Stefan Zweig
(1881-1942)
Das Mädchen
Heut kann ich keine Ruhe finden …
Das muß die Sommernacht wohl sein.
Durchs off’ne Fenster strömt der Linden
Verträumter Blütenduft herein.
Oh Du mein Herz, wenn er jetzt käme
– Die Mutter ging schon längst zur Ruh –
Und Dich in seine Arme nähme …
Du schwaches Herz, … was tätest du? …
Stefan Zweig poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive Y-Z, Stefan Zweig, Zweig, Stefan
Hans Hermans © photos: History of Britain
( Exmoor National Park, near Porlock 2014)
fleursdumal.nl magazine
More in: Hans Hermans Photos, History of Britain, Photography
Guus Kuijer (Amsterdam, 1942), nationaal en internationaal gelauwerde auteur is te gast over ‘De Bijbel voor ongelovigen’. Inmiddels zijn er drie delen van dit boek verschenen. Vanuit het perspectief van een – ogenschijnlijk – onbelangrijk figuur worden boeken uit de Bijbel toegankelijk gemaakt voor niet-gelovigen.
Guus Kuijer
VPRO Boeken
zondag 18 januari
NPO 1, 11.20 uur
# meer info website vpro-boeken
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Art & Literature News
Richard Lovelace
(1618-1657)
To Lucasta. The Rose
I.
Sweet serene skye-like flower,
Haste to adorn her bower;
From thy long clowdy bed
Shoot forth thy damaske head.
II.
New-startled blush of Flora!
The griefe of pale Aurora,
Who will contest no more,
Haste, haste, to strowe her floore.
III.
Vermilion ball, that’s given
From lip to lip in Heaven;
Loves couches cover-led,
Haste, haste, to make her bed.
IV.
Dear offspring of pleas’d Venus,
And jollie plumpe Silenus;
Haste, haste, to decke the haire,
Of th’ only sweetly faire.
V.
See! rosie is her bower,
Her floore is all this flower;
Her bed a rosie nest
By a bed of roses prest.
VI.
But early as she dresses,
Why fly you her bright tresses?
Ah! I have found, I feare;
Because her cheekes are neere.
Richard Lovelace poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, CLASSIC POETRY
Nog half slapend kwam pastoor Joachim Andrade uit zijn aan de kerk grenzende pastorie. Wat gammel koerste hij recht op de werkplaats van de timmerman af. Hij was driftig. Voor de zoveelste keer moest hij de dronkelap erop wijzen dat het kerkdak nog niet hersteld was. De pastoor had een grote fout gemaakt. Maanden geleden had hij de timmerman een voorschot op de reparatie gegeven, omdat de man had gezegd geld nodig te hebben om materialen voor het karwei te kopen. In plaats van hout had hij er drank voor gekocht. Deze dronkelap kon je alleen na afloop van zijn werk betalen. Voor het geld dat hij al verteerd had, ging hij niet meer aan de slag.
Zo zag de pastoor met zorg de herfst tegemoet. De regen kon met bakken tegelijk de kerk binnenvallen. Alle gipsen heiligen zouden door het water worden aangevreten en op de puinplaats belanden. En ook de houten beelden konden van het vocht lijden. De heilige Franciscus was al van kop tot kont opengebarsten omdat hij onder de drup had gestaan. De pastoor, die zich liep op te vreten over zoveel lapzwanzerij bij de timmerman, riep de dronkelap naar buiten en foeterde hem stevig uit. Naar lucht happend en met een kop zo rood als een kalkoen beende hij terug naar de kerk, het paleis van God dat hevig door de tand des tijds werd aangevreten. De timmerman, die op deze dag toch al niet wist wat voor of achter was, bleef verbouwereerd in zijn deurgat achter. Met een smartelijke trek op zijn gezicht keek hij de opgeblazen zwartrok na. Gewoontegetrouw stak hij zijn handen in zijn zakken en speelde met zijn lul. De pastoor ergerde zich gruwelijk. Hij had hart voor zijn kerk. Het uit hardsteen opgetrokken gebouw werd door zijn parochianen verwaarloosd. Jaar na jaar zag het gebedshuis er slechter uit. De kerk had vooral in de laatste oorlog veel geleden. Een strijd die niet aan Solde voorbij was gegaan, hoewel de mensen het hoe en waarom ervan nooit hadden begrepen. Zoals ze ook nooit het verschil hadden gezien tussen de eigen troepen en de andere. Die anderen spraken een voor hen onverstaanbare taal, maar de eigen soldaten waren net zo vreemd gebleven. Ook zij gedroegen zich als varkens, vielen meiden lastig en stalen als de raven. Net voordat Joachim Andrade de kerk wilde binnengaan, talmde hij even. Hij zag dat de slager het schoongeschraapte varken omhoog takelde.
Omdat Azurri de ogen van de pastoor op zich gericht voelde, tekende hij, zoals het gebruik wilde, met de punt van het mes een kruis over de gespannen witte buik om Gods zegen over het eten af te smeken. Daarna sneed hij het beest in één haal open. De ingewanden vielen naar buiten. Strengen karbonades en lagen spek werden zichtbaar. In gedachten kon de geestelijke de geur van het gebraad al ruiken. Zijn hoofd was al bij het eten. Helemaal niet meer bij de Heer die hem zijn werk verschafte en die daar zielig en alleen in de kerk huisde, in zijn huisje van goud, achter witte gordijntjes. De pastoor vond dat de slager een bijzonder gebed verdiende wanneer de man hem een stuk van de karbonade zou aanbieden. Daarom zwaaide hij meer dan vriendelijk naar Azurri. Daarna ontsloot hij met enige tegenzin de rijk met houtsnijwerk versierde maar door houtworm aangetaste deur van de kerk. Voor hij naar binnen ging, zag hij nog net dat een aantal vrouwen zich voor de deur van de timmermanswerkplaats verzamelde. Naar oud gebruik zorgden de vrouwen van het dorp voor iedere zieke in de gemeenschap. Het twaalftal, uit alle buurtjes bij elkaar getrommeld, wisselde de laatste nieuwtjes uit en begaf zich toen naar binnen. Met zijn allen liepen ze door naar de kamer van het zieke kind en stelden zich op rond het bed. Om de hitte zo veel mogelijk te weren sloten ze de luiken die door de cafémeid waren opengezet. De jongen lag er op dit moment vrij rustig bij. Hij werd niet meer gekweld door zijn nachtmerrie, ook al leek hij soms te ijlen. Toch zag men wel dat zijn toestand in de afgelopen nacht verslechterd was. Hij hoestte bloed. Spatten zaten op de lakens. De vrouwen begrepen dat hij het niet lang meer zou maken. De tijd was aangebroken om hem voor te bereiden op zijn reis naar de eeuwigheid. De weg naar het paradijs, die hij met deze bloedhitte zou moeten afleggen. De hemel, waar hij het wellicht beter zou hebben dan hier bij zijn vader.
Ton van Reen: Landverbeuren (18)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Afgelopen maandag overleed literatuurwetenschapper WAM de Moor. Hij werkte vele jaren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en was daarnaast actief als literatuurcriticus van De Tijd en De Gelderlander.
De Moor promoveerde op een proefschrift over de schrijver J. van Oudshoorn. Hij slaagde er in het archief van Van Oudshoorn op het laatste nippertje te redden.
Naast enkele essaybundels en verzamelingen recensies schreef W.A.M. de Moor een veel geprezen biografie over Van Oudshoorn. Een overzicht van de vele publicaties van De Moor is te vinden op zijn auteurspagina op website van DBNL.
Criticus en literatuurwetenschapper Wam de Moor (1936–2015) overleden.
# Website DBNL bibliografie WAM de MOOR
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, In Memoriam, NONFICTION: ESSAYS & STORIES
Voltaire
(1694-1778)
À une dame ou soit-disant telle
Tu commences par me louer,
Tu veux finir par me connaître.
Tu me louras bien moins ; mais il faut t’avouer
Ce que je suis, ce que je voudrais être.
J’aurai vu dans trois ans passer quarante hivers ;
Apollon présidait un jour qui m’a vu naître ;
Au sortir du berceau j’ai bégayé des vers ;
Bientôt ce dieu puissant m’ouvrit son sanctuaire ;
Mon cœur, vaincu par lui, se rangea sous sa loi.
D’autres ont fait des vers par le désir d’en faire ;
Je fus poète malgré moi.
Tous les goûts à la fois sont entrés dans mon âme ;
Tout art a mon hommage, et tout plaisir m’enflamme :
La peinture me charme ; on me voit quelquefois,
Au palais de Philippe, ou dans celui des rois,
Sous les efforts de l’art admirer la nature,
Du brillant Cagliari saisir l’esprit divin,
Et dévorer des yeux la touche noble et sûre
De Raphaël et du Poussin.
De ces appartements qu’anime la peinture
Sur les pas du plaisir je vole à l’opéra.
J’applaudis tout ce qui me touche,
La fertilité de Campra,
La gaité de Mouret, les graces de Destouches :
Pélissier par son art, le Maure par sa voix,
Tour à tour ont mes vœux et suspendent mon choix.
Quelquefois, embrassant la science hardie
Que la curiosité
Honora par vanité
Du nom de philosophie,
Je cours après Newton dans l’abyme des cieux ;
Je veux voir si des nuits la courrière inégale,
Par le pouvoir changeant d’une force centrale,
En gravitant vers nous s’approche de nos yeux,
Et pèse d’autant plus qu’elle est près de ces lieux
Dans les limites d’un ovale.
J’en entends raisonner les plus profonds esprits,
Maupertuis et Clairault, calculante cabale ;
Je les vois qui des cieux franchissent l’intervalle,
Et je vois trop souvent que j’ai très peu compris.
De ces obscurités je passe à la morale ;
Je lis au cœur de l’homme, et souvent j’en rougis ;
J’examine avec soin les informes écrits,
Les monuments épars, et le style énergique
De ce fameux Pascal, ce dévot satirique ;
Je vois ce rare esprit trop prompt à s’enflammer ;
Je combats ses rigueurs extrêmes :
Il enseigne aux humains à se haïr eux-mêmes ;
Je voudrais, malgré lui, leur apprendre à s’aimer.
Ainsi mes jours égaux, que les Muses remplissent,
Sans soins, sans passions, sans préjugés fâcheux,
Commencent avec joie, et vivement finissent
Par des soupers délicieux.
L’amour dans mes plaisirs ne mêle plus ses peines ;
La tardive raison vient de briser mes chaînes :
J’ai quitté prudemment ce dieu qui m’a quitté ;
J’ai passé l’heureux temps fait pour la volupté.
Est-il donc vrai, grands Dieux, il ne faut plus que j’aime ?
La foule des beaux arts, dont je veux tour à tour
Remplir le vide de moi-même,
N’est pas encore assez pour remplacer l’amour.
Voltaire poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive U-V, Voltaire
Velimir Chlebnikov
(1885-1922)
Когда умирают кони – дышат…
Когда умирают кони – дышат,
Когда умирают травы – сохнут,
Когда умирают солнца – они гаснут,
Когда умирают люди – поют песни.
velimir chlebnikov poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive C-D, Chlebnikov, Velimir
Lord Byron
(1788-1824)
So We’ll Go No More A Roving
So, we’ll go no more a roving
So late into the night,
Though the heart be still as loving,
And the moon be still as bright.
For the sword outwears the sheath,
And the soul wears out the breast,
And the heart must pause to breathe,
And love itself have rest.
Though the night was made for loving,
And the day returns too soon,
Yet we’ll go no more a roving
By the light of the moon.
Lord Byron poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Byron, Lord
Winter in Holland 2015 (2)
Hans Hermans @ photo
fleursdumal.nl magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Hans Hermans Photos, Photography
Aline (Murray) Kilmer
(1888-1941)
Things
Sometimes when I am at tea with you
I catch my breath
At a thought that is old as the world is old
And more bitter than death.
It is that the spoon that you just laid down
And the cup that you hold
May be here shining and insolent
When you are still and cold.
Your careless note that I laid away
May leap to my eyes like flame
When the world has almost forgotten your voice
Or the sound of your name.
The golden Virgin da Vinci drew
May smile on over my head,
And daffodils nod in the silver vase
When you are dead.
So let moth and dust corrupt and thieves
Break through and I shall be glad,
Because of the hatred I bear to things
Instead of the love I had.
For life seems only a shuddering breath,
A smothered, desperate cry,
And things have a terrible permanence
When people die.
Aline Kilmer poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, CLASSIC POETRY
Winter in Holland 2015 (1)
Hans Hermans @ photo
fleursdumal.nl magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Hans Hermans Photos, Photography
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature