Mireille Havet
(1898-1932)
Adieu à la Touraine
À Christiane et à Paul Aeschimann
Ah ! c’est bien tentant de se casser la figure
et d’épanouir son sang sur la terre dure !
Par la fenêtre ouverte : se jeter !
Mourir !
Et le crépuscule laisse monter la lune.
Touraine ! Terre de nos rois,
cœur de France, qu’entoure la guerre
comme un serre-téte sanglant
Touraine !
Tu te mires dans la rivière
avec le croissant de la lune nouvelle.
J’ai vu ton soleil s’évanouir sur la forêt,
glisser avec langueur le long des troncs ambrés,
répandre avec volupté
l’amour de ses flancs dilatés
par cette dernière étreinte d’Automne,
et les rivières, à travers Toi ! Touraine !
à travers toi ! ma France !
s’en vont claires comme des veines
sillonnant tes champs de gais reflets d’argent.
Voici le dernier soir !
La vie nouvelle réclame à chaque instant
une ferveur nouvelle,
et c’est déjà le Départ.
Dernier soir campagnard, ma douleur est intense.
Touraine qui m’as reçue pendant un an de guerre,
à Toi j’adresse ce soir
un dernier appel et une dernière prière.
Tu ne m’as pas trop donné, Touraine !
j’ai su te comprendre et j’ai su t’aimer.
Belles chevauchées des rois à travers la forêt,
vous hantez mes rêves et je pars à regret.
Mais ainsi…..
La guerre perpétuelle aiguise ma nostalgie.
C’est la vie que j’appelle !
Que la mort soit bannie !
Toute ma force se révolte en te contemplant
ma terre !
Toi que l’on a voulu prendre,
que l’on a voulu enlever à ma jeunesse
et que j’aime d’un amour illimité !
Les voitures passent sur le pont.
La roue du moulin tourne près du pont.
J’entends son rythme lent
et le saut des poissons (sous le pont).
Tout cela va finir.
C’est le dernier soir.
Je ne verrai plus le jardin provincial
avec ses fouillis d’herbe
et son grand ciel d’étoile.
Éperdument je me rejette dans la vie bourdonnante,
dans Paris : ma ville fascinante.
Mais le triste attrait de ce que l’on quitte
me retient en arrière…
Ah ! faiblesse ! Mauvaise constitution de l’homme
en face de l’Avenir !
Il faut partir,
Éternellement quitter.
Le but n’est pas ici. Il est beaucoup plus loin,
derrière la mort, — en dehors de l’atteinte de nos mains
Mais que ce serait bon de l’atteindre tout de suite,
avant d’être fatigué par les nombreuses étapes !
De l’atteindre en pleine force,
du haut de cette fenêtre,
et d’épanouir son sang
dans le sang de l’Automne,
de la guerre perpétuelle
et du canon qui tonne !
Ah ! le désir de vivre est encore le plus fort !
Je suis liée à mes dix-sept ans par un sort
et Je ne peux me sauver…..
France, sur toi, sur ton poitrail calme,
mais cerné de frontières enflammées,
je m’écrase ce soir !
flambante, Moi aussi, du désir de savoir !
Sur cette calme Touraine que je domine
de toute ma destinée incertaine,
je m’appuie pour commencer ma Vie !
Base de terre qui ne croulera pas
sous le poids de ma jeunesse,
tu seras mon point de départ,
et ton ciel verse en moi
toute l’allégresse
qui berça nos rois !
Revue Le Mercure de France n°431 (1er juin 1916)
Mireille Havet poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive G-H, Havet, Mireille
Henry Bataille
(1872-1922)
Les souvenirs
Les souvenirs, ce sont les chambres sans serrures,
Des chambres vides où l’on n’ose plus entrer,
Parce que de vieux parents jadis y moururent.
On vit dans la maison où sont ces chambres closes.
On sait qu’elles sont là comme à leur habitude,
Et c’est la chambre bleue, et c’est la chambre rose…
La maison se remplit ainsi de solitude,
Et l’on y continue à vivre en souriant…
Henry Bataille poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bataille, Henry
Ton van Reen
DE MOORD XX
Alice en ik gingen naar buiten, want Cherubijn en de melker bleven aan het drinken. We wandelden langs de kermis en keken naar de zweef en de draaimolen. Die draaiden lusteloos rond, omdat wij er niet meer in gingen zitten. En omdat ook het andere jonge volk weg was. Dat lag te vrijen in het gras van de wei of was doende de vechters van Oeroe en Boeroe aan te vuren. Die waren weer druk bezig elkaar de dorpsbelangen in de gezichten van wit gaasverband te timmeren.
Alice vertelde me over de geallieerden. Dat waren beesten die aan haar hadden gevreten. Canadezen, Amerikanen, Russen, Engelsen, Fransen. Allemaal beesten die ze haatte. Het waren overwinnaars. Ze hadden de vrijheid om te zwijnen. Vonden het niet genoeg om heel Wrak vernield te hebben. Moesten ook meisjes vernielen. Gingen dan pas terug naar Canada, Amerika, Rusland, Engeland en Frankrijk. Vonden het niet genoeg om God in het puin van Wrak te laten huizen. Uit puin zult gij verrijzen. Wilden in puin kinderen verwekken. Wilden geen kinderen verwekken. Wilden alleen hun handen in haar lijf steken omdat dat zacht was en warm. Ze fluisterde tegen me. Er zijn geen kerels. Er is nooit oorlog. Er is nooit vrede. Kerels doden het warme en het zachte.
Ik had het verwacht. Kort na de oorlog had ik veel uniformen gezien. Meer dan in de oorlog. Die ik in de oorlog zag, deugden niet. Die ik na de oorlog zag, deugden net zo min.
Ik vertelde Alice over mijn ouwe bok Kaïn en de Gore Kana. Het was goed dat we nu alles van elkaar wisten.
Later haalden we Cherubijn en de melker uit het café. Ze waren smoorbezopen. We gingen terug naar de wagen. Cherubijn plofte op het bed. De melker draaiden we in een deken en legden hem in de wei. Hij was zo dronken dat hij zeker niet bij ons in de dekenzak kon slapen.
We gingen weer buiten slapen. Alice lag met haar hoofd op het kussen uit de mand van de marmot. Ik lag met mijn hoofd op haar borst. Tussen mijn benen lag de marmot.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Brabant Cultureel – niet mooi
Door Lauran Toorians
Brabant Cultureel en Brabant Literair
Januari 2013 – Nu het laatste uur van het tijdschrift Brabant Cultureel / Brabant Literair lijkt te hebben geslagen, is het tijd om de balans op te maken van dit blad en de feiten op een rij te zetten.
Het tijdschrift Brabant Cultureel ontstond in 1952 onder de titel Brabantia. Nog steeds wordt vaak aangenomen dat dit een voortzetting was van het oudere Brabantia Nostra, dat verscheen sinds 1935, maar dat is niet zonder meer het geval. Brabantia Nostra was het blad van een onafhankelijke stichting met diezelfde naam. Die stichting was niet al te sterk uit de Tweede Wereldoorlog gekomen en besloot in 1951 met het uitgeven van dit blad te stoppen. Op voorspraak van de toenmalige Commissaris van de Koningin kwam het tot een samenwerking met het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant (het latere Noordbrabants Genootschap, NBG) en vanaf 1952 gaven beide organisaties samen het blad Brabantia uit. De titel ontstond dus door een ‘halvering’ van de oudere titel Brabantia Nostra, maar het resultaat van deze samenwerking was een nieuw blad dat begon met jaargang 1. In 1972 trok Brabantia Nostra zich terug als co-uitgever en werd Brabantia volledig het ledenblad van het NBG.
Het NBG bestond zelf al sinds 1837 en startte toen meteen met het uitgeven van Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Daarnaast en daarna publiceerde het NBG nog andere reeksen, maar geen daarvan was echt succesvol. Na de Tweede Wereldoorlog trad het NBG met nieuw elan naar buiten, waarbij het zich steeds meer ook op kunst en cultuur ging richten. In de jaren ’50 en ’60 fungeerde het zelfs als culturele raad voor de Noord-Brabant en ontstond dus een nauwe, formele relatie met de Provincie. Om naar buiten te kunnen treden werd een nieuwe reeks opgezet, het Brabants Jaarboek, waarvan slechts twee afleveringen verschenen in 1949 en 1950. Het was dit gebrek aan levensvatbaarheid enerzijds en anderzijds de behoefte aan een communicatiemiddel met de leden en met de buitenwacht die in 1951 toe leidde tot het ‘huwelijk’ met Brabantia Nostra dat dus in 1952 werd bekroond met het nieuwe tijdschrift Brabantia.
Vooral in de eerste decennia verschenen in het blad ook met enige regelmaat wetenschappelijke bijdragen op het gebied van de (kunst)geschiedenis en speelde het ook een belangrijke rol in de kunstkritiek in Noord-Brabant. In de jaren ’70 en ’80 gingen het NBG en het blad een steeds belangrijker rol spelen in het literaire leven in de provincie. In de jaren ’80 en ’90 was het NBG zelfs leidinggevend op ter terrein van de letteren in de provincie en vervulde het min of meer de rol van het latere LiBra (nu opgegaan in het Brabants Kenniscentrum voor Kunst en Cultuur, bkkc).
Brabantia bleef bij deze ontwikkeling achter. Het blad dutte als het ware in en de zittende redactie toonde nauwelijks nog enige betrokkenheid bij zowel het blad als bij de ontwikkelingen binnen het NBG (en in de provincie). In 1995 greep het NBG in: de zittende redactie werd van haar taken ontheven. Het blad kreeg een nieuwe vormgeving, een totaal nieuw – nu expliciet journalistiek – concept en (vergissing) een nieuwe titel: Brabant Cultureel. Vanaf september 1995 verscheen dit herboren blad, gemaakt door een geheel nieuwe redactie en nog steeds als het blad van het NBG.
Lees verder op de site van ≡ Lauran Toorians (DE FAKKEL) de rest van dit verhaal over de ondergang van Brabant Cultureel en Brabant Literair en de incompetentie, inhaligheid en het culturele onbenul bij het provinciebestuur, ambtenaren en het BKKC.
fleursdumal.nl magazine
More in: Lauran Toorians, The talk of the town
Ernst Stadler
(1883-1914)
Dunkle Fahrt
Die alten Brunnen rauschten wie im Traum
durch fernen Hall vertrauter Abendglocken
und flossen weich ins Dunkel· das den Duft
nachtschwüler Gärten· die ich spät durchwandert·
still atmend trug. Nun tut sich dämmernd auf·
vom schwanken Frühlicht hingetürmt· umwölbt
von Felsenstürzen· purpurtiefen Schluchten·
der letzten Fahrten letzte Ruhestatt:
Mit schwarzem Strom die goldig dunkle Trift.
Die kalten Eisenstufen schreit ich leicht
die leise klirrenden ins Tal· daraus
nicht Rückkehr ist. Nun bette mich
in blauen Schatten blütenloses Land·
traumstarre Flut!
Schonrührt dein schwerer Hauch
mich schauernd an. Schon überweht ein Glanz
mich Trunknen hell wie einer Gottheit Bild
aus blitzendem Gewölk. Schon trübt und wirrt
des Lebens Spiegel fern sich wie ein Traum·
der flatternd zwischen Tag und Dämmer lischt.
1904
Ernst Stadler poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Stadler, Ernst
Vincent Berquez © painting: St Vincent de Paul
kempis.nl poetry magazine
More in: Berquez, Vincent, Vincent Berquez
Voorspel
Voor de eerste repetitie ligt het podium er verlaten
bij, als het Bos van Wallers tussen mei en maart.
Scenario, nog zonder inkt in de marge, kreukloos
in de tas. Op het lijf. Rollen komen mij aangestaard
en stamelend nabij, ik zie ze langzaam bloed en vlees.
Aktes. Het omslaan van mijn blad voelt fijner steeds.
Coupures. Daar zit ik dan, orakelend voor intimi.
Bert Bevers
verschenen in Uit de herinneringen van een souffleur, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2006
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Freda Kamphuis
2 naamwerken voor Jef ©2012 collages
kempis.nl poetry magazine
More in: Freda Kamphuis, Kamphuis, Freda
Albertine Kehrer
(1826-1852)
Morgenstond
Aan de oosterkim verrijst de gouden morgen.
Al wat de nacht hield in zijn floers verborgen
Treedt op voor ‘t oog, terwijl de scheemring zwicht.
En heuvels, dalen, woud, en veld, en weiden,
Ontwakend uit hun nevelsluimer, spreiden
Hun pracht ten toon in ‘t schittrend zonnelicht.
Bestraal mijn borst, o zonne van mijn leven,
Mijn Jezus! wil er licht en warmte aan geven,
Ontsteek er, Heer! uw heldren morgengloed!
Toon bij dat licht mij de verborgenheden
Van ‘thart, waaruit uw beeld te voorschijn treden.
Dat zich naar U vernieuwen, heilgen moet!
Laat mij in ‘t licht van uw genade wandelen,
Leer me in den geest van uwe liefde handelen,
Gelijk een nieuw en ander schepsel, Heer!
Dat ik door een gansch nieuwe levenswijze
Den Schepper mijnes nieuwen levens prijze,
En enkel leve tot uw roem en eer!
Ik bid U niet: Neem weg mijn levensplagen!
Neen! geef geduld, geef liefde om die te dragen,
Geef mij ‘t geloof, dat me alles vromen moet;
Wijl Gij mij alles, zegening en smarte,
Uit uw genadig, liefdrijk zeegnend harte,
En uit uw trouwe handen komen doet!
Ik bid niet om een stil en rustig leven, –
Ook hier zij U ‘t bestuur mijns lots verbleven! –
Neen, geef me een stil, berustend hart alleen!
En, trekt mij de aard in haar beslom’ring mede,
Mijn hart blijv’ steeds vervuld van uwen vrede,
Trek Gij het daaglijks meer naar boven heen!
Ik bid niet: Laat mij spoedig zijn ontheven
Van al de moeite en ‘t lijden van dit leven!
Neen: wees mijn vrede in alles, telkens meer!
Ik bid niet: Laat mij haast uw hemel erven!
Neen, eer ik sterf, laat mij der zonde sterven,
Werk zelf in mij den dood der zonde, Heer!
O Jezus! Morgenzonne van mijn leven!
Laat mij uw glans niet vruchteloos omgeven,
Wees mij ten licht, als ik in ‘t duister sta;
Blijf mij met gloed en heil en vreugde omstralen,
Tot ik in ‘t eind mijn avond zal zien dalen,
En dan blijmoedig naar mijn rustplaats ga.
(Uit: Albertina Kehrer, Gedichten, De Erven De Onder De Linden En Zoon, Amsterdam, 1853, pg. 73-74)
fleursdumal.nl magazine
More in: Albertine Kehrer, Archive K-L, Kehrer, Albertine
Gustave Flaubert
(1821-1880)
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (I)
I
IDÉAL: Tout à fait inutile.
IDÉOLOGUES: Tous les journalistes le sont.
IDOLÂTRES: Sont cannibales.
ILIADE: Toujours suivie de l’Odyssée.
ILLISIBLE: Une ordonnance de médecin doit l’être. Toute signature idem. Cela indique qu’on est accablé de correspondance.
ILLUSIONS: Affecter d’en avoir beaucoup, se plaindre de ce qu’on les a perdues.
ILOTES: Exemple à donner à son fils, mais on ne sait où les trouver.
IMAGES: Il y en a toujours trop dans la poésie.
IMAGINATION: Toujours vive. S’en défier. Quand on n’en a pas, la dénigrer chez les autres. Pour écrire des romans, il suffit d’avoir de l’imagination.
IMBÉCILES: Ceux qui ne pensent pas comme vous.
IMBROGLIO: Le fond de toutes les pièces de théâtre.
IMMORALITÉ: Ce mot bien prononcé rehausse celui qui l’emploie.
IMPÉRATRICES: Toutes belles.
IMPÉRIALISTES: Tous gens honnêtes, polis, paisibles, distingués.
IMPERMÉABLE (un): Très avantageux comme vêtement. Très nuisible à cause de la transpiration empêchée.
IMPIE: Tonner contre.
IMPORTATION: Ver rongeur du commerce.
IMPRÉSARIO: Mot d’artiste qui signifie directeur. Toujours précédé d’habile.
IMPRIMÉ: On doit croire tout ce qui est imprimé. Voir son nom imprimé! Il y en a qui commettent des crimes rien que pour ça.
IMPRIMERIE: Découverte merveilleuse. A fait plus de mal que de bien.
INAUGURATION: Sujet de joie.
INCAPACITÉ: Toujours notoire. Plus on est incapable, plus on doit être ambitieux.
INCENDIE: Un spectacle à voir.
INCOGNITO: Costumes des princes en voyage.
INCRUSTATION: Ne se dit qu’en parlant de la nacre.
INDOLENCE: Résultat des pays chauds.
INDUSTRIE: V. commerce.
INFANTICIDE: Ne se commet que dans le peuple.
INFECT: Doit se dire de toute oeuvre artistique ou littéraire que le Figaro n’a pas permis d’admirer.
INFÉODÉ: Injure très grave et de grand style à jeter à la tête d’un adversaire politique: «Môssieu! Vous êtes inféodé à la camarilla de l’Elysée! « Ne s’emploie qu’à la tribune.
INFINITÉSIMAL: On ne sait pas ce que c’est, mais a rapport à l’homéopathie.
INGÉNIEUR: La première carrière pour un jeune homme. Connaît les sciences.
INHUMATION: Trop souvent précipitée: raconter des histoires de cadavres qui s’étaient dévoré le bras pour apaiser leur faim.
INJURE: Doit toujours se laver dans le sang.
INNÉES (idées): Les blaguer.
INNOCENCE: L’impassibilité la prouve.
INNOVATION: Toujours dangereuse.
INONDÉS: Toujours de la Loire.
INQUISITION: On a bien exagéré ses crimes.
INSCRIPTION: Toujours cunéiforme.
INSPIRATION poétique: Choses qui la provoquent: la vue de la mer, l’amour, la femme, etc.
INSTINCT: Supplée à l’intelligence.
INSTITUT (l’): Les membres de l’Institut sont tous des vieillards et portent des abat-jour en taffetas vert.
INSTITUTRICES: Sont toujours d’une excellente famille qui a éprouvé des malheurs. Dangereuses dans les maisons, corrompent le mari.
INSTRUCTION: Laisser croire qu’on en a reçu beaucoup. Le peuple n’en a pas besoin pour gagner sa vie.
INSTRUMENT: Les instruments qui ont servi à commettre un crime sont toujours contondants quand ils ne sont pas tranchants.
INSURRECTION: Le plus saint des devoirs (Blanqui).
INTÉGRITÉ: Appartient surtout à la magistrature.
INTRIGUE: Mène à tout.
INTRODUCTION: Mot obscène.
INVASION: Excite les larmes.
INVENTEURS: Meurent tous à l’hôpital. Un autre profite de leur découverte, ce n’est pas juste.
ITALIE: Doit se voir immédiatement après le mariage. Donne bien des déceptions, n’est pas si belle qu’on dit.
ITALIENS: Tous musiciens. Tous traîtres.
IVOIRE: Ne s’emploie qu’en parlant des dents.
IVRESSE: Toujours précédée de folle.
Gustave Flaubert
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (I)
(Oeuvre posthume: publication en 1913)
kempis.nl poetry magazine
More in: - Dictionnaire des idées reçues, DICTIONARY OF IDEAS
“Woldgate, 7 November 2010, 11:30am” and “Woldgate, 26 November 2010, 11am”.
Still aus einem Video auf 18 Screens / Still from 18 screen video © David Hockney
David Hockney
A Bigger Picture
Until February 3, 2013
Museum Ludwig in Cologne
David Hockney’s swimming pool paintings are among the most popular images of the 1960s. He attained world fame as a flamboyant figure of “swinging London” and as a chronicler of the cool California way of life. His oeuvre also encompasses perceptive portraits, virtuoso still lifes, and landscapes, as well as photo collages, stage sets, and the smart handling of art-historical phenomena. Over the decades, all this has earned him a place among the world’s leading contemporary artists.
Hockney’s multifaceted work always remains fresh and never ceases to surprise. While working in California, Hockney began to concentrate on the perception of space and the vastness of the landscape, absorbing the latter into panoramic images of the Grand Canyon. In recent years, he has focused his creative attention on landscape painting. As early as 1997 he began contemplating leaving Los Angeles and returning home to rural East Yorkshire. In 2005, Hockney relocated permanently to the UK, settling down in the coastal town of Bridlington, surrounded by plentiful woodland and a predominantly agricultural hinterland. This is where he created a variety of wonderful landscape paintings. Mostly painted directly from nature, these works enable the viewer to approach them immediately at the same time that they retain a high degree of painterly sophistication.
Simultaneous with his traditional painting, some time ago Hockney began experimenting with touchscreen drawings. With the aid of the iPad Brushes app, he recently started to design images on his iPad; their incredible liveliness is fascinating. Some of these pieces will be presented for the first time in Cologne. Distinguished by their special luminosity, they will be shown directly on touchscreens and as large print-outs, constituting a considerable portion of the exhibition. Additionally, Hockney has recently turned his fascination with landscape to the production of impressive multi-focus films. The special recording technique that he developed projects onto eighteen interconnected monitors, resulting in a uniquely intense viewing experience. The complexity of the exhibition reveals an artist who lends totally new impulses to the classical theme of landscape painting. The combination of Hockney’s extraordinary competence and the new stimulus he brings to these works reveals his deep devotion to the visible world and to beautiful things.
This show is based on an exhibition entitled David Hockney: A Bigger Picture, originally curated by Marco Livingstone and Edith Devaney for London’s Royal Academy. Over 150 works will be on view at the Museum Ludwig. Stephan Diederich is the responsible curator here, working closely with the artist himself.
650,000 visitors came to see the David Hockney exhibition at the Royal Academy in London, which ended there on April 9. The slightly altered show is on view at the Museum Ludwig in Cologne until February 3, 2013 (source: Ludwigmuseum Cologne)
fleursdumal.nl magazine
More in: Exhibition Archive
Ton van Reen
DE MOORD XIX
We vormden één gezin. In twee dagen had ik een gezin gevormd. De familie Cherubijn die slechts bestaan had uit Cherubijn en de marmot, had ik uitgebreid met drie volwaardige gezinsleden: Alice, de melker en ik. Hoewel het nooit in de bedoeling van Cherubijn had gelegen vond hij het de gewoonste zaak van de wereld. Ook de marmot vond het gewoon. De mensen die bij de draaimolen stonden om naar hun kinderen te zwaaien moeten gedacht hebben: kjk, dat is een gelukkig gezin. En dat was ook zo. Het enige probleem was dat Cherubijn te veel zoop. Maar dat kwam in de beste families voor. Dat de melker wat simpel was, deed er niet toe. En dat de marmot nauwelijks hersens had en zelfs geen vrije wil, deerde hem niet en ons nog minder.
We bezochten cafés. Cherubijn, de melker en Alice gingen aan een tafeltje zitten. Ik leurde met de marmot en haalde veel geld op. De een gaf al meer dan de ander. Iedereen wilde Alice kopen. De marmot interesseerde hen niet. En niemand scheen er meer behoefte aan te hebben een jongen dronken te voeren.
Alice was niet te koop, maar toch kon ik sommige mensen maar moeilijk aan het verstand brengen dat ik niemand uit mijn eigen familie kon verkopen. In ieder café haalde ik een handvol kleingeld op. Als we het café verlieten, hevelde ik het over in een van de grote broekzakken van de melker. Die avond haalde ik genoeg geld op om er een hele week met zijn vijven van te kunnen leven. En om de huur van het paard te betalen. Zonder zorgen konden we op weg gaan naar Kork om daar ons huis te betrekken.
In het laatste café bleven we hangen. Cherubijn was met geen stok mee te krijgen. En de melker was vrolijk. Hij zong onnozele liedjes. Die waren heel mooi. Alice zong met hem mee. Die twee pasten bij elkaar, hoewel niet zo goed als Alice en ik. In gedachten zag ik Alice al spelen met de melker, bijvoorbeeld landverbeuren. De melker zou met zijn plompe voeten steeds weer in haar land staan. Maar samen konden ze mooi zingen. Ze zongen ‘Romromrom, wat rammelde de bom’ en van een soldaat die gewond was en zijn moeder wilde zien. Van de zomer die zo mooi was omdat er een vogel op een tak zat. En ‘Aan het front, aan het front, wonen we met zijn allen in de grond’. De melker zong de woorden niet klakkeloos mee. Het was of hij voor ieder woord even haperde omdat hij echt op de woorden lette. En huiverde. Soms begreep hij niet wat een rammelende bom met een vogel te maken had en dat een gewonde soldaat zijn moeder wilde zien omdat hij aan het front in de grond woonde.
De mensen klapten. Cherubijn was trots. Hij ging de hele tijd verzitten om zijn nekspieren rust te gunnen en toch te zien hoe de mensen klapten. Hij glunderde, dronk en was trots op zijn familie.
Later begonnen de anderen in het café ook te zingen. Ze zongen soortgelijke liedjes als de liedjes van Alice en de melker. Toch zongen ze lang niet zo mooi.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature