, m’arrivant dans l’âme à travers la prunelle,

Ils redorent aussi mille pensers en elle,

Mille atomes encor.

 

Ce sont des jours confus dont reparaît la trame,

Des souvenirs d’enfance, aussi doux à notre âme

Qu’un rêve d’avenir :

C’était à pareille heure (oh ! je me le rappelle)

Qu’après vêpres, enfants, au choeur de la chapelle,

On nous faisait venir.

 

La lampe brûlait jaune, et jaune aussi les cierges ;

Et la lueur glissant aux fronts voilés des vierges

Jaunissait leur blancheur ;

Et le prêtre vêtu de son étole blanche

Courbait un front jauni, comme un épi qui penche

Sous la faux du faucheur.

 

Oh ! qui dans une église à genoux sur la pierre,

N’a bien souvent, le soir, déposé sa prière,

Comme un grain pur de sel ?

Qui n’a du crucifix baisé le jaune ivoire ?

Qui n’a de l’Homme-Dieu lu la sublime histoire

Dans un jaune missel ?

 

Mais où la retrouver, quand elle s’est perdue,

Cette humble foi du coeur, qu’un ange a suspendue

En palme à nos berceaux ;

Qu’une mère a nourrie en nous d’un zèle immense ;

Dont chaque jour un prêtre arrosait la semence

Aux bords des saints ruisseaux ?

 

Peut-elle refleurir lorsqu’a soufflé l’orage,

Et qu’en nos coeurs l’orgueil debout, a dans sa rage

Mis le pied sur l’autel ?

On est bien faible alors, quand le malheur arrive

Et la mort… faut-il donc que l’idée en survive

Au voeu d’être immortel !

 

J’ai vu mourir, hélas ! ma bonne vieille tante,

L’an dernier ; sur son lit, sans voix et haletante,

Elle resta trois jours,

Et trépassa. J’étais près d’elle dans l’alcôve ;

J’étais près d’elle encor, quand sur sa tête chauve

Le linceul fit trois tours.

 

Le cercueil arriva, qu’on mesura de l’aune ;

J’étais là… puis, autour, des cierges brûlaient jaune,

Des prêtres priaient bas;

Mais en vain je voulais dire l’hymne dernière ;

Mon oeil était sans larme et ma voix sans prière,

Car je ne croyais pas.

 

Elle m’aimait pourtant… ; et ma mère aussi m’aime,

Et ma mère à son tour mourra ; bientôt moi-même

Dans le jaune linceul

Je l’ensevelirai ; je clouerai sous la lame

Ce corps flétri, mais cher, ce reste de mon âme ;

Alors je serai seul ;

 

Seul, sans mère, sans soeur, sans frère et sans épouse ;

Car qui voudrait m’aimer, et quelle main jalouse

S’unirait à ma main ?…

Mais déjà le soleil recule devant l’ombre,

Et les rayons qu’il lance à mon rideau plus sombre

S’éteignent en chemin…

 

Non, jamais à mon nom ma jeune fiancée

Ne rougira d’amour, rêvant dans sa pensée

Au jeune époux absent ;

Jamais deux enfants purs, deux anges de promesse

Ne tiendront suspendu sur moi, durant la messe,

Le poêle jaunissant.

 

Non, jamais, quand la mort m’étendra sur ma couche,

Mon front ne sentira le baiser d’une bouche,

Ni mon oeil obscurci

N’entreverra l’adieu d’une lèvre mi-close !

Jamais sur mon tombeau ne jaunira la rose,

Ni le jaune souci !

 

Ainsi va ma pensée, et la nuit est venue ;

Je descends, et bientôt dans la foule inconnue

J’ai noyé mon chagrin :

Plus d’un bras me coudoie ; on entre à la guinguette,

On sort du cabaret ; l’invalide en goguette

Chevrotte un gai refrain.

 

Ce ne sont que chansons, clameurs, rixes d’ivrogne,

Ou qu’amours en plein air, et baisers sans vergogne,

Et publiques faveurs ;

Je rentre : sur ma route on se presse, on se rue ;

Toute la nuit j’entends se traîner dans ma rue

Et hurler les buveurs.

 

Charles Sainte-Beuve poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive S-T, CLASSIC POETRY

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (16)

KATAPULTLOGO114

Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (16)

Niemand om tegen aan te leunen

David schrok wakker. In een woning vlakbij klapten deuren. Ruzie. Hij tastte naast zich. De beer sliep. Hij drukte het pluizige beest wat steviger tegen zich aan en luisterde. In huis was het stil, er was dus weer niemand. Wel ving hij geluiden op uit de omringende woningen. Een spelende radio, een lachende vrouw, een lopende kraan, het vallen van druppels op zink, een huilend kind. Buiten op straat het gewone rumoer: auto’s, voetstappen, voorbijgaande stemmen. De oude huizen aan de Overtoom waren erg gehorig. Er werd niks aan gedaan. Delen van de wijk stonden al jaren op de nominatie om te worden gesloopt.

David ging rechtop zitten en keek om zich heen in het schemerdonker. Vage omtrekken van stoel en kast. De lichte kieren tussen de gordijnen.

Ik ben alleen, dacht hij, alleen met de beer en de papegaai. Voor de zoveelste keer voelde hij zich in de steek gelaten. Hoewel hij aan het alleen-zijn gewend was geraakt, werd hij nu bevangen door een gevoel van diepe ellende. Het gaf een weeë pijn in zijn buik, maar janken had geen zin. Er was niemand om hem te troosten. Niemand om tegen te praten of tegen te zwijgen. Alleen maar iemand om bij te zijn. De warmte van een ander. Vroeger, toen zijn moeder nog leefde, ging hij op zulke momenten bij haar zitten. Hij herinnerde zich hoe ze zijn haren streelde. Anders niets. Dat was goed. Toen kende hij dat rottige gevoel in zijn buik nog niet. Toen kon hij altijd goed slapen. Jammer dat zijn vader nooit echt tijd had om bij hem te zitten. Hij moest vaak lang werken. En dikwijls was hij te moe als hij thuiskwam. Of treurig.

Hij schoot uit bed en liep door het donkere huis, de beer in zijn armen. Hij moest plassen. In de woning boven werd doorgetrokken. Hij hoorde voetstappen, vlak boven zijn hoofd. `Oehoe!’ riep hij zo hard hij kon door het luchtrooster. De ander boven gaf geen kik. De oude bovenbuurvrouw zei nooit wat. Zelfs niet als je haar op straat tegenkwam. Toch wel gek, zo iemand die boven je woonde, van wie je precies wist hoe laat ze ging eten, slapen en naar het toilet ging, maar met wie je nooit één woord kon wisselen. Dat was toch wel een beetje eng.

Hij knipte het licht in de woonkamer aan. Nu had hij daar zijn vader willen aantreffen. Of zijn zus, desnoods. Maar er was niemand om tegen aan te leunen. Alleen Michelin was er, maar die sliep. Zo laat op de avond was het beest nooit aanspreekbaar. De laatste tijd ging de papegaai met de kippen op stok. Hij hing als dood in zijn kooi, steunend tegen de spijlen. David haalde zijn nagels langs het traliewerk. Michelin werd niet eens wakker van het felle geluid. Zijn bek bewoog even, maar hij sliep verder, zich totaal niet bewust van de wereld rondom hem.

Ontmoedigd ging David in een stoel zitten en bladerde tijdschriften door. Een autoblad, een seksblad. Kleurenfoto’s van blote meiden met joekels van tieten. Geilend op het strand, in sportauto’s of in bed. Close-ups van blauw geschoren kutten. Dat blad moest zijn vader ooit hebben meegebracht. Waarom had hij het gekocht? David had hem er nooit in zien kijken. Hij bestudeerde de gezichten. Ze waren niet echt. Hoe goed je ook naar hen keek en hoe hard je ook wenste dat je een van hen tot leven kon wekken, al was het maar om bij je te zijn, ze bleven dood in hun koude vel, achter het masker van hun gezicht. David gooide het tijdschrift in een hoek en ergerde zich.

Hij pakte de katapult en speelde ermee. Hij legde een steen in de houder en legde aan op de vitrine van de porseleinkast. De pees stond strakgespannen, een beetje trillend. Als hij nu los zou laten, zouden de fijne, met glasbloemen versierde ruitjes in scherven veranderen. Langzaam ontspande hij de pees, stak de gladde steen in de zak van zijn pyjamajasje en streelde het hout van de vork.

Het was een hele kunst om een goede katapult te maken. Hij had de vork uit een eik gesneden, op het oude joodse kerkhof. Daar groeiden kleine eiken die in de nazomer zo rood kleurden dat ze, als de zon erop scheen, in de fik leken te staan. Je kon er een uitgebreide keuze maken uit de vorken in de takken. Hij had er al veel uitgesneden. Steeds weer maakte hij nieuwe katapulten en steeds werden ze beter. Niet dat het hout van een eik zo glad en recht was als dat van een linde of populier. Er zaten zelfs knoesten in en het was veel moeizamer te bewerken, maar het gaf geen greintje mee, zodat je er veel zuiverder mee kon richten. Het handvat moest zo stevig zijn dat het goed in de hand lag, terwijl het toch niet zo glad mocht zijn dat het uit je hand kon schieten als de pees strakgespannen stond. Hij zag wel eens dat jongens een pees maakten uit een oude binnenband of van elastiek. Zelf gebruikte hij oude weckringen, die stugger waren, maar ook meer kracht gaven aan de projectielen, zodat hij veel verder kon schieten. Als kogels gebruikte hij de kleine ronde stenen die je hier en daar langs het IJ kon vinden. Stenen balletjes, gepolijst door het water. Stenen die weinig kracht verloren onderweg. Grote brokken, waarmee hij anderen wel eens zag schieten, gebruikte hij nooit. Soms nam hij donkere glazen knikkers, die je, vooral bij zonnig weer, heel ver kon nakijken doordat ze oplichtten in de zon.

Hij legde de katapult op tafel en liep naar het raam. Buiten gleden onophoudelijk de lichten van auto’s voorbij. De tram rammelde door de straat, hartstikke afgeladen. Allemaal mensen die ergens heen gingen, zo laat op de avond nog. Als hij zich ook eens zou aankleden en op stap gaan? Zou hij het erop wagen? Meestal kwam een kind zo laat op de avond niet ver. Hij had al vaak meegemaakt dat de een of ander zich met hem meende te moeten bemoeien. Zo’n nette engerd, die precies wist hoe kinderen zich hadden te gedragen. Die zagen er altijd hetzelfde uit. Mannetjes van Playmobil, gladgeschoren, nette hoed en regenjas. Nee, mochten kinderen al rechten hebben, als het donker werd hadden ze die verspeeld.

Hij ademde tegen het glas, schreef `stront’ in het bewasemde vlak. De letters lekten uit, druppels die hortend naar beneden kronkelden. Ze vervormden het woord tot `psrols’ en later, met wat fantasie, tot `sutr’. Alsof iemand in een vreemde taal op de ruit had geschreven. Toen hij over de betekenis van het vreemde woord ging denken, was er geen letter meer van leesbaar.

In een van de portieken aan de overkant zag hij een vrijend paartje. De twee stonden onbeweeglijk, dicht tegen elkaar. Hij had hen daar vaker zien staan. Ze maakten David nieuwsgierig naar hoe vrijers zich voelden. Van dat hele gedoe moest hij niks hebben, maar hij begreep wel dat het fijn was als je met z’n tweeën wat had. Even was hij jaloers op hen. Zijn hand ging als vanzelf naar de plaats waar normaal zijn katapult zat, maar gelukkig lag het ding op tafel. Als hij op dit moment had kunnen schieten, zou hij het paartje hebben weggeschoten. Nee, hij begreep dat dat te ver ging. Het was niet goed als je je ergerde aan het geluk van anderen omdat je zelf alleen was. Die katapult was wel eens gevaarlijk voor hem. Het kwam vaak voor dat hij er achteraf spijt van had als hij iets onherstelbaar had vernield.

Zijn blik viel op de foto van zijn moeder op het dressoir. Ze keek hem aan. Hoe hij de foto ook verplaatste, altijd achtervolgde haar blik hem, door het hele huis. Die altijd schitterende ogen die hem voortdurend in de gaten hielden. Nee, voor hem was zijn moeder zó nooit geweest. Ze had veel van hem gehouden, maar ze had hem ook zijn gang laten gaan. Ze had hem nooit beloerd. Ze had hem vrij gelaten in de dingen die hij voor zichzelf wilde houden, hoe klein hij ook nog was. Ze had respect voor zijn vrijheid. Ze was niet eens nieuwsgierig, hij had haar toch altijd wel verteld wat nodig was. Eigenlijk herkende hij haar niet van dat koele plaatje. Een gezicht van glas, vreemd glanzend in het lamplicht. Kil leek ze zo. Steenkoud. Voor hem was ze anders. Geen foto. Maar warm. Warm als zijn beer.

In een opwelling van woede greep hij de katapult, legde een steen in de houder en schoot. Het portret viel. Het glas was gebroken. Geschrokken van zijn eigen daad raapte David de stukken op van de vloer. De lijst was kapot. De foto zelf was beschadigd. Een scheur liep door het papier, dwars door het gezicht van zijn moeder. Haar gebit was gebarsten. Haar neus stond scheef. Ze keek hem niet meer aan. Haar blik richtte zich niet meer op hem, hoe hij de foto ook hield. Dat was wel goed, maar toch kon hij zichzelf wel voor zijn kop slaan. Waarom had hij nou net de foto van zijn moeder vernield? Het was geen opzet geweest, om het even welk ander voorwerp had hij ook kunnen treffen. Vroeger had hij zijn moeder ook wel eens geschopt, plotseling, om in één trap al zijn agressie kwijt te raken. Hij had vaker van die buien. Dat wist hij van zichzelf. Dan moest hij heel eventjes uitrazen. Heel eventjes de controle over zichzelf verliezen. Dat hij zijn moeder had geschopt, daar had hij achteraf razend veel spijt van gehad. Hij had juist veel van haar gehouden en nooit begrepen waarom uitgerekend zij die trappen van hem kreeg. Na haar dood had hij zich schuldig gevoeld, ook al wist hij dat ze het hem had vergeven.

Zijn woedende daad had David in een vreemde stemming gebracht. Er was niemand om hem te straffen. Niemand die zijn gal tegen hem spuwde. Er bleef iets in hem vreten, een drang om nog erger tekeer te gaan. Iets te doen wat nog harder aankwam. Hij voelde zijn hart in zijn keel bonzen. Hij kon zich nog maar net rustig houden en dwong zichzelf in een stoel te gaan zitten. Met zijn vuisten tegen zijn buik geperst keek hij de kamer rond. Zonder dat hij het echt wilde, bleef hij zoeken naar iets om te vernielen. Hij bekeek alle dingen, ook al kon hij alle voorwerpen met de ogen dicht zien, zo vertrouwd waren ze. Kleine beeldjes onder glazen stolpen. Die had zijn moeder verzameld. Vazen die tot aan haar dood altijd vol bloemen hadden gestaan, maar daarna leeg waren gebleven. Popperig aardewerk achter de glazen schuifdeurtjes van het dressoir. Doorzichtige kopjes van porselein die nooit waren gebruikt. Moeder was steeds bang geweest dat ze konden breken, daarom moest iedereen er altijd afblijven. Uit respect voor haar stond alles er nog. De beeldjes die nooit meer werden afgestoft, de vazen waarin nooit meer bloemen stonden. Net als alle andere dingen in het huis leken ze een beetje grauwer te zijn geworden. Toch haatte David die spullen. Ze waren kil, zo gevoelloos. Trots op hun broosheid, hun koude glans en hun rommelige versieringen stonden ze daar maar, mooi en nutteloos. De dood van zijn moeder had hun niks gedaan, net of ze niet door haar hier waren terechtgekomen. Even dacht David erover de hamer te pakken en alles aan gruzelementen te slaan. Nu de foto van zijn moeder weg was, moesten ook die dingen maar kapot. Het moest goed gebeuren. In één klap moest alle rotzooi weg.

Er was nog een andere oplossing. Hij kon de rommel ook laten staan en zelf weggaan. Zelf weggaan? Waar naartoe? Bij wie kon hij terecht?

`Ik moet hier verdomme vandaan!’ riep hij hard tegen zichzelf. `Ik wil hier weg!’

`En ik dan?’ klonk een krakende stem. Het was de papegaai die wakker was geworden van het lawaai.

`Jij kunt je troosten’, zei David. `Jij hebt alles nog. Jij hebt je kooi. Meer heb je nooit gehad.’

`Die kooi is mijn thuis niet’, zei Michelin. `Daar hoort ook de omgeving bij. De kamer. Jullie.’

Daar had David niets op te zeggen. Hij wist dat de papegaai gelijk had.

`Waar wil je heen?’ vroeg Michelin.

`Ik weet het nog niet’, zei David. `Misschien kan ik bij Crazy terecht. Bij hem ben ik altijd welkom.’

`Daar ben je ook alleen’, zei Michelin. `Die jongen is altijd de deur uit.’

`Dat klopt, misschien ben ik daar ook alleen. Maar er is niets wat me stoort. Geen poppetjes, geen vaasjes, geen prulletjes. En ik hoef er niet te wachten op een vader die toch wegblijft.’

`Ik begrijp het’, zei de papegaai. `Je kunt er meer jezelf zijn.’

David kleedde zich aan en trok zijn duffel aan. Hij wist dat het ‘s nachts buiten bedrieglijk koud kon zijn. Hij stopte de gescheurde foto van zijn moeder in de binnenzak van zijn jas.

`Ik wil hier ook niet alleen blijven’, zei de papegaai.

`Dan ga je maar mee.’

Onder de glazen asbak, waar ze steeds hun berichtjes legden voor de anderen die niet thuis waren, schoof David een briefje met het adres van Crazy. Hij zou het toch lullig vinden als zijn vader niet wist waar hij was.

Hij gooide een doek over de kooi, zodat de papegaai tijdens de wandeling geen kou kon vatten, en verliet met de kooi in de hand het huis. Zijn hoofd was wat lichter dan normaal, zoals wanneer hij stiekem bier had gedronken. Het was ook niet niks om van huis weg te gaan.

Hij voelde de ogen van de bovenbuurvrouw in zijn rug priemen. Waarom sliep dat mens niet? Zou hij naar haar omkijken? Nee. Hij keek niet om.

 

Ton van Reen: Katapult (16)

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van

Joep Eijkens: Het soldatenleven is mooi

EIJKENSJ-fotoalbum004

Het soldatenleven is mooi

Ik weet al niet meer waar ik deze foto tegenkwam. Maar in elk geval op een van die talloze rommelmarkten die een verblijf in Pas-de-Calais en daaromtrent extra aantrekkelijk maken.

Een jaartal staat er niet op, maar vast staat wel dat de foto van de Eerste Wereldoorlog dateert.  Je kunt trouwens beter van een briefkaart spreken, want deze foto werd verstuurd door een Franse soldaat die kennelijk gelegerd was in Agen, zeg maar tussen Bordeaux en Toulouse.

Het handschrift is niet overal goed te lezen en bovendien rammelt de tekst nogal. Maar de voornaamste boodschap komt duidelijk over: ‘Ik ben nog altijd in goede gezondheid’. En: ‘Ik kan je zeggen dat het militaire leven een mooi leven is.’

Ja, ik ken de beelden van vrolijk lachende Franse soldaten die in de zomer van 1914 met de trein naar het front trokken alsof ze op vakantie gingen. Gewoon lekker een paar maanden die Duitsers in de pan hakken en dan weer terug naar huis… Wij weten natuurlijk wel beter.

Maar hier, op het moment van deze kaart, zag het leven van onze Jean er nog heel vrolijk uit. De soldaten hadden kennelijk nog de tijd om naar de kermis te gaan en zich daar te laten vereeuwigen in een nepvliegtuig, vliegend over Parijs. In de laatste regel van de briefkaart heeft  de afzender het over een ‘poupe damour. Zou hij zijn liefje nog terug gezien hebben? Het cijfer op de staart van het vliegtuig voorspelt in elk geval weinig goeds voor wie bijgelovig is.

Joep Eijkens

joepeijkens fotoalbum 

fleursdumal.nl magazine

eerder gepubliceerd op www.cubra.nl

More in: - Fotoalbum Joep Eijkens, - Objets Trouvés (Ready-Mades)

The Sorrows of Young Werther (18) by J.W. von Goethe

WERTHER4

The Sorrows of Young Werther (18)

by J.W. von Goethe

JULY 11.

Madame M–is very ill. I pray for her recovery, because Charlotte shares my sufferings. I see her occasionally at my friend’s house, and to-day she has told me the strangest circumstance. Old M–is a covetous, miserly fellow, who has long worried and annoyed the poor lady sadly; but she has borne her afflictions patiently. A few days ago, when the physician informed us that her recovery was hopeless, she sent for her husband (Charlotte was present), and addressed him thus: “I have something to confess, which, after my decease, may occasion trouble and confusion. I have hitherto conducted your household as frugally and economically as possible, but you must pardon me for having defrauded you for thirty years. At the commencement of our married life, you allowed a small sum for the wants of the kitchen, and the other household expenses. When our establishment increased and our property grew larger, I could not persuade you to increase the weekly allowance in proportion: in short, you know, that, when our wants were greatest, you required me to supply everything with seven florins a week. I took the money from you without an observation, but made up the weekly deficiency from the money-chest; as nobody would suspect your wife of robbing the household bank. But I have wasted nothing, and should have been content to meet my eternal Judge without this confession, if she, upon whom the management of your establishment will devolve after my decease, would be free from embarrassment upon your insisting that the allowance made to me, your former wife, was sufficient.”

I talked with Charlotte of the inconceivable manner in which men allow themselves to be blinded; how any one could avoid suspecting some deception, when seven florins only were allowed to defray expenses twice as great. But I have myself known people who believed, without any visible astonishment, that their house possessed the prophet’s never-failing cruse of oil.

The Sorrows of Young Werther (Die Leiden des jungen Werther) by J.W. von Goethe. Translated by R.D. Boylan.

To be continued

werther08 

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: -Die Leiden des jungen Werther, Goethe, Johann Wolfgang von

4e editie van TiLT, crossoverfestival rond literatuur en theater in Tilburg

tilt02

13 – 16 maart 2014 – 4e editie van TiLT

hét crossoverfestival rond literatuur en theater

in Tilburg – 4 dagen lang!

TiLT 2014 telt vier avonden proza en poëzie. Maar dan wel op z’n Tilburgs. Dus met gevoel voor theater. Met verrassende cross-overs. Met muziek en beeldende kunst. En met een spannende combinatie van landelijk bekend en regionaal talent.

tilt03

Do 13 maart: TiLT Light. Concertzaal.

Vr 14 maart: Kroeg op TiLT. Korte Heuvel.

Za 15 maart: TiLT- feest voor wie leest. Poppodium 013.

Zo 16 maart: Morning After TiLT. Bibliotheek.

Meer informatie # website TILT

fleursdumal.nl magazine for art & literature

More in: - Book Lovers, - Book News, Art & Literature News, Tilt Festival Tilburg

« Read more | Previous »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature