Elke zomer opnieuw slaat het Kunstenfestival van Watou haar tenten op in het gelijknamige kunstdorpje aan de Franse grens. Dichters en beeldend kunstenaars, aanstormend talent en gevestigde waarden, kunstwerken uit binnen- en uit buitenland strijken er neer en vormen een bijzonder kunstenparcours. Het dorp is de setting en biedt een tiental karakteristieke locaties als tentoonstellingsruimte: een voormalig klooster, een oude boerderij of de kelder van een brouwerij. De wisselwerking tussen die verrassende, nostalgische ruimtes met hedendaagse beeldende kunst en poëzie zorgt telkens weer voor een unieke kunstbeleving. Zomeren in Watou is dan ook prikkelen en onthaasten tegelijk. Kleine momenten van gelukzaligheid.
Iedere editie van het Kunstenfestival kadert in een ander thema, waarrond intendant Jan Moeyaert en poëziecurator Willy Tibergien beeld en taal samenbrengen. Schrijvers, dichters en kunstenaars palmen gedurende een zomer het dorp in en bieden de bezoekers een caleidoscoop aan inzichten en perspectieven rond een bepaald onderwerp. In het verleden onder meer tentoonstellingen over de liefde in al haar facetten, over toevallige ontmoetingen, blijvende herinneringen en het geluk in overvloedige tijden. Verhalen verzamelen.
Kunstenfestival Watou viert haar 35ste verjaardag en daarom worden de bezoekers getracteerd op een portie tijd. Met de ondertitel ‘in de luwte van de tussentijd’ als rode draad wordt Kunstenfestival Watou meer dan ooit een traag, maar boeiend belevingsfestival.
Het is niet vanzelfsprekend om in onze flitsende multimediale wereld traagheid toe te laten. De wereld ademt slordig en haastig verder, we drammen en denderen maar door: drukdrukdruk. Geen tijd voor tussentijd.
Samen met kunstenaars, dichters, schrijvers, bezoekers en andere doordenkers wil men deze zomer in Watou even stil staan. Aandacht schenken aan aandacht voor de juiste dingen. Het omarmen van de schoonheid van het alledaagse. Het koesteren en vermenigvuldigen van de momenten van verwondering. Het nemen van tijd voor weemoed en herinnering. Goede schrijvers en kunstenaars hebben de gave om de alledaagse kleine dingen en voorbijgaande momenten anders te benaderen: zij zien meer, kijken anders. Hun werk vertelt er over. Maak dus even tijd om los te laten, om samen met hen aangenaam te verpozen, met aandacht voor de kabbelende alledaagse tussentijd.
DEELNEMENDE KUNSTENAARS EN DICHTERS
EX SITU Gedichten in het dorp Martijn Engelbregt – Jonas van Put – Merel Karhof – Dana Wyse – Wisława Szymborska – 1 FESTIVALHUIS – Gideon Kiefer – Stijn Vranken – Inge Braeckman – Henk Visch – Mieke Teirlinck – Gwy Mandelinck – Hendrik Carette – Jan Fabre – Laurent Perbos – Merel van Beukering – Elodie Antoine – John Isaacs – Kurt de Boodt – Fernando Pessoa – Robert Devriendt – Dichterbij Joke van Leeuwen – 2 GEMEENTEHUIS -Géraldine van Wessem – Remco Campert – Meggy Rustamova – Ryan Gander – 3 RODE HOED – Jonas Vansteenkiste & Mivalti vzw – Lut de Block – 4 DOUVIEHOEVE – Stanislas Lahaut & Benjamin Van Oost – Peter Verhelst – Robert Roelink – Antjie Krog – Giuseppe Licari – Roland Jooris – Stanislas Lahaut – Roel Heremans – Herman van Veen – Griet Dobbels – Anna Enquist -Steve Schepens – Yahya Hassan – Claude Lévêque – Latifa Echakhch – Oliverio Girondo – Krištof Kintera – Dichterbij Remco Campert – 5 GRAANSCHUUR – Yves Velter – Tadeusz Rozewicz – Sofie Muller – Charlotte Van Den Broeck – Andy Warhol – Chantal Pollier – Rutger Kopland – Paul Claes – Samuel Rousseau – 6 PAROCHIEHUISJE – Jeffrey Michael Austin – Meggy Rustamova – Tom Callemin – Sam Durant – Robert Anker – Bart Moeyaert – Margriet van Breevoort – Dichterbij Luuk Gruwez – 7 KELDER BROUWERIJ – Hans Op de Beeck – Peter Theunynck – 8 KLOOSTER – Vadim Fishkin – herman de vries – Anna Hepler – Peter de Cupere – Linda van Boven – Frie J. Jacobs – Esther Jansma – Carl Schröder – 9 HUISJE KLEINE MARKT – Ies Schute – Walter Haesaert – Katrin Dekoninck – 10 KERK – Tim Noble & Sue Webster – Tim Etchells – Krištof Kintera – Maud Vanauwaert – Tentoonstelling zomerzinnen – Josse De Pauw & Stoomboot – Peter Verhelst – Joke van Leeuwen & Lies Van Gasse – Frank Adam Rum en Roem – Maud Vanhauwaert -Er staat een dichter in mijn tuin – Spekende ezels – deluxe – De Bank – Lara Taveirne – Relaas Wouter Deprez & Randall Casaer – Griet Op De Beeck – Oogst – Roderik Six – Elke Geraerts – Eefje De Visser – David Troch & Steven De Bruyn – De Muur – Josse De Pauw en Kat & Dirk Steppe – Joke van Leeuwen en Lies Van Gasse – Frank Adam en Martha Verschaffel – Paul Verrept en Ingrid Godon – Watou voor kinderen enz enz
Kunstenfestival Watou 2015
vindt plaats tot en met 30 augustus
# Meer informatie op website Kunstenfestival Watou
fleursdumal.nl magazine
More in: Andy Warhol, Art & Literature News, Literary Events, STREET POETRY, THEATRE, Watou Kunstenfestival
Under the skin
Textielmuseum Tilburg
t/m 20 september 2015
Sculpturen van stof en mensenhaar die het midden houden tussen iets menselijks en dierlijks. Zwanenvleugels die, verwijzend naar Icarus, staan voor de onmacht van de mens. Dekens, verwrongen tot grote skeletten: de expositie ‘Under the skin’ gaat over kwetsbaarheid, over leven, pijn en bescherming. In deze tentoonstelling zijn sculpturen, installaties en films te zien van kunstenaars uit verschillende landen. De onderwerpen zitten ons dicht op de huid, evenals het gebruikte materiaal: stof.
Stof is zacht, flexibel en tactiel. Stof biedt warmte, bescherming, comfort. Textiel is een materiaal waar we ons dagelijks mee omhullen. In de beeldende kunst wordt het vaak gebruikt om te verwijzen naar het typisch ‘vrouwelijke’. Maar de associaties gaan tegenwoordig veel verder. Doordat het als medium zo dicht bij de mens staat, leent het zich voor het aan de orde stellen van levensproblematieken. Dreigende bivakmutsen, lieflijke bloemenjurken, ‘harnassen’ van afgedankte tapijten of met stof omwonden geweien: de werken in ‘Under the skin’ spelen in op gevoelens van aantrekken en afstoten.
In de groepstentoonstelling ‘Under the skin’ wordt werk van de volgende kunstenaars gepresenteerd: Karin Arink (NL), Madeleine Berkhemer (NL), Clarina Bezzola (V.S./CH), Sara Bomans (B), Célio Braga (BR/NL), Berlinde De Bruyckere (B), Birgit Dieker (D), Didier Faustino (Fr/PT), Esther de Groot (NL/SE), Rebecca Horn (D), Maartje Korstanje (NL), Tomoko Mukaiyama (JP/NL), Nick Knight (GB) / LucyandBart (NL/GB), Anne van de Pals (NL), Grayson Perry (GB), Alet Pilon (NL), Chrystl Rijkeboer (NL), Hinke Schreuders (NL), Marian Schoettle (V.S.), Misato Unno (JP/NL), Levi van Veluw (NL), Lie van der Werff (NL), Erwin Wurm (AT), Ray Zijlstra (NL).
# Meer informatie op website: www.textielmuseum.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, FDM Art Gallery, Maartje Korstanje
Sidney Lanier
(1842 – 1881)
Clover
Inscribed to the Memory of John Keats
Dear uplands, Chester’s favorable fields,
My large unjealous Loves, many yet one —
A grave good-morrow to your Graces, all,
Fair tilth and fruitful seasons!
Lo, how still!
The midmorn empties you of men, save me;
Speak to your lover, meadows! None can hear.
I lie as lies yon placid Brandywine,
Holding the hills and heavens in my heart
For contemplation.
‘Tis a perfect hour.
From founts of dawn the fluent autumn day
Has rippled as a brook right pleasantly
Half-way to noon; but now with widening turn
Makes pause, in lucent meditation locked,
And rounds into a silver pool of morn,
Bottom’d with clover-fields. My heart just hears
Eight lingering strokes of some far village-bell,
That speak the hour so inward-voiced, meseems
Time’s conscience has but whispered him eight hints
Of revolution. Reigns that mild surcease
That stills the middle of each rural morn —
When nimble noises that with sunrise ran
About the farms have sunk again to rest;
When Tom no more across the horse-lot calls
To sleepy Dick, nor Dick husk-voiced upbraids
The sway-back’d roan for stamping on his foot
With sulphurous oath and kick in flank, what time
The cart-chain clinks across the slanting shaft,
And, kitchenward, the rattling bucket plumps
Souse down the well, where quivering ducks quack loud,
And Susan Cook is singing.
Up the sky
The hesitating moon slow trembles on,
Faint as a new-washed soul but lately up
From out a buried body. Far about,
A hundred slopes in hundred fantasies
Most ravishingly run, so smooth of curve
That I but seem to see the fluent plain
Rise toward a rain of clover-blooms, as lakes
Pout gentle mounds of plashment up to meet
Big shower-drops. Now the little winds, as bees,
Bowing the blooms come wandering where I lie
Mixt soul and body with the clover-tufts,
Light on my spirit, give from wing and thigh
Rich pollens and divine sweet irritants
To every nerve, and freshly make report
Of inmost Nature’s secret autumn-thought
Unto some soul of sense within my frame
That owns each cognizance of the outlying five,
And sees, hears, tastes, smells, touches, all in one.
Tell me, dear Clover (since my soul is thine,
Since I am fain give study all the day,
To make thy ways my ways, thy service mine,
To seek me out thy God, my God to be,
And die from out myself to live in thee) —
Now, Cousin Clover, tell me in mine ear:
Go’st thou to market with thy pink and green?
Of what avail, this color and this grace?
Wert thou but squat of stem and brindle-brown,
Still careless herds would feed. A poet, thou:
What worth, what worth, the whole of all thine art?
Three-Leaves, instruct me! I am sick of price.
Framed in the arching of two clover-stems
Where-through I gaze from off my hill, afar,
The spacious fields from me to Heaven take on
Tremors of change and new significance
To th’ eye, as to the ear a simple tale
Begins to hint a parable’s sense beneath.
The prospect widens, cuts all bounds of blue
Where horizontal limits bend, and spreads
Into a curious-hill’d and curious-valley’d Vast,
Endless before, behind, around; which seems
Th’ incalculable Up-and-Down of Time
Made plain before mine eyes. The clover-stems
Still cover all the space; but now they bear,
For clover-blooms, fair, stately heads of men
With poets’ faces heartsome, dear and pale —
Sweet visages of all the souls of time
Whose loving service to the world has been
In the artist’s way expressed and bodied. Oh,
In arms’ reach, here be Dante, Keats, Chopin,
Raphael, Lucretius, Omar, Angelo,
Beethoven, Chaucer, Schubert, Shakespeare, Bach,
And Buddha (sweetest masters! Let me lay
These arms this once, this humble once, about
Your reverend necks — the most containing clasp,
For all in all, this world e’er saw!) and there,
Yet further on, bright throngs unnamable
Of workers worshipful, nobilities
In the Court of Gentle Service, silent men,
Dwellers in woods, brooders on helpful art,
And all the press of them, the fair, the large,
That wrought with beauty.
Lo, what bulk is here?
Now comes the Course-of-things, shaped like an Ox,
Slow browsing, o’er my hillside, ponderously —
The huge-brawned, tame, and workful Course-of-things,
That hath his grass, if earth be round or flat,
And hath his grass, if empires plunge in pain
Or faiths flash out. This cool, unasking Ox
Comes browsing o’er my hills and vales of Time,
And thrusts me out his tongue, and curls it, sharp,
And sicklewise, about my poets’ heads,
And twists them in, all — Dante, Keats, Chopin,
Raphael, Lucretius, Omar, Angelo,
Beethoven, Chaucer, Schubert, Shakespeare, Bach,
And Buddha, in one sheaf — and champs and chews,
With slantly-churning jaws, and swallows down;
Then slowly plants a mighty forefoot out,
And makes advance to futureward, one inch.
So: they have played their part.
And to this end?
This, God? This, troublous-breeding Earth? This, Sun
Of hot, quick pains? To this no-end that ends,
These Masters wrought, and wept, and sweated blood,
And burned, and loved, and ached with public shame,
And found no friends to breathe their loves to, save
Woods and wet pillows? This was all? This Ox?
“Nay,” quoth a sum of voices in mine ear,
“God’s clover, we, and feed His Course-of-things;
The pasture is God’s pasture; systems strange
Of food and fiberment He hath, whereby
The general brawn is built for plans of His
To quality precise. Kinsman, learn this:
The artist’s market is the heart of man;
The artist’s price, some little good of man.
Tease not thy vision with vain search for ends.
The End of Means is art that works by love.
The End of Ends . . . in God’s Beginning’s lost.”
Summer of 1876
Sidney Lanier poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, CLASSIC POETRY, Keats, John
Zo hernamen de gebeurtenissen op het plein hun gewone loop. De bakkersvrouw haalde het witte laken voor de winkelruit weg. Op zijn tocht langs de hemel scheen de zon nu loodrecht op de daken. Hij liet de gevel in de schaduw van het overhangende dak, zodat de winkelruit niet meer als een spiegel werkte maar de flessen snoep en het brood in de etalage duidelijk liet zien.
Ook de klanten, die gezellig stonden te ouwehoeren. Irma en Josanna Azurri kwamen uit het huis, hun ogen nog halfdicht van de slaap. Met hun lome lijven liepen ze naar de pompbak en raakten het water aan met hun vingertoppen. Nog warm van de slaap leek het water kouder dan het in werkelijkheid was. Ze talmden even. Lieten voorzichtig een hand in het water zakken. Daarna een hele arm. Spetterden elkaar nat en sprongen dan ineens in de spoelbak. Direct klonken hun gillende stemmen weer over het plein. Iedereen die nog last had van de middagslaap, werd er helemaal wakker van. Uit alle hoeken van het dorp liepen de vrouwen over het plein, gewoon om te wandelen maar ook om te weten te komen hoe het met de jongen was. Ze maakten een praatje met de kraaien. Over de kwaliteit van het beddengoed, dat ze keurden door het tussen hun vingers te wrijven en eraan te ruiken. De jongen zelf zagen ze nauwelijks of niet. Hij was nog niet dood. Hij leek niet eens dood te wíllen. Dat maakte hem niet interessant genoeg. Druk pratend veranderden de vrouwen vaak van gespreksonderwerp. Sprongen van de hak op de tak. Kwamen van het beddengoed op wasmiddelen. Van wasmiddelen op ondergoed. Van ondergoed op bruidsjurken. Van bruidsjurken op de een of andere bruidegom. Van de bruidegom op de gek met die meid. Van de gek met die meid op geld verdienen. Van geld verdienen op de alsmaar stijgende prijzen. Een mens moest toch wat over de tand krijgen, anders zou je toch nooit meer in een winkel komen. En ze kwetterden maar door. Hun monden stonden geen ogenblik stil. En als ze niks meer wisten, begonnen ze weer van voren af aan. Of over het weer. Over de overdadige hitte. Hoe lang zou die nog aanhouden? En ten slotte, toen ze helemaal niks meer konden bedenken, over de jongen. Hoe lang duurde dat sterven al? Toch al een paar weken? Dat liep zeker op een tragedie uit. Ook de ouwe vlooientemmer Jacob Ramesz was wakker geworden. Hij strekte zijn benen, ging rechtop zitten en boerde, hoewel hij nog steeds niks te eten had gehad. Hij schopte een paar maal tegen de stoel van opoe om haar te doen ontwaken, voor het geval ze nog mocht slapen. Liep een paar maal op en neer tussen stoel en deur om het bloed weer door zijn lijf te voelen stromen. Voelde weer die ontzettende honger die als een klem in zijn maag zat.
Opoe Ramesz, die leek te barsten van de kou nu ze niet meer volop in de zon zat, rilde in haar slaap. Dat was voor Jacob het sein om haar met stoofje en al een paar meter naar voren te schuiven, zodat ze weer in de hete zon zat. Getuige de glimlach die rond haar mond verscheen, beviel haar dat duidelijk beter. Ook de vier kaarters waren wakker geworden door het schreeuwen van de meisjes Azurri. Opgemonterd door de slaap en onder luid schelden zochten ze hun kaarten bij elkaar. Iedere kaarter had wel wat anders vast dan hij in handen meende te hebben voordat hij in slaap was gevallen. Natuurlijk hadden de anderen die gepikt. Zo was dat elke dag die God gaf hetzelfde. Alvorens verder te spelen besloten ze eerst een nieuwe fles jenever te laten aanrukken. Om op speeltemperatuur te komen. Maar hoe ze ook riepen naar Céleste, ze reageerde niet. Ze had geen weet van haar omgeving, omdat ze met haar gedachten alleen maar bij de jongen was.
Ton van Reen: Landverbeuren (47)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Christine de Pisan
(ca. 1364-1430)
Seulette suis
Seulette suis et seulette veux être,
Seulette m’a mon doux ami laissée,
Seulette suis sans compagnon ni maître,
Seulette suis, dolente et courroucée,
Seulette suis en langueur malaisée,
Seulette suis plus que nulle égarée,
Seulette suis, sans ami demeurée.
Seulette suis à huis ou à fenêtre,
Seulette suis en un anglet mussée,
Seulette suis pour de pleurs me repaître,
Seulette suis, dolente ou apaisée,
Seulette suis, rien n’est qui tant me siée,
Seulette suis en ma chambre enserrée,
Seulette suis, sans ami demeurée.
Seulette suis partout et en tout estre (logis),
Seulette suis où je vais où je siée,
Seulette suis plus qu’autre rien terrestre,
Seulette suis de chacun délaissée,
Seulette suis durement abaissée,
Seulette suis souvent toute éplorée,
Seulette suis, sans ami demeurée.
Princes, or est ma douleur commencée:
Seulette suis de tout deuil menacée,
Seulette suis plus tainte que morée (couleur de mûre),
Seulette suis, sans ami demeurée.
Christine de Pisan poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive O-P, Pisan, Christine de
Tekening van Freda Kamphuis
Titel: gekeerd
Techniek: typografische tekening
Jaar: 2014
Interview Freda Kamphuis door Rob de Vos in MEANDER MAGAZINE:
Beeldend kunstenaar en (visueel) dichter Freda Kamphuis
Zweven tussen meerdere disciplines
link: http://meandermagazine.net/wp/2015/07/zweven-tussen-meerdere-disciplines
fleursdumal.nl magazine
More in: Freda Kamphuis, Freda Kamphuis, Kamphuis, Freda
Stefan George
(1868-1933)
Weihe
Hinaus zum strom! wo stolz die hohen rohre
Im linden winde ihre fahnen schwingen
Und wehren junger wellen schmeichelchore
Zum ufermoose kosend vorzudringen.
Im rasen rastend sollst du dich betäuben
Am starken urduft, ohne denkerstörung.
So dass die fremden hauche all zerstäuben.
Das auge schauend harre der erhörung.
Siehst du im takt des strauches laub schon zittern
Und auf der glatten fluten dunkelglanz
Die dünne nebelmauer sich zersplittern?
Hörst du das elfelied zum elfentanz?
Schon scheinen durch der zweige zackenrahmen
Mit sternenstädten selige gefilde.
Der zeiten flug verliert die alten namen
Und raum und dasein bleiben nur im bilde.
Nun bist du reif, nun schwebt die herrin nieder,
Mondfarbne gazeschleier sie umschlingen.
Halboffen ihre traumesschweren lider
Zu dir geneigt die segnung zu vollbringen:
Indem ihr mund auf deinem antlitz bebte
Und sie dich rein und so geheiligt sah
Dass sie im kuss nicht auszuweichen strebte
Dem finger stützend deiner lippe nah.
Stefan George Gedicht
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive G-H, George, Stefan
Carina van der Walt
bootramp by Lampedusa
die see offer 300 swart anemone
op die strande van Lampedusa
ontmenslik is hulle ledemate spons
wat in die vlak branders roer & roep
vryheid gelykheid broederskap suster Europa
aangespoel damp hulle lywe soutlug
droog hulle sagte oë gryswit & styf
verdamp verlangens verstil uitroepe
Europa kroon Lampedusa op sy strande
met segekranse van verwelkte anemone
Carina van der Walt poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive W-X, Carina van der Walt, Walt, Carina van der
Graffiguur
Bij het beeld van Julien Dillens
Uit het meisje dat poseerde voor
dit beeld moet haast zeker weer een
vrouw gegroeid zijn, die misschien
nog altijd niet weet of ze zichzelf terug
ging zien. Ze kan, over het definitieve
dezer vorm, haar grieven hebben gekend.
Je went niet graag aan jezelf als dat je
huiveren doet. Er is een moed die dat ontstijgt:
Je zwijgt, leeft voort en vermoedt je eigen graf.
Hoe kan marmer, koud als steen toch, warme
tranen laten vloeien over vlees? Is zij, deze
graffiguur, de ware grootte van verdriet?
Bert Bevers
(Verschenen in Afglans – Gedichten 1972-1997, WEL, Bergen op Zoom, 1997)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Hendrik Marsman
(1899-1940)
Slapende vrouw
De onrust en de lichtbewogen
ontvanklijkheid van hare trekken
zijn weggewist en overtogen
door maanlicht, dat in zachte plekken
gestort ligt over kruin en peluw —
en dekens die haar slaap bedekken
welven het maanlicht tot een landschap,
een keten die zijn tere bekkens
van zilverglans doet overstromen —
hoe lieflijk droomt het hoofd daarboven:
de mond, die vlinders niet zou wekken
is vaag geopend en de ogen
die overdag het leven vingen
liggen behoedzaam nu geloken
tussen de ijle zwarte veren
van wimpers en van wenkbrauwbogen.
(Uit: Porta Nigra (1934))
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature