Lord Byron
Italy versus England
With all its sinful doings, I must say,
That Italy’s a pleasant place to me,
Who love to see the sun shine every day,
And vines (not nailed to walls) from tree to tree
Festooned, much like the back scene of a play,
Or melodrame, which people flock to see,
When the first act is ended by a dance
In vineyards copied from the South of France.
I like on autumn evenings to ride out,
Without being forced to bid my groom be sure
My cloak is round his middle strapped about,
Because the skies are not the most secure ;
I know too that, if stopped upon my route,
Where the green alleys windingly allure,
Reeling with grapes red wagons choke the way.—
In England ’twould be dung, dust, or a dray.
I also like to dine on becaficas,
To see the sun set, sure he’ll rise to-morrow,
Not through a misty morning twinkling weak as
A drunken man’s dead eye in maudlin sorrow,
But with all Heaven to himself ; the day will break as
Beauteous as cloudless, nor be forced to borrow
That sort of farthing candlelight which glimmers
Where reeking London’s smoky cauldron simmers.
I love the language, that soft bastard Latin,
Which melts like kisses from a female mouth,
And sounds as if it should be writ on satin,
With syllables which breathe of the sweet South,
And gentle liquids gliding all so pat in,
That not a single accent seems uncouth,
Like our harsh northern whistling, grunting guttural,
Which we’re obliged to hiss, and spit, and sputter all.
I like the women too (forgive my folly!),
From the rich peasant cheek of ruddy bronze,
And large black eyes that flash on you a volley
Of rays that say a thousand things at once,
To the high Dama’s brow, more melancholy,
But clear, and with a wild and liquid glance,
Heart on her lips, and soul within her eyes,
Soft as her clime, and sunny as her skies.
Eve of the land which still is Paradise !
Italian Beauty ! didst thou not inspire
Raphael, who died in thy embrace, and vies
With all we know of Heaven, or can desire,
In what he had bequeathed us ?—in what guise,
Though flashing from the fervour of the lyre,
Would words described thy past and present glow,
While yet Canova can create below ?
‘England ! with all thy faults I love thee still’,
I said at Calais, and have not forgot it ;
I like to speak and lucubrate my fill ;
I like the government (but that is not it) ;
I like the freedom of the press and quill ;
I like the Habeas Corpus (when we’ve got it) ;
I like a Parliamentary debate,
Particularly when ’tis not too late ;
I like the taxes, when they’re not too many ;
I like a seacoal fire, when not too dear ;
I like a beef-steak, too, as well as any ;
Have no objection to a pot of beer ;
I like the weather,—when it is not rainy,
That is, I like two months of every year.
And so God save the Regent, Church, and King !
Which means that I like all and every thing.
Our standing army, and disbanded seamen,
Poor’s rate, Reform, my own, the nation’s debt,
Our little riots just to show we’re free men,
Our trifling bankruptcies in the Gazette,
Our cloudy climate, and our chilly women,
All these I can forgive, and those forget,
And greatly venerate our recent glories,
And wish they were not owing to the Tories.
Lord Byron (1788-1824)
Italy versus England
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Byron, Lord
De Voedselbank (2)
Een week later toen ik de camper ging halen, was hij voorzien van een Belgische APK-keuring. Die was beter dan de Nederlandse, dus dat bood extra zekerheid, beweerde de autodealer met zijn zangerige Vlaams. Maar eerst moest ik met zijn echtgenote, een vlotte dame van rond de veertig, naar Brussel toe met de auto. Daar zou ik bij een transitloket een tijdelijke kentekenplaat en documenten ontvangen om het vehikel mee uit te voeren. Het was een rit van vijfenzestig kilometer.
Door een wegomleiding liepen we fikse vertraging op en arriveerden tegen het einde van de ochtend bij het transitkantoor. Mensen hingen er landerig op harde banken, de ambtenaren, waarvan er duidelijk te weinig waren, namen hun tijd, en ook de povere sfeer van stoffig ochtendlicht dat binnenviel op een versleten interieur waar een muffe geur van opsteeg, deed mij denken aan een gemeentekantoor in het voormalig Oostblok.
Ik was anderhalf uur later een paar honderd euro lichter door het afwikkelen van al die formaliteiten. Maar dat tastte mijn humeur niet aan, want toen ik in Namen het terrein af reed met mijn camper, begon mijn vrijheid.
Het was of mijn reis een blanco wegenkaart was. Ongeacht door welk land ik ging toeren, ik had geen plek die mij verplichtte te blijven, geen serene haven om in aan te spoelen, noch keerde ik terug naar die oorlogszone van haat en wrok, die zich samenbalde in negentig kilo vlees dat met enge hakken paradeerde op de houten vloer van de echtelijke woning.
Ik dacht niet langer in termen van een toekomst of schijnzekerheden, ik dacht in het hierna. Hierna zal het beter zijn.
Na een zwerftocht van een paar weken, bracht ik mijn camper naar een APK station. Mijn geïmporteerde huis op wielen zou de Nederlandse nationaliteit krijgen. Gele kentekenplaten die behoorden aan een jaartal dat ik nooit had kunnen betalen als het echt een nieuwe bolide betrof. Maar deze knappe Italiaan was twintig jaar oud.
De garagehouder, Norbert, inspecteerde de camper op de brug. Ondertussen versomberde zijn gezicht. De APK was ver uit beeld, deelde hij mee. Remmen, schokbrekers, gasinstallatie voor de boiler, de kachelmotor in het dashboard: het was allemaal aan vervanging toe. Hij wees mij op een sticker aan de buitenkant van de camper waaruit bleek dat het een verhuurcamper was geweest. Vandaar het hoge kilometrage op de teller. Van de tweehonderdduizend die erop stonden, was er naar schatting de laatste honderdduizend gedraaide kilometers niets aan onderhoud gedaan – dienden de distributieriem, V-snaar en oliekeringen ook te worden vernieuwd.
Norbert gebaarde dat ik achter hem aan moest lopen, de camper in. Hij liet mij de bodem van de douche zien en toonde mij de gaten waarlangs het water in het verleden naar beneden was gestroomd. Het hout daaronder was vochtig en vermolmd. Douchen vermeed ik maar beter, raadde hij mij aan. En de ijskast deed het alleen als de accu hem tijdens het rijden koelde. Maar als hij stil stond, vergeet het maar.
De deurbel ging. Sylvia, mijn hospita, lag boven te slapen. Ze had MS, was te pas en te onpas doodmoe. Ik wilde haar niet storen en deed open. Er stond een Marokkaan voor de deur. Mogelijk was hij van de post, maar toen hij zijn ID liet zien, begreep ik dat hij een Bijzonder OpsporingsAmbtenaar was. Met een rasperige stem en een Ali-B accent informeerde hij of hij met de heer Van Amerongen van doen had. Even ging er door me heen dat hij familie had in Marokko, die, als ze zouden vluchten uit dat land, niet werden teruggestuurd. Dacht ik aan die talloze vluchtelingen uit het Midden Oosten en Afrika die een huis kregen toegewezen en een leven lang een inkomen ontvingen tot hun god ze hier van het aardse kikkerlandparadijs kwam halen.
Of ik mijn camper weg wilde halen van de parkeerplaats, vroeg de ambtenaar. Het vehikel stond erg in de weg volgens de omwonenden die er slecht langs konden met hun rollators, omdat de achterkant zo uitstak. Maar het bedierf ook het straatbeeld, vonden ze.
De Marokkaan probeerde toegeeflijk te zijn. Ik vond dat heel ontwapenend. Vooral toen hij toelichtte dat het niet ging om een enkele klacht, maar een stortvloed aan klachten. Een onhoudbare situatie voor de gemeente. Dit opgeteld bij de verordening dat een kampeerauto maximaal drie dagen op de openbare weg geparkeerd mag staan, dwong hem een proces-verbaal uit te schrijven. Maar hij wilde het deze keer door de vingers zien, stelde de BOA, en opperde dat ik mijn Italiaanse vriend ergens zou kunnen stallen.
‘Ja, goed idee, stallen!’ zei ik enthousiast. ‘Die 100 euro per maand heb ik nog liggen in de oude sok van mijn tante uit Hengelo.’
Handig, dacht ik, sociale controle. Onder die bejaarden in de serviceflat bevindt zich vast nog een handvol verzetsstrijders uit WO II die naar buiten stormen als een licht getinte boef met een bontkraagje in de buurt van mijn Fiat Ducato komt. Sluiten ze mij in de armen met een boksbeugel en een bebloede honkbalknuppel waarmee ze de onschuldige crimineel een kopje kleiner hebben gemaakt. Maar nee, rollators! Een ware klachtenregen!
Op de parkeerplaats startte ik de motor van de camper, die drie dagen niet had gedraaid. Terwijl de rookwolken boven mij optrokken, controleerde ik de banden door er demonstratief tegen aan te trappen. Ondertussen werd het een drukte van belang achter de ramen van het bejaardencomplex. Vriendelijk zwaaide ik naar de silhouetten van verstarde ergernis en opwinding en besloot het afscheid waardig te laten zijn. Met de ruitensproeier spoelde ik het stof van de voorruit en reed van de parkeerplaats af, traag als een slak in een donkere wolk van rook en stank.
Op de weemoedige klanken van een cd met Fado muziek, reed ik weg in de richting van de polder en parkeerde ter hoogte van een recreatieplas waar een bijna landelijke rust heerste. Ganzenkolonies vlogen af en aan, een aalscholver op een verweerde houten paal in het water strekte zijn vleugels ijdel uit. Een man met een hond appte op zijn telefoon, twee jochies met hun moeder achter de kinderwagen, joegen eenden op.
Door de open ramen kabbelde de stilte binnen op een bries, ging op in de muziek, in het bezongen leed van een fadista. Het deed me denken aan het wit tussen dichtregels. Dat het elkaar versterkt op een raadselachtige wijze. Toen ik Sylvia net ontmoet had, vreeën we dagen achtereen, en daartussen lag haar ademen, haar strelen, scheen onze fado geborgd in de stilte en bewaarde ik dat, ook als ik niet bij haar was.
Op den duur verdween die rust, die lafenis. Sylvia kreeg uit het niets paniekaanvallen of hysterische buien die plots kwamen opzetten en even vlug weer afzwakten. Allemaal de schuld van Judith, wist ze. Door de stress die mijn toekomstige ex opwekte, was haar ziekte versneld progressief geworden. Daar twijfelde Sylvia geen moment aan. Maar toen we onlangs bij de neuroloog waren, bleek dat het proces van haar geestelijk verval al vier maanden stil stond. Sommige littekens op haar hersens geslonken.
Ik startte de camper en wilde weg rijden. Maar de voorband draaide nodeloos in de rondte, zakte dieper weg in de modder. Ik stapte uit. Er viel niemand te bekennen om mij hulp te bieden. Dan bleef er nog maar een mogelijkheid over: de ANWB. Die hielpen altijd. De dame van deze organisatie die mij te woord stond aan de telefoon, legde uit dat er een onderscheid was. In het geval van vastraken in de modder restte het ANWB lid niets anders dan een particuliere sleepdienst te bellen. De ANWB was wel goed maar niet gek.
‘Feitelijk heeft u pech,’ besloot de dame, ‘en ik vind het erg lastig voor u dat u uw reis niet kunt vervolgen, maar dit soort pech valt niet onder onze pechhulp.’
Een robuuste kerel met leren laarzen en een groene parka aan, wilde met zijn hond vertrekken in een SUV, maar toonde zich bereid mij eerst te helpen. Het bleek zinloos. De camper was bijna 3000 kilo zwaar en niet onder de indruk van de SUV met zijn sleepkabel.
Hoewel er een lichte onrust in mij ontstond, wandelde ik de polder in, waar ik ongetwijfeld een boer met een tractor zou tegenkomen, ware het niet dat een aantal jaren geleden de laatste boer in de polder was onteigend. Want als de nabij gelegen rivier buiten haar oevers dreigde te treden, moesten de sluizen open kunnen.
Kalm overzag ik de onmogelijkheid van mijn zoektocht, maar liep toch door, ging af op het verre geluid van een tractor.
Op een boerenerf was een jonge kerel met een lawaaierige minitractor balen veevoer aan het optassen. Tevergeefs zwaaide en riep ik naar hem – klom over het houten hek en liep de twintiger met zijn baseballpet op zijn hoofd tegemoet. Maar amper stond ik op het erf, of ik maakte alweer rechtsomkeert om te ontkomen aan een Mechelse herder die blaffend op mij af stormde. In een flits sprong ik over het hek met een lenigheid die me deugd deed en stelde tot mijn vreugde vast dat de jongeman door de waakzame hond mijn kant op keek.
Bij de camper schoot de jongen te binnen dat hij geen sleepkabel had. Een ijzeren stang, onderdeel van de vork aan de voorzijde van de tractor, bood een oplossing. Stevig met elkaar verbonden, trok de pittige landbouwmachine de camper aan zijn trekhaak uit de modder. Met een kleine bocht naar links, zou het plaveisel mijn huis op wielen uit zijn benarde positie bevrijden, maar de jonge boer maakte een stuurfout en de plastic bumper van mijn Fiat klapte vol op de voorkant van de tractor – frommelde in elkaar als een prop papier. Langzaam schoof het achterlicht omhoog, terwijl de bedrading uit de plastic behuizing stulpte.
De tractor was niet verzekerd, bekende de boer onthutst.
Mijn ontgoocheling week voor een mat soort verdriet. Dit was een van die momenten waarop je gewoon je verlies moest nemen. Ik had de camper voor 3000 euro laten repareren. Mijn geld was op.
Tijdens het inloopspreekuur van het Instituut voor Maatschappelijk Welzijn werd ik geholpen door Petra, een maatschappelijk werkster die dit jaar met pensioen ging. Ik legde haar uit dat ik als thuisloze geen recht had op een bijstandsuitkering en ik mijn tijdelijke kamer bij mijn hospita uit moest.
Petra telefoneerde met ene Maureen, een Engelse vrouw die inmiddels op leeftijd was. Vroeger bezorgde ze daklozen een onderkomen op haar boerderij. In principe was ze gestopt met die vorm van dienstverlening, liet de oude landlady aan Petra over de telefoon weten, maar met een camper lag het net even anders. Ze wilde onder voorbehoud met mij kennis maken.
Maureens’ hoeve lag op de rand van een verlaten en waterrijk buitengebied met boerderijen en grazende koeien aan de einder. Maar de landelijke stilte verdween toen ik naderde; het lawaai op de aangrenzende A16 en de HSL richting Rotterdam, zwol aan tot een crescendo van verkeersgedruis.
Ik reed een zandpad op, dat om een kolossale vervallen schuur naar het erf slingerde.
De deurbel deed het niet – ik rammelde met de klepel op de voordeur. Na enig gestommel binnen, ging er een andere deur open. Maureen lachte haar bijna tandeloze mond naar mij bloot en stak ter begroeting een hand naar mij op. De ketting met edelstenen om haar hals, schitterde in het daglicht.
Ik volgde haar een schemerige gang in, die naar katten rook, terwijl een petroleumgeur ons tegemoet walmde. In de keuken pruttelde vlees boven een vuurtje en sprongen de katten van tafel.
Maureen staarde me aan. De oude vrouw met de nepedelstenen aan kettingen om haar hals, schoof haar wrong over een schouder – het wollen vest dat ze droeg was net zo grijs als haar haar.
Ik legde uit dat ik een staplek nodig had, omdat de verwarming op stroom en gas werkte. En dat was niet de enige reden: als de omwonenden merkten dat ik in mijn camper sliep, kreeg ik een boete van de gemeente.
‘Geldt die regel nog steeds?’ vroeg Maureen met een Engels accent. ‘Word je er gewoon bij gelapt door een buurtbewoner.’
‘En mijn vriendin heeft MS. Omdat we het risico lopen bekeurd te worden, is ze voortdurend gespannen en op haar hoede.’
‘Was er ook iets dat speelde in haar jeugd?’ vroeg de landlady.
‘Ja, die verliep niet goed.’
‘Dan heeft ze al chronische stress opgebouwd toen ze jong was. Als je dat op latere leeftijd nog hebt, wordt het van kwaad tot erger.’
Ik toonde een foto van Sylvia. Met gekruiste benen zat ze in een stoel, haar lijf gestoken in een zwarte jurk, weemoedig blikkend in de lens, haar lippen licht rood geverfd.
‘Mooi is ze. Helemaal naturel,’ zei Maureen en boog voorover om haar nog beter te kunnen zien. ‘Ze is een engel. Jouw reddende engel.’
Buiten sloegen de honden aan. Er reed een tractor het erf op.
Niels Landstra: De Voedselbank (2)
wordt vervolgd
Niels Landstra (1966) is dichter, schrijver, schilder en muzikant.
De Voedselbank is een bewerkt fragment uit Niels Landstra’s debuutroman: Monddood. Monddood verschijnt in de loop van 2017 bij uitgeverij Droomvallei.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels, Niels Landstra
Oscar Wilde
Her Voice
The wild bee reels from bough to bough
With his furry coat and his gauzy wing,
Now in a lily-cup, and now
Setting a jacinth bell a-swing,
In his wandering;
Sit closer love: it was here I trow
I made that vow,
Swore that two lives should be like one
As long as the sea-gull loved the sea,
As long as the sunflower sought the sun,-
It shall be, I said, for eternity
‘Twixt you and me!
Dear friend, those times are over and done;
Love’s web is spun.
Look upward where the poplar trees
Sway and sway in the summer air,
Here in the valley never a breeze
Scatters the thistledown, but there
Great winds blow fair
From the mighty murmuring mystical seas,
And the wave-lashed leas.
Look upward where the white gull screams,
What does it see that we do not see?
Is that a star? or the lamp that gleams
On some outward voyaging argosy,
Ah! can it be
We have lived our lives in a land of dreams!
How sad it seems.
Sweet, there is nothing left to say
But this, that love is never lost,
Keen winter stabs the breasts of May
Whose crimson roses burst his frost,
Ships tempest-tossed
Will find a harbour in some bay,
And so we may.
And there is nothing left to do
But to kiss once again, and part,
Nay, there is nothing we should rue,
I have my beauty,-you your Art,
Nay, do not start,
One world was not enough for two
Like me and you.
Oscar Wilde (1854 – 1900)
Her Voice
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive W-X, Wilde, Oscar, Wilde, Oscar
Afanasi Fet
(1820 – 1892)
Kolkende storm . . .
Kolkende storm in de luchtzee,
Kokend van woede het sop;
Kolkende zee van gedachten,
Kokend van woede mijn kop;
Kolkende zee van gedachten,
Stortvloed van drift in de kop;
Donkere wolken op wolken,
Kokend van woede het sop.
Afanasi Fet, Буря на небе вечерный, 1842
Vertaling Paul Bezembinder 2016
Paul Bezembinder studeerde theoretische natuurkunde in Nijmegen. In zijn poëzie zoekt hij in vooral klassieke versvormen en thema’s naar de balans tussen serieuze poëzie, pastiche en smartlap. Zijn gedichten (Nederlands) en vertalingen (Russisch-Nederlands) verschenen in verschillende (online) literaire tijdschriften. Voorbeelden van zijn werk zijn te vinden op zijn website: www.paulbezembinder.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, Fet, Fet, Afanasi
F. Scott Fitzgerald
Rain before dawn
The dull, faint patter in the drooping hours
Drifts in upon my sleep and fills my hair
With damp; the burden of the heavy air
Is strewn upon me where my tired soul cowers,
Shrinking like some lone queen in empty towers
Dying. Blind with unrest I grow aware:
The pounding of broad wings drifts down the stair
And sates me like the heavy scent of flowers.
I lie upon my heart. My eyes like hands
Grip at the soggy pillow. Now the dawn
Tears from her wetted breast the splattered blouse
Of night; lead-eyed and moist she straggles o’er the lawn,
Between the curtains brooding stares and stands
Like some drenched swimmer — Death’s within the house!
F. Scott Fitzgerald (1896 – 1940)
Poem: Rain before dawn
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, F. Scott Fitzgerald, Fitzgerald, F. Scott
Aleksandr Blok
(1880–1921)
Pieter slaapt
Pieter slaapt, in mist verzonken,
Lamplicht glinstert op de straat,
De Nevá weerspiegelt vonken
Van een verre dageraad.
In die verre gloed van morgen,
In de schijnsels van de nacht,
Houdt zich sluimerend verborgen
Hoeveel treurigheid mij wacht.
Aleksandr Blok, Город спит…, 1899
Vertaling Paul Bezembinder 2017
Paul Bezembinder studeerde theoretische natuurkunde in Nijmegen. In zijn poëzie zoekt hij in vooral klassieke versvormen en thema’s naar de balans tussen serieuze poëzie, pastiche en smartlap. Zijn gedichten (Nederlands) en vertalingen (Russisch-Nederlands) verschenen in verschillende (online) literaire tijdschriften. Voorbeelden van zijn werk zijn te vinden op zijn website, www.paulbezembinder.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Blok, Blok, Aleksandr
De Voedselbank is een bewerkt fragment uit Niels Landstra’s debuutroman: Monddood. Monddood verschijnt in de loop van 2017 bij uitgeverij Droomvallei.
De Voedselbank (1)
De Voedselbank bevond zich in een oud pand naast een kerk, de voormalige pastorie. De bel-etage was te bereiken via een stenen opgaande trap. Net toen ik aan wilde bellen, zwaaide de voordeur voor mij open, stierf een stem weg in een schemerige hal met donkerbruine lambrisering en witte afbladderende wanden. Bij een vestibule met twee deuren, deed een vertrek dienst als kantoor en de andere als ontvangstruimte; door de hoge ramen vielen repen zonlicht met warrelende stofdeeltjes.
Ik had een oploop bij de afhaal van de voormalige pastorie verwacht, een stroom mensen in kringloopkleren en tassen vol eten, rammelende boodschappenkratten en het gerinkel van flessen, maar hier klonk alleen het geroezemoes van een handvol mensen die aan een gemeenschappelijke tafel koffie dronken.
‘Is dit de Voedselbank?’ vroeg ik aan niemand in het bijzonder.
‘Nou, niet helemaal,’ antwoordde een oude vrouw die moeilijk sprak. Haar bovenlip toonde twee stompjes van tanden. ‘Hoe komt u daar nou bij?’
‘Een sociaal werker van de gemeente stuurde mij hier naar toe.’
‘Alleen ongedocumenteerden kunnen hier eten mee krijgen.’
‘O.’
‘Dat zijn mensen zonder geldige identiteitspapieren.’ Ze monsterde mij van top tot teen. ‘Uit welk land komt u?’ informeerde ze.
‘Kopje koffie?’ bood een hoogbejaarde struise dame aan. ‘En gaat u even zitten. Er is een vergadering van de Straatraad.’
Aan een ovale tafel namen druppelsgewijs mannen plaats. Het waren er een stuk of tien, tussen de twintig en ongeveer veertig jaar oud. Omdat al die anderen die op straat leefden bij voorkeur onzichtbaar bleven of nog gelatener waren dan dit gezelschap – ver verwijderd van het aards bestaan alleen nog hoopten op overleving. Of niet.
De twee jongedames die de vergadering openden brachten namens hun maatschappelijke organisatie te berde dat armoede een gezicht moest krijgen. Binnenkort werden er scholen in de regio bezocht om kinderen te laten zien wat de maatschappij met je deed als je in verval was geraakt en je niet langer als ‘volwaardig mens’ werd beschouwd.
De mollige fotograaf van een provinciale krant, stond op met zijn camera in de aanslag. Hij maakte een kiekje van de dames die geposeerd in de lens gluurden.
Daarna fotografeerde hij Arie. Met zijn tweeënveertig jaar was hij de oudste van de aanwezige daklozen. In een slok leegde hij met zijn gehavende gebit een blik bier en schudde in een soort van wanstaltige ijdelheid zijn paardenstaart heen en weer.
Ronald, een treurig ogende donkerharige dertiger met een verpauperd gebit, deed alsof hij niets merkte van de camera en friemelde met zijn vingers. Hij trok rond op zijn fiets en bivakkeerde met zijn tent in het bos. Door een vechtscheiding was hij alles kwijt geraakt, zijn kinderen, geld, en een dak boven zijn hoofd.
Toen de camera op Frank werd gericht, schermde hij met een hand zijn gezicht af. De midden dertiger leefde al tien jaar op straat van de opbrengst uit prullenbakken. Hij zou zich dood schamen tegenover zijn vrienden van de Technische Universiteit als ze hem in deze hoedanigheid aanschouwden.
Arie was de enige die instemde om scholen af te gaan en zijn bestaan als voormalige dakloze over het voetlicht te brengen. Hij wilde alleen niet dat hij op de school van zijn kinderen een lezing moest geven. Als hij was afgekickt van de drank, zou hij overwegen het contact met hen op te pakken, eerder niet. Hij opende zijn tweede blikje Heineken en liep de tuin in om er te roken.
Onder een houten afdak scholen de daklozen voor de regen. Elke verschoppeling had er zijn verhaal. Ergens was het fout gegaan. Een faillissement. Een ziekte die de loopbaan verknalde. Alcoholisme, drugs, gokken. De onvermijdelijke echtscheiding. De vrouw die zonder enige waarheidsvinding toch altijd gelijk krijgt. En voor de man, haast kinderloos verklaard door instanties die altijd meeveren met de moeder van de kinderen, doet de wurggreep van rap oplopende schulden zich voor. Gaat alles voor hem verloren wat eerst heel en volwaardig was. Wie houdt het dan nog vol om niet aan lager wal te geraken?
Ronald gaf toe dat hij worstelde met zijn ‘normale’ bestaan. Toen hij nog volop verwikkeld was in de vechtscheiding, kreeg hij een woning toegewezen en een uitkering in de vorm van leenbijstand die hij later moest terugbetalen als zijn woning was verkocht.
Ronald liep gelijk averij op met het betalen van de huur en kosten voor water en licht, want de gemeente was traag in de afwikkeling van zijn dossier. Gedurende die periode van zes weken kreeg hij 50 euro per week voorgeschoten, maar dat broodgeld stond vaak laat op zijn bankrekening of helemaal niet, zodat hij, hoewel hij nu in een appartement woonde, nog steeds gedwongen was om prullenbakken af te struinen op zoek naar eten.
Maar het geluk leek aan zijn zijde te staan, toen hij een oude schoolvriendin tegen het lijf liep. Net als hij lag ze in echtscheiding, en, samen overgeleverd aan hetzelfde lot, vonden ze troost en warmte bij elkaar, met name in haar woning. Voor de vorm sliep hij enkele dagen in zijn appartement zonder meubels, tv, internet en telefoon, maar dat voorkwam niet dat de sociale recherche ze in de smiezen had en waarnemingen deden, zoals de ambtenaren dat noemden. Ze hielden hun huizen in de gaten, registreerden de tijden waarop hij bij haar was en hoe lang hij in zijn eigen woning verbleef. Het gevolg was dat ze werden gepakt voor bijstandsfraude. Als moeder van twee kleine kinderen raakte ze haar eenoudertoeslag kwijt, zijn uitkering werd gevorderd en hij kreeg een boete. Er volgden incassobureaus, deurwaardersexploten, en tenslotte een huisuitzetting, met politie erbij, wat de deurwaarder een doos met verroeste pannen en een krakkemikkige stoel opleverde.
Ronald kocht van zijn laatste geld een fiets en een tent en hij gooide de sleutel van de woning door de brievenbus: liever de vrijheid van de straat dan de heerszucht van het regime.
De dubbele tuindeur van de voormalige pastorie zwaaide open en een jonge vrouw verscheen buiten. Resoluut nam ze mij bij de arm mee naar het kantoor. Rakelings over de voeten gereden door een zwaarlijvige vrouw in een zoemende scootmobiel, deelde ze mee dat ik hier helemaal verkeerd zat. De officiële Voedselbank was in Noord. Ze vulde een formulier voor een noodvoedselpakket voor me in en meldde me aan. Dat was een beetje tegen de regels in, vertrouwde ze mij toe. Zonder de naam van een maatschappelijk werkster mocht ze dit niet doen. Maar nood breekt wetten, zei ze. Ondertussen pleegde ze een telefoontje voor een Zuid-Amerikaanse moeder en haar dochter die op haar schoot kraaide van plezier. Down syndroom.
Het kon altijd erger, besefte ik, terwijl mijn troosteres met haar handen achteloos over het glanzende haar van het meisje streek. Ze was begin dertig en geen rimpel tekende zich af in haar wasbleke gezicht.
Was zij nou een soort moeder Teresa wier maagdelijke lichaam later op hoge leeftijd ter aarde werd besteld?
In België ging ik kijken naar een camper die te koop stond bij de firma Used Cars in Namen. Tussen de exclusieve Italiaanse auto’s op het terrein van de dealer, met name Ferrari’s, stond de oude camper er als verloren bij.
Ik was op slag verliefd op de witte kampeerbus.
Alles was in goede staat, drukte de verkoper mij op het hart. De omstreeks zestigjarige man ging mij langs een metalen uitklapbaar trapje voor naar binnen toe. Hij toonde mij de badkamer met toilet en douche, die door het witte plastic en de blinkende spiegels een frisse aanblik bood.
Het was heerlijk om na een zomerse dag aan het strand te kunnen douchen in de camper, wist de verkoper, en hij zette de kraan aan waar geen druppel uit kwam.
‘De watertank moet nog worden gevuld,’ zei hij in West-Vlaams dialect, met het inslikken van de n, ‘maar dan hebt ge ook meteen honderd liter bij u.’
De Belg liet mij de keuken van de Fiat Ducato zien. Omdat de ijskast zowel op de accu als op een gasfles werkte, had ik onderweg de beschikking over ijsklontjes en gekoelde dranken: ik zou me in een hotel op wielen wanen, grapte hij. En mochten er kinderen mee gaan, die sliepen prima achterin de camper. De bank was in een handomdraai omgetoverd tot tweepersoonsbed.
Ik zag het al voor me: dat Eva en Hanna met hun slaperige hoofden ontwaakten in een ander land en ik ze trakteerde op een uitgebreid ontbijt met koele glazen jus d’orange.
Op de bijrijdersstoel, met een sacherijnige autoverkoper naast me die de camper bestuurde, maakte ik een proefrit. De Fiat diesel maakte een licht schrapend geluid, alsof er in de motor iets aanliep, maar de verkoper, Giovanni, betoogde met een onvervalste Italiaanse tongval, dat de vorige eigenaren, een hoogbejaard stel, hun bezit had gekoesterd en perfect onderhouden.
Ik vergiste mij vast, dacht ik. Had ik een andere keuze, wie weet wat ik dan gedaan zou hebben, maar die had ik niet, ik moest thuis weg, en als ik dan ging, was dit de beste oplossing.
De psycholoog die ik voor mijn vertrek uit mijn oude huis raadpleegde, Ajeet Raya, was een man van Surinaams Hindoestaanse afkomst met een zonnig karakter. Hij vermaakte zich om mijn relaas over de kenau die ik gehuwd had, maar stelde na enige sessies vast dat mijn psychische problemen situatief waren: de oplossing lag in het loslaten van het oude. Want waarom stelde ik alles zo lang uit? En als ik, zoals ik mij toen had voorgenomen, een camper kocht, had ik weliswaar geen huis, maar toch een dak boven mijn hoofd. Geen enkele situatie is ideaal, besloot hij. Ergens moest ik opnieuw beginnen.
Ik hakte de knoop door.
Niels Landstra: De Voedselbank (1)
wordt vervolgd
Niels Landstra (Ridderkerk, 1966) debuteerde in 2004 in Meander met het kortverhaal ‘Het portret’. Hierna volgden tientallen publicaties van korte verhalen, gedichten en interviews in literaire tijdschriften als De Brakke Hond, Deus ex machina, LAVA, en Op Ruwe Planken.
In 2012 verscheen zijn eerste gedichtenbundel: Waterval bij uitgeverij Oorsprong. In 2013 gevolgd door zijn bundel: Wreed het staren, en in 2014: Nader en Onverklaard. Zijn dichtbundel: Droef het zwieren uitgebracht, een bloemrijke reis, scherend langs momenten en passages vol weemoed, ontgoocheling en romantiek, opgetekend door de dichter tijdens een roerig, zwervend bestaan in een huis op vier wielen, verscheen in september 2016.
De dichter/schrijver/schilder/muzikant was een van de stadsdichters uit het Stadsdichterscollectief Breda, opgericht in 2014. In datzelfde jaar won hij een voorronde van de Poetry/Dobbelslam in Utrecht. In 2016 stond hij op de shortlist van Literairwerk.nl met zijn gedicht Retourbiljetten.
Landstra schildert daarnaast landschappen en stadsgezichten, die hij voorziet van gedichten. Deze zijn te vinden op ansichtkaarten van zijn werk en in zijn dichtbundels.
In 2017 verschijnt zijn debuutroman: Monddood bij uitgeverij Droomvallei. Het kortverhaal: De Voedselbank is daar een bewerkt fragment uit. Monddood is een rauwe, soms cynische roman, waarin de troosteloze absurditeit van het leven onmiskenbaar besloten ligt en haast schrijnend dichtbij komt. Door de elementen van tederheid, lyriek en melancholie die er zorgvuldig doorheen gecomponeerd zijn, ontstaat een modern drama dat balanceert op de wankele fundering van armoede, rouw en breekbare liefde.
Momenteel trekt Niels Landstra met zijn cabarateske theatershow Café De Puzzel door het land. Door zijn gedichten muzikaal te ondersteunen met gitaar en accordeon, en deze zelf te zingen en te declameren, dompelt hij het publiek onder in een stroom van taal en klanken. Niet in het minst doordat hij zijn voorstelling doorvlecht met het betere Nederlandstalige lied en tragikomische acts – ontstaat er een fascinerend geheel dat zich in een hoog tempo op de bühne afspeelt.
‘Dichten zoals je hoopt dat dichters dichten, en beter nog, dat is hoe Niels Landstra dicht’
Wim Daniëls
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels, Niels Landstra
Sibylla Schwarz
Ein Christliches Sterblied
Wiltu noch nicht Augen kriegen,
O du gantz verbößte Welt,
Da du doch siehst niederliegen
Manchen außgeübten Helt,
Da du doch offt siehst begraben,
Die es nicht gemeinet haben!
Wie lang wiltu Wollust treiben?
Wielang, meinstu, hastu Zeit?
In der krancken Welt zu bleiben?
Wielang liebstu Uppigkeit?
Da doch einer nach dem andern
Muß auß disem Leben wandern.
Ey, was hastu fur Gedancken,
Wan da so viel Leichen stehn?
Wan da liegen so viel Krancken,
Die den Todt für Augen sehn?
Wan die Götter dieser Erden
Selber auch begraben werden?
Wirstu dich nicht eh bedencken,
Eh der warme Geist entweicht,
So wirstu dich ewig krencken,
Darümb, weil der Todt uns schleicht
Stündlich nach auff allen Seiten,
Soll man sich dazu bereiten.
Gib mir Gott ein Sehlig Ende,
Führ mich durch des Todes Thal,
Nimb mich fest in deine Hende,
Kürtze mir des Todtes Qual,
Laß mein Hertze nicht verzagen
Für des Todes grimmen Plagen!
Laß mir nach die schweren Sünde,
Gib mir deinen Frewdengeist,
Das ich Ruh der Sehlen finde!
Darüm bitt ich allermeist,
Laß mich auch ja nicht berauben,
Sondern mehr mir meinen Glauben!
Hier mein Gott, hie schlag und plage!
Hier, HERR Jesu, reck undt streck!
Hier hier trenne, brenn undt jage!
Hier reiß, schmeiß, krenck. senck undt schreck!
Laß mich hier die Straffe spüren,
Die mir solte dort gebüren!
Sibylla Schwarz (1621 – 1638)
Gedicht: Ein Christliches Sterblied
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, SIbylla Schwarz
Op 10 mei 1933 staken nazi’s op de Opernplatz in Berlijn, onder toeziend oog van 40.000 toeschouwers, zo’n 25.000 boeken in de fik.
Het was het startsein voor een reeks boekverbrandingen overal in Duitsland.
Over die gebeurtenis is veel geschreven, maar onbekend is het veel sinisterder plan dat de nazi’s in heel Europa ten uitvoer brachten: het plunderen van bibliotheken en privébezit, met als doel de literatuur in te zetten als wapen in de vernietigingsmachinerie.
Tegenstanders werden zo niet alleen van hun vrijheid beroofd maar ook van hun literatuur, hun verhalen, hun emotionele en intellectuele geschiedenis.
In De grote boekenroof volgt Anders Rydell het spoor van de boekenplunderaars door Europa. Hij reist onder meer naar Den Haag en Amsterdam, struint door de bibliotheken van Berlijn en Parijs en gaat op zoek naar de mysterieus verdwenen Joodse bibliotheek in Rome.
Zo vertelt Rydell het verhaal van een van de meest angstaanjagende nazi-ambities op het gebied van kunst, cultuur en onderwijs.
Anders Rydell
De grote boekenroof
Vertaling door Robert Starke
Afm. 26x210x135 mm
Verschijningsdatum:
april 2017
Paperback = 27,99
ISBN10 9045031914
ISBN13 9789045031910
Atlas Contact, Uitgeverij
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, Archive Q-R, Art & Literature News, DICTIONARY OF IDEAS, The Art of Reading
From 24 May 2017, Museum de Fundatie in Zwolle will show 12 pastels by Bob Dylan (1941). The 2012 portrait series Face Value, on loan from The Bob and Jenny Ramsey Collection, is the first visual art by Dylan ever to be displayed in the Netherlands.
The drawings are as direct and unpolished as his music. The ‘character studies’, as Dylan describes them, are portraits of three women and nine men. They look directly at the viewer with a certain impertinence. Dylan uses sharp lines to pin down the personalities, that are an amalgam of characteristics taken from his environment, and memories and interests in people both real and imaginary. The titles of the works combine what Dylan wishes to express (Losing Face, Face Down or In Your Face), followed by the first and family name of the person. There are no clear indications whether he really refers to pianist Sylvia Renard or author Nigel Julian.
Dylan selected the Face Value series for a show in London’s National Portrait Gallery in 2013. After London, the works were exhibited in Denmark, the United States and Germany, and can now be enjoyed in the Netherlands. The portraits have a unique place in his oeuvre. Ever since his youth, Dylan has made many sketches and drawings. He started working with oil paint in the sixties, but never before has he created such a comprehensive series of portraits. His use of colours in these pastels is also different: where he usually prefers a lot of expression and contrast, here he opts for four or five soft hues for the faces. Dylan works in layers; he starts by drawing the portraits in thin pencil lines, adds a soft pink or cream layer which he smooths out with his fingers and continues to develop the portrait with black or a dark brown. The drawings, like his songs, are expressions of an inventive imagination.
Dylan introduced his drawing talent to the public with something of a splash with his self-designed 1973 book Writings and Drawings, in which he combines lyrics with full-page ink drawings. He later published Drawn Blank (1989 and 1991-1992), to which he added a series of gouaches and watercolours 10 years ago.
In contrast to Dylan’s art, the museum also presents a portrait series of the Craeyvanger family, created more than 350 years earlier. Gerard ter Borch, Zwolle’s most internationally recognised artist, portrayed Willem Craeyvanger, Christine van der Wart and their eight children between 1651 and 1658. This comprehensive 17th century series of painted portraits of a single family is unique. Face Value is a continuation of previous exhibitions at Museum de Fundatie that focus on portraiture. The popularity of photo exhibition Dutch Identity (2016) and Look at Man! (finished January 2017) – displaying portraits by Bacon, Brancusi, Dumas and Richter – has proven that the ‘old’ genre of portraiture is certainly alive and well in the 21st century.
Bob Dylan was born in 1941 as Robert Allen Zimmerman. He signed his first record contract in 1961 and went on to become one of the most original and influential voices in the history of American folk and pop music. The 1963 release of his second album, The Freewheelin’ Bob Dylan, ensured his international artistic breakthrough. Subsequent years brought many classic songs such as Blowing In The Wind, The Times They Are A-Changin’, Subterranean Homesick Blues, Like A Rolling Stone, Knockin’ On Heaven’s Door and Hurricane. With an impressive back catalogue and a career spanning more than fifty years, Dylan still regularly tours the world. He was awarded the Nobel Prize for Literature on 13 October 2016, for “having created new poetic expressions within the great American song tradition”. He is the first lyricist to be awarded the coveted prize. Bob Dylan will be playing live in AFAS Live in Amsterdam on 16, 17 and 18 April. For more information on this: www.mojo.nl/bobdylan
Bob Dylan: Face Value
Published by National Portrait Gallery
Introduction by John Elderfield
With over 500 songs, 46 albums and an astonishing 110 million record sales to his name, Bob Dylan (born 1941), now in his early seventies, is turning increasingly to another mode of artistic expression; one that has occupied him throughout his life, but for which he is much less well known. Although Dylan has sketched and drawn since childhood and painted since the late 1960s, only relatively recently has he begun to exhibit his artworks. The 12 works collected in this beautifully produced volume represent his latest foray into portraiture. In an illuminating essay and a rare Q&A with Dylan, curator and art historian John Elderfield explores the story behind these works. For Elderfield, Dylan’s paintings, like his songs, are “products of the same extraordinary, inventive imagination, the same mind and eye, by the same story-telling artist, for whom showing and telling … are not easily separated.”
BOB DYLAN – Face value
From 24 may until 20 august 2017
Museum de Fundatie
Blijmarkt 20
8011 NE Zwolle
# Meer information on website De Fundatie
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Art & Literature News, Bob Dylan, DICTIONARY OF IDEAS, Dylan, Bob, FDM Art Gallery
Das 18. poesiefestival berlin: Europa: Fata Morgana startet am 16. Juni 2017. Das Haus für Poesie erwartet rund 170 Dichterinnen und Dichter sowie Künstlerinnen und Künstler aus 42 Ländern. Wunsch, Fata Morgana oder Realität – die Europäische Union ist ins Wanken geraten und mit ihr europäische Werte wie Meinungs- und Kunstfreiheit, Vielfalt und Demokratie. Das neuntägige Festival präsentiert Innen- und Außenansichten auf die EU und Europa in poetischer Auseinandersetzung – in Lesungen, Konzerten, Performances und Ausstellungen in der Akademie der Künste. Zu den Höhepunkten gehören der große Auftakt mit Weltklang, einem Konzert aus Stimmen und Sprachen, drei D poesie mit mehreren Produktionen zwischen Text, Musik und Tanz sowie Auf ein Wort, Europa, das 22 internationale Dichterstimmen zu einer vielsprachigen Installation versammelt.
Weltklang – Nacht der Poesie
Freitag, 16.6., 19 Uhr
Das 18. poesiefestival berlin eröffnet mit Weltklang – Nacht der Poesie. Dichterinnen und Dichter aus verschiedenen Teilen der Welt lesen, performen und singen in ihrer Muttersprache. Eigens für diesen Abend erscheint eine Anthologie mit den deutschen Fassungen der Texte zum Mitlesen.
M. NourbeSe Philip aus Kanada, die ihre Wurzeln im karibischen Trinidad hat, trägt aus Zong! vor. Dem konzeptionellen Werk liegt ein juristischer Bericht über den Tod von 150 Afrikanern auf einem Sklavenschiff zugrunde. Die Gedichte des schottischen Autors John Burnside fangen „das Andersleben der Dinge ein“. Die deutsche Lyrikerin Dagmara Kraus schöpft an diesem Abend aus dem Fundus antiker Trauerkultur und moderner Plansprachen. Yasuki Fukushima ist einer der expressivsten Gegenwartslyriker Japans. Seine „zekkyō tanka“ (geschriene Tankas) trägt er zu Musik vor. Jan Wagner, der 2015 als erster Lyriker den Preis der Leipziger Buchmesse erhielt, verbindet höchste Formbeherrschung mit überraschenden Wendungen, ohne traditionalistisch zu sein.
Zudem lesen Arnon Grünberg (Niederlande), James Noël (Haiti), Mila Haugová (Slowakei), Sergio Raimondi (Argentinien) und Charlotte Van den Broeck (Belgien) beim diesjährigen Weltklang.
drei D poesie
Samstag, 17. Juni, 20 Uhr, Wiederholung: Sonntag, 18. Juni, 15 Uhr
Zwischen Musik, Tanz und Poesie bewegt sich drei D poesie. Auf dem 18. poesiefestival berlin spielen Künstlerinnen und Künstler mit den Möglichkeiten der drei Genres, loten die Grenzen aus und suchen nach Berührungspunkten. In der Performance Ingesture von
Lyriker Christian Hawkey, Komponist und Musiker Roy Carroll und Choreografin und Tänzerin Maya Matilda Carroll dreht es sich um die Schriften von Charlotte Wolff, eine jüdische, deutsch-britische Ärztin, Sexologin und Schriftstellerin des frühen 20. Jahrhunderts. Für n/achtfüssig verwenden die Choreografin und Tänzerin Anna Huber und der Komponist und Musiker Hubert Machnik unveröffentlichte, aus Printmedien ausgeschnittene und auf Postkarten arrangierte Gedichte von Herta Müller. In der dritten Produktion Schulter von α und anderen, fernen Ländern entwickeln der Komponist Markus Pesonen und der Choreograf und Tänzer Shang-Chi Sun zusammen mit dem KNM Quartett ihr Werk aus dem Text „die menschen von einst liebten den tanz“ von Daniel Falb.
Auf ein Wort, Europa
Sonntag, 18.6., 20 Uhr
22 Dichterinnen und Dichter aus den Anrainerstaaten der Europäischen Union treffen auf dem 18. poesiefestival berlin für eine poetische Installation aufeinander; unter ihnen ist Abbas Beydoun (Libanon), ein Mitbegründer der zweiten arabischen Moderne, Monzer Masri (Syrien), der mit seiner „Gegendichtung“ jenseits von formalen und inhaltlichen Erwartungen Debatten auslöst, und Sjón (Island), der für seine Texte für Björk in Lars von Triers „Dancer in the Dark“ bekannt ist. Wie zeigt sich derzeit die europäische Idee außerhalb der europäischen Gemeinschaft? Die Lyrikerinnen und Lyriker präsentieren ihre poetischen Antworten auf das ins Wanken geratene Europa. Ihre Texte über Realitäten, Träume und Ängste zur EU tragen sie als polyglotte Soundcollage vor.
„Auf ein Wort, Europa“ findet in Kooperation mit dem Forum Berlin der Friedrich-Ebert-Stiftung statt und wird gefördert vom Auswärtigen Amt.
VERSschmuggel kurdisch-deutsch
Dienstag, 20.6., 19.30 Uhr
Erstmals kommt kurdische Dichtung in Deutschland auf eine Festivalbühne. Mit ihrer langen mündlichen Tradition gehört das Kurdische trotz aller Repression zu den ältesten Sprachen der Welt. Die reiche kurdische Geschichte und Kultur spiegelt sich in vielen Dialekten und verschiedenen Schriftsystemen wider. Der kurdisch-deutsche VERSschmuggel bietet sechs kurdischen und sechs deutschen Dichterinnen und Dichtern Freiraum für ein Experiment: Paarweise übersetzen sie sich an drei Workshop-Tagen gegenseitig. Interlinearübersetzungen der Gedichte des jeweils anderen sind ihr Ausgangsmaterial, Dolmetscher übersetzen die Arbeitsgespräche. Die Ergebnisse dieser Zusammenarbeit werden auf dem 18. poesiefestival berlin präsentiert.
Es lesen Eskerê Boyîk (Armenien), Yildiz Çakar (Türkei), Kerîm Kurmanc (Iran), Fatma Savci (Türkei/Schweden), Anahîta Şêxê (Syrien) und Mueyed Teyîb (Irak) mit den deutschen Autorinnen und Autoren Mirko Bonné, Carolin Callies, Simone Kornappel, José Oliver, Ilma Rakusa und Tobias Roth.
„VERSschmuggel kurdisch-deutsch“ wird gefördert vom Auswärtigen Amt und der Stiftung Preußische Seehandlung und findet statt in Kooperation mit Literature Across Frontiers/Literary Europe Live, gefördert durch das Programm Creativ Europe der Europäischen Union. Mit Dank an Övgü Gökçe Yaşa, Programmkoordinatorin bei Diyarbakır Sanat Merkezi.
Poesie und Propaganda
Freitag, 23.6., 19.30 Uhr
Was passiert heute in den analogen und digitalen Medien mit unserer Sprache? Wie wird Meinung gemacht, wie wird mit Worten politische Wirklichkeit hergestellt, und welche Rolle spielt dabei deren ästhetische Funktion, die verführt, verdammt und erfindet? Eine interdisziplinär besetzte Gesprächsrunde diskutiert auf dem 18. poesiefestival berlin das komplexe Wechselspiel von Lyrik, Rhetorik und Politik. Geformte Sprache als Mittel unterschiedlicher politischer Gruppierungen wird diskutiert, und die Dichtung im Dienste radikaler politischer Programme in der Literaturgeschichte und heute in den Blick genommen – mit aktuellen Beispielen wie den Propagandagedichten des IS und der sprachlichen Selbstinszenierung der neuen „Populisten“.
Es diskutieren Paula Diehl, Politikwissenschaftlerin (Bielefeld), Ursula Krechel, Autorin (Berlin), Philippe Joseph Salazar, Philosoph und Professor für Rhetorik (Kapstadt) und Joseph Vogl, Kultur- und Literaturwissenschaftler (Berlin), moderiert von Eva Geulen, Zentrum für Literaturforschung (Berlin).
„Poesie und Propaganda“ wird gefördert vom Zentrum für Literatur- und Kulturforschung Berlin.
18. poesiefestival berlin: Europa_ Fata Morgana
16.-24. Juni 2017
Akademie der Künste, Hanseatenweg 10, 10557 Berlin
Das poesiefestival berlin ist ein Projekt des Hauses für Poesie in Kooperation mit der Akademie der Künste. Es wird gefördert durch den Hauptstadtkulturfonds und das Auswärtige Amt.
# website poesiefestival berlin
fleursdumal.nl magazine
More in: Arnon Grunberg, Art & Literature News, FDM in Berlin, Literary Events, MODERN POETRY, POETRY ARCHIVE
Marcel Broodthaers. Eine Retrospektive ist eine große Überblicksschau über das facettenreiche Werk des belgischen Künstlers Marcel Broodthaers (1924 –1976), der im Umfeld von Pop, Minimal und Konzeptkunst eine eigenwillige, kritische Position formuliert. Broodthaers wandte sich im Alter von vierzig Jahren von der Dichtung kommend der bildenden Kunst zu und fand mit seinen installativen, kinematografischen und institutionskritischen Arbeiten innerhalb kürzester Zeit großen Anklang in der avantgardistischen Kunstszene Europas.
Die über vier Jahre am Museum of Modern Art, New York, und am Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia, Madrid, sorgfältig entwickelte Ausstellung von über 400 Werken unterschiedlichster Medien und Gattungen findet mit der Düsseldorfer Station ihren Abschluss an dem Ort, der Broodthaers’ kurze, aber höchst produktive künstlerische Karriere weitgehend befördert hat. In Düsseldorf hat Broodthaers nicht nur gelebt (von 1970 bis 1972) und entscheidende Impulse der lokalen, international bestens vernetzten Kunstszene aufgenommen, verarbeitet und zurückgegeben.
In Düsseldorf wurden auch etliche Arbeiten und Ausstellungen realisiert, darunter die zu Broodthaers’ Hauptwerk „Musée d’Art Moderne, Département des Aigles“ (Museum Moderner Kunst, Abteilung Adler), 1968 – 72, gehörende legendäre Schau „Section des Figures“ (Sektion der Figuren), 1972, in der Städtischen Kunsthalle Düsseldorf.
Die lange erwartete Retrospektive von Marcel Broodthaers führt in ein faszinierendes Werk ein, das mit seinem Verständnis von Poesie als „Störung von Weltordnung“, von „Poesie als indirekter politischer Frage“ für eine radikal offene und prozessuale Lesart von Kunst plädierte und damit maßgeblich zu einem bis heute gültigen Verständnis von Kunst beigetragen hat.
Marcel Broodthaers. Eine Retrospektive wurde kuratiert von Christophe Cherix, The Robert Lehman Foundation Chief Curator of Drawings and Prints at MoMA, und Manuel J. Borja-Villel, Direktor Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía, zusammen mit Francesca Wilmott, kuratorische Assistenz am Department of Drawing and Prints, MoMA. In der Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen, Düsseldorf, wird die Ausstellung von der Kuratorin Doris Krystof betreut.
Die Ausstellung
Marcel Broodthaers.
Eine Retrospektive
04.03 – 11.06.2017
K21 Ständehaus
Ständehausstraße 1
40217 Düsseldorf
fleursdumal.nl magazine
More in: *Concrete + Visual Poetry A-E, Art & Literature News, FDM Art Gallery, Marcel Broodthaers, Marcel Broodthaers
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature