Ton van Reen: DE MOORD XIX
Ton van Reen
DE MOORD XIX
We vormden één gezin. In twee dagen had ik een gezin gevormd. De familie Cherubijn die slechts bestaan had uit Cherubijn en de marmot, had ik uitgebreid met drie volwaardige gezinsleden: Alice, de melker en ik. Hoewel het nooit in de bedoeling van Cherubijn had gelegen vond hij het de gewoonste zaak van de wereld. Ook de marmot vond het gewoon. De mensen die bij de draaimolen stonden om naar hun kinderen te zwaaien moeten gedacht hebben: kjk, dat is een gelukkig gezin. En dat was ook zo. Het enige probleem was dat Cherubijn te veel zoop. Maar dat kwam in de beste families voor. Dat de melker wat simpel was, deed er niet toe. En dat de marmot nauwelijks hersens had en zelfs geen vrije wil, deerde hem niet en ons nog minder.
We bezochten cafés. Cherubijn, de melker en Alice gingen aan een tafeltje zitten. Ik leurde met de marmot en haalde veel geld op. De een gaf al meer dan de ander. Iedereen wilde Alice kopen. De marmot interesseerde hen niet. En niemand scheen er meer behoefte aan te hebben een jongen dronken te voeren.
Alice was niet te koop, maar toch kon ik sommige mensen maar moeilijk aan het verstand brengen dat ik niemand uit mijn eigen familie kon verkopen. In ieder café haalde ik een handvol kleingeld op. Als we het café verlieten, hevelde ik het over in een van de grote broekzakken van de melker. Die avond haalde ik genoeg geld op om er een hele week met zijn vijven van te kunnen leven. En om de huur van het paard te betalen. Zonder zorgen konden we op weg gaan naar Kork om daar ons huis te betrekken.
In het laatste café bleven we hangen. Cherubijn was met geen stok mee te krijgen. En de melker was vrolijk. Hij zong onnozele liedjes. Die waren heel mooi. Alice zong met hem mee. Die twee pasten bij elkaar, hoewel niet zo goed als Alice en ik. In gedachten zag ik Alice al spelen met de melker, bijvoorbeeld landverbeuren. De melker zou met zijn plompe voeten steeds weer in haar land staan. Maar samen konden ze mooi zingen. Ze zongen ‘Romromrom, wat rammelde de bom’ en van een soldaat die gewond was en zijn moeder wilde zien. Van de zomer die zo mooi was omdat er een vogel op een tak zat. En ‘Aan het front, aan het front, wonen we met zijn allen in de grond’. De melker zong de woorden niet klakkeloos mee. Het was of hij voor ieder woord even haperde omdat hij echt op de woorden lette. En huiverde. Soms begreep hij niet wat een rammelende bom met een vogel te maken had en dat een gewonde soldaat zijn moeder wilde zien omdat hij aan het front in de grond woonde.
De mensen klapten. Cherubijn was trots. Hij ging de hele tijd verzitten om zijn nekspieren rust te gunnen en toch te zien hoe de mensen klapten. Hij glunderde, dronk en was trots op zijn familie.
Later begonnen de anderen in het café ook te zingen. Ze zongen soortgelijke liedjes als de liedjes van Alice en de melker. Toch zongen ze lang niet zo mooi.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord