Niels LANDSTRA: De Voedselbank (1)
De Voedselbank is een bewerkt fragment uit Niels Landstra’s debuutroman: Monddood. Monddood verschijnt in de loop van 2017 bij uitgeverij Droomvallei.
De Voedselbank (1)
De Voedselbank bevond zich in een oud pand naast een kerk, de voormalige pastorie. De bel-etage was te bereiken via een stenen opgaande trap. Net toen ik aan wilde bellen, zwaaide de voordeur voor mij open, stierf een stem weg in een schemerige hal met donkerbruine lambrisering en witte afbladderende wanden. Bij een vestibule met twee deuren, deed een vertrek dienst als kantoor en de andere als ontvangstruimte; door de hoge ramen vielen repen zonlicht met warrelende stofdeeltjes.
Ik had een oploop bij de afhaal van de voormalige pastorie verwacht, een stroom mensen in kringloopkleren en tassen vol eten, rammelende boodschappenkratten en het gerinkel van flessen, maar hier klonk alleen het geroezemoes van een handvol mensen die aan een gemeenschappelijke tafel koffie dronken.
‘Is dit de Voedselbank?’ vroeg ik aan niemand in het bijzonder.
‘Nou, niet helemaal,’ antwoordde een oude vrouw die moeilijk sprak. Haar bovenlip toonde twee stompjes van tanden. ‘Hoe komt u daar nou bij?’
‘Een sociaal werker van de gemeente stuurde mij hier naar toe.’
‘Alleen ongedocumenteerden kunnen hier eten mee krijgen.’
‘O.’
‘Dat zijn mensen zonder geldige identiteitspapieren.’ Ze monsterde mij van top tot teen. ‘Uit welk land komt u?’ informeerde ze.
‘Kopje koffie?’ bood een hoogbejaarde struise dame aan. ‘En gaat u even zitten. Er is een vergadering van de Straatraad.’
Aan een ovale tafel namen druppelsgewijs mannen plaats. Het waren er een stuk of tien, tussen de twintig en ongeveer veertig jaar oud. Omdat al die anderen die op straat leefden bij voorkeur onzichtbaar bleven of nog gelatener waren dan dit gezelschap – ver verwijderd van het aards bestaan alleen nog hoopten op overleving. Of niet.
De twee jongedames die de vergadering openden brachten namens hun maatschappelijke organisatie te berde dat armoede een gezicht moest krijgen. Binnenkort werden er scholen in de regio bezocht om kinderen te laten zien wat de maatschappij met je deed als je in verval was geraakt en je niet langer als ‘volwaardig mens’ werd beschouwd.
De mollige fotograaf van een provinciale krant, stond op met zijn camera in de aanslag. Hij maakte een kiekje van de dames die geposeerd in de lens gluurden.
Daarna fotografeerde hij Arie. Met zijn tweeënveertig jaar was hij de oudste van de aanwezige daklozen. In een slok leegde hij met zijn gehavende gebit een blik bier en schudde in een soort van wanstaltige ijdelheid zijn paardenstaart heen en weer.
Ronald, een treurig ogende donkerharige dertiger met een verpauperd gebit, deed alsof hij niets merkte van de camera en friemelde met zijn vingers. Hij trok rond op zijn fiets en bivakkeerde met zijn tent in het bos. Door een vechtscheiding was hij alles kwijt geraakt, zijn kinderen, geld, en een dak boven zijn hoofd.
Toen de camera op Frank werd gericht, schermde hij met een hand zijn gezicht af. De midden dertiger leefde al tien jaar op straat van de opbrengst uit prullenbakken. Hij zou zich dood schamen tegenover zijn vrienden van de Technische Universiteit als ze hem in deze hoedanigheid aanschouwden.
Arie was de enige die instemde om scholen af te gaan en zijn bestaan als voormalige dakloze over het voetlicht te brengen. Hij wilde alleen niet dat hij op de school van zijn kinderen een lezing moest geven. Als hij was afgekickt van de drank, zou hij overwegen het contact met hen op te pakken, eerder niet. Hij opende zijn tweede blikje Heineken en liep de tuin in om er te roken.
Onder een houten afdak scholen de daklozen voor de regen. Elke verschoppeling had er zijn verhaal. Ergens was het fout gegaan. Een faillissement. Een ziekte die de loopbaan verknalde. Alcoholisme, drugs, gokken. De onvermijdelijke echtscheiding. De vrouw die zonder enige waarheidsvinding toch altijd gelijk krijgt. En voor de man, haast kinderloos verklaard door instanties die altijd meeveren met de moeder van de kinderen, doet de wurggreep van rap oplopende schulden zich voor. Gaat alles voor hem verloren wat eerst heel en volwaardig was. Wie houdt het dan nog vol om niet aan lager wal te geraken?
Ronald gaf toe dat hij worstelde met zijn ‘normale’ bestaan. Toen hij nog volop verwikkeld was in de vechtscheiding, kreeg hij een woning toegewezen en een uitkering in de vorm van leenbijstand die hij later moest terugbetalen als zijn woning was verkocht.
Ronald liep gelijk averij op met het betalen van de huur en kosten voor water en licht, want de gemeente was traag in de afwikkeling van zijn dossier. Gedurende die periode van zes weken kreeg hij 50 euro per week voorgeschoten, maar dat broodgeld stond vaak laat op zijn bankrekening of helemaal niet, zodat hij, hoewel hij nu in een appartement woonde, nog steeds gedwongen was om prullenbakken af te struinen op zoek naar eten.
Maar het geluk leek aan zijn zijde te staan, toen hij een oude schoolvriendin tegen het lijf liep. Net als hij lag ze in echtscheiding, en, samen overgeleverd aan hetzelfde lot, vonden ze troost en warmte bij elkaar, met name in haar woning. Voor de vorm sliep hij enkele dagen in zijn appartement zonder meubels, tv, internet en telefoon, maar dat voorkwam niet dat de sociale recherche ze in de smiezen had en waarnemingen deden, zoals de ambtenaren dat noemden. Ze hielden hun huizen in de gaten, registreerden de tijden waarop hij bij haar was en hoe lang hij in zijn eigen woning verbleef. Het gevolg was dat ze werden gepakt voor bijstandsfraude. Als moeder van twee kleine kinderen raakte ze haar eenoudertoeslag kwijt, zijn uitkering werd gevorderd en hij kreeg een boete. Er volgden incassobureaus, deurwaardersexploten, en tenslotte een huisuitzetting, met politie erbij, wat de deurwaarder een doos met verroeste pannen en een krakkemikkige stoel opleverde.
Ronald kocht van zijn laatste geld een fiets en een tent en hij gooide de sleutel van de woning door de brievenbus: liever de vrijheid van de straat dan de heerszucht van het regime.
De dubbele tuindeur van de voormalige pastorie zwaaide open en een jonge vrouw verscheen buiten. Resoluut nam ze mij bij de arm mee naar het kantoor. Rakelings over de voeten gereden door een zwaarlijvige vrouw in een zoemende scootmobiel, deelde ze mee dat ik hier helemaal verkeerd zat. De officiële Voedselbank was in Noord. Ze vulde een formulier voor een noodvoedselpakket voor me in en meldde me aan. Dat was een beetje tegen de regels in, vertrouwde ze mij toe. Zonder de naam van een maatschappelijk werkster mocht ze dit niet doen. Maar nood breekt wetten, zei ze. Ondertussen pleegde ze een telefoontje voor een Zuid-Amerikaanse moeder en haar dochter die op haar schoot kraaide van plezier. Down syndroom.
Het kon altijd erger, besefte ik, terwijl mijn troosteres met haar handen achteloos over het glanzende haar van het meisje streek. Ze was begin dertig en geen rimpel tekende zich af in haar wasbleke gezicht.
Was zij nou een soort moeder Teresa wier maagdelijke lichaam later op hoge leeftijd ter aarde werd besteld?
In België ging ik kijken naar een camper die te koop stond bij de firma Used Cars in Namen. Tussen de exclusieve Italiaanse auto’s op het terrein van de dealer, met name Ferrari’s, stond de oude camper er als verloren bij.
Ik was op slag verliefd op de witte kampeerbus.
Alles was in goede staat, drukte de verkoper mij op het hart. De omstreeks zestigjarige man ging mij langs een metalen uitklapbaar trapje voor naar binnen toe. Hij toonde mij de badkamer met toilet en douche, die door het witte plastic en de blinkende spiegels een frisse aanblik bood.
Het was heerlijk om na een zomerse dag aan het strand te kunnen douchen in de camper, wist de verkoper, en hij zette de kraan aan waar geen druppel uit kwam.
‘De watertank moet nog worden gevuld,’ zei hij in West-Vlaams dialect, met het inslikken van de n, ‘maar dan hebt ge ook meteen honderd liter bij u.’
De Belg liet mij de keuken van de Fiat Ducato zien. Omdat de ijskast zowel op de accu als op een gasfles werkte, had ik onderweg de beschikking over ijsklontjes en gekoelde dranken: ik zou me in een hotel op wielen wanen, grapte hij. En mochten er kinderen mee gaan, die sliepen prima achterin de camper. De bank was in een handomdraai omgetoverd tot tweepersoonsbed.
Ik zag het al voor me: dat Eva en Hanna met hun slaperige hoofden ontwaakten in een ander land en ik ze trakteerde op een uitgebreid ontbijt met koele glazen jus d’orange.
Op de bijrijdersstoel, met een sacherijnige autoverkoper naast me die de camper bestuurde, maakte ik een proefrit. De Fiat diesel maakte een licht schrapend geluid, alsof er in de motor iets aanliep, maar de verkoper, Giovanni, betoogde met een onvervalste Italiaanse tongval, dat de vorige eigenaren, een hoogbejaard stel, hun bezit had gekoesterd en perfect onderhouden.
Ik vergiste mij vast, dacht ik. Had ik een andere keuze, wie weet wat ik dan gedaan zou hebben, maar die had ik niet, ik moest thuis weg, en als ik dan ging, was dit de beste oplossing.
De psycholoog die ik voor mijn vertrek uit mijn oude huis raadpleegde, Ajeet Raya, was een man van Surinaams Hindoestaanse afkomst met een zonnig karakter. Hij vermaakte zich om mijn relaas over de kenau die ik gehuwd had, maar stelde na enige sessies vast dat mijn psychische problemen situatief waren: de oplossing lag in het loslaten van het oude. Want waarom stelde ik alles zo lang uit? En als ik, zoals ik mij toen had voorgenomen, een camper kocht, had ik weliswaar geen huis, maar toch een dak boven mijn hoofd. Geen enkele situatie is ideaal, besloot hij. Ergens moest ik opnieuw beginnen.
Ik hakte de knoop door.
Niels Landstra: De Voedselbank (1)
wordt vervolgd
Niels Landstra (Ridderkerk, 1966) debuteerde in 2004 in Meander met het kortverhaal ‘Het portret’. Hierna volgden tientallen publicaties van korte verhalen, gedichten en interviews in literaire tijdschriften als De Brakke Hond, Deus ex machina, LAVA, en Op Ruwe Planken.
In 2012 verscheen zijn eerste gedichtenbundel: Waterval bij uitgeverij Oorsprong. In 2013 gevolgd door zijn bundel: Wreed het staren, en in 2014: Nader en Onverklaard. Zijn dichtbundel: Droef het zwieren uitgebracht, een bloemrijke reis, scherend langs momenten en passages vol weemoed, ontgoocheling en romantiek, opgetekend door de dichter tijdens een roerig, zwervend bestaan in een huis op vier wielen, verscheen in september 2016.
De dichter/schrijver/schilder/muzikant was een van de stadsdichters uit het Stadsdichterscollectief Breda, opgericht in 2014. In datzelfde jaar won hij een voorronde van de Poetry/Dobbelslam in Utrecht. In 2016 stond hij op de shortlist van Literairwerk.nl met zijn gedicht Retourbiljetten.
Landstra schildert daarnaast landschappen en stadsgezichten, die hij voorziet van gedichten. Deze zijn te vinden op ansichtkaarten van zijn werk en in zijn dichtbundels.
In 2017 verschijnt zijn debuutroman: Monddood bij uitgeverij Droomvallei. Het kortverhaal: De Voedselbank is daar een bewerkt fragment uit. Monddood is een rauwe, soms cynische roman, waarin de troosteloze absurditeit van het leven onmiskenbaar besloten ligt en haast schrijnend dichtbij komt. Door de elementen van tederheid, lyriek en melancholie die er zorgvuldig doorheen gecomponeerd zijn, ontstaat een modern drama dat balanceert op de wankele fundering van armoede, rouw en breekbare liefde.
Momenteel trekt Niels Landstra met zijn cabarateske theatershow Café De Puzzel door het land. Door zijn gedichten muzikaal te ondersteunen met gitaar en accordeon, en deze zelf te zingen en te declameren, dompelt hij het publiek onder in een stroom van taal en klanken. Niet in het minst doordat hij zijn voorstelling doorvlecht met het betere Nederlandstalige lied en tragikomische acts – ontstaat er een fascinerend geheel dat zich in een hoog tempo op de bühne afspeelt.
‘Dichten zoals je hoopt dat dichters dichten, en beter nog, dat is hoe Niels Landstra dicht’
Wim Daniëls
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels, Niels Landstra