LANDVERBEUREN (18) DOOR TON VAN REEN
Nog half slapend kwam pastoor Joachim Andrade uit zijn aan de kerk grenzende pastorie. Wat gammel koerste hij recht op de werkplaats van de timmerman af. Hij was driftig. Voor de zoveelste keer moest hij de dronkelap erop wijzen dat het kerkdak nog niet hersteld was. De pastoor had een grote fout gemaakt. Maanden geleden had hij de timmerman een voorschot op de reparatie gegeven, omdat de man had gezegd geld nodig te hebben om materialen voor het karwei te kopen. In plaats van hout had hij er drank voor gekocht. Deze dronkelap kon je alleen na afloop van zijn werk betalen. Voor het geld dat hij al verteerd had, ging hij niet meer aan de slag.
Zo zag de pastoor met zorg de herfst tegemoet. De regen kon met bakken tegelijk de kerk binnenvallen. Alle gipsen heiligen zouden door het water worden aangevreten en op de puinplaats belanden. En ook de houten beelden konden van het vocht lijden. De heilige Franciscus was al van kop tot kont opengebarsten omdat hij onder de drup had gestaan. De pastoor, die zich liep op te vreten over zoveel lapzwanzerij bij de timmerman, riep de dronkelap naar buiten en foeterde hem stevig uit. Naar lucht happend en met een kop zo rood als een kalkoen beende hij terug naar de kerk, het paleis van God dat hevig door de tand des tijds werd aangevreten. De timmerman, die op deze dag toch al niet wist wat voor of achter was, bleef verbouwereerd in zijn deurgat achter. Met een smartelijke trek op zijn gezicht keek hij de opgeblazen zwartrok na. Gewoontegetrouw stak hij zijn handen in zijn zakken en speelde met zijn lul. De pastoor ergerde zich gruwelijk. Hij had hart voor zijn kerk. Het uit hardsteen opgetrokken gebouw werd door zijn parochianen verwaarloosd. Jaar na jaar zag het gebedshuis er slechter uit. De kerk had vooral in de laatste oorlog veel geleden. Een strijd die niet aan Solde voorbij was gegaan, hoewel de mensen het hoe en waarom ervan nooit hadden begrepen. Zoals ze ook nooit het verschil hadden gezien tussen de eigen troepen en de andere. Die anderen spraken een voor hen onverstaanbare taal, maar de eigen soldaten waren net zo vreemd gebleven. Ook zij gedroegen zich als varkens, vielen meiden lastig en stalen als de raven. Net voordat Joachim Andrade de kerk wilde binnengaan, talmde hij even. Hij zag dat de slager het schoongeschraapte varken omhoog takelde.
Omdat Azurri de ogen van de pastoor op zich gericht voelde, tekende hij, zoals het gebruik wilde, met de punt van het mes een kruis over de gespannen witte buik om Gods zegen over het eten af te smeken. Daarna sneed hij het beest in één haal open. De ingewanden vielen naar buiten. Strengen karbonades en lagen spek werden zichtbaar. In gedachten kon de geestelijke de geur van het gebraad al ruiken. Zijn hoofd was al bij het eten. Helemaal niet meer bij de Heer die hem zijn werk verschafte en die daar zielig en alleen in de kerk huisde, in zijn huisje van goud, achter witte gordijntjes. De pastoor vond dat de slager een bijzonder gebed verdiende wanneer de man hem een stuk van de karbonade zou aanbieden. Daarom zwaaide hij meer dan vriendelijk naar Azurri. Daarna ontsloot hij met enige tegenzin de rijk met houtsnijwerk versierde maar door houtworm aangetaste deur van de kerk. Voor hij naar binnen ging, zag hij nog net dat een aantal vrouwen zich voor de deur van de timmermanswerkplaats verzamelde. Naar oud gebruik zorgden de vrouwen van het dorp voor iedere zieke in de gemeenschap. Het twaalftal, uit alle buurtjes bij elkaar getrommeld, wisselde de laatste nieuwtjes uit en begaf zich toen naar binnen. Met zijn allen liepen ze door naar de kamer van het zieke kind en stelden zich op rond het bed. Om de hitte zo veel mogelijk te weren sloten ze de luiken die door de cafémeid waren opengezet. De jongen lag er op dit moment vrij rustig bij. Hij werd niet meer gekweld door zijn nachtmerrie, ook al leek hij soms te ijlen. Toch zag men wel dat zijn toestand in de afgelopen nacht verslechterd was. Hij hoestte bloed. Spatten zaten op de lakens. De vrouwen begrepen dat hij het niet lang meer zou maken. De tijd was aangebroken om hem voor te bereiden op zijn reis naar de eeuwigheid. De weg naar het paradijs, die hij met deze bloedhitte zou moeten afleggen. De hemel, waar hij het wellicht beter zou hebben dan hier bij zijn vader.
Ton van Reen: Landverbeuren (18)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van