Or see the index
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXVI (slot)
Ze liep haastig naar buiten. Het asvat van de familie F. lag om. Het was opengebarsten. Zou de asman tegen de vuilnisbak hebben getrapt? Zou hij daarom midden in de Libertystraat staan met zijn armen omhoog en naar lucht happend?
`Hé, asman!’ riep ze. `Er is geen verkeer in de Libertystraat! Auto’s hoef je niet tegen te houden en de processie is gisteren al langsgekomen.’
Had ze maar niet geroepen! Direct schaamde hij zich. Het had nergens op geleken. Ze had moeten weten dat de asman zich niets aantrok van het verkeer. Het niet nodig vond verkeer tegen te houden. De asman bleef staan, de armen in de lucht, en ging gewoon verder met zijn mond ademhalende bewegingen te maken.
Meneer Pesche, die net de straat uit liep en van plan was om te gaan eten in restaurant Varsgarten, dacht dat de asman naar hem zwaaide. Uitgelaten stak hij zijn scharrelhandjes in de lucht en zwaaide terug terwijl hij de deuren voorbijliep van de Uitdragerij van de Aangepaste Dood en de uitgeverij. Maar de asman zag hem niet. Ook trok hij zich niets aan van de man zonder rechterarm die de deur uit zijn huis had gebroken en bezeten met zijn afbouwhamer in de ene hand boven zijn hoofd zwaaiend de straat uit holde, of bijna was gestikt in de groene schemer van zijn cactushuis.
Het meisje stak pas de straat over toen ze zag dat Leo niet achter de ruit zat. In de gang van Leo’s huis overviel haar de angst. Ze holde de woonkamer binnen. Wat ze nooit had verwacht, was gebeurd. Leo was zijdelings uit zijn stoel gevallen, met zijn hoofd tegen de grond geslagen. Zijn schedel was gebarsten. De hersens waren uit de hersenpan gelopen.
Door het hele huis hing de lucht van bedorven voedsel.
Ze holde naar buiten, hoorde wat de asman schreeuwde. Hij schreeuwde niet als een vis. Hij schreeuwde tegen haar. Hij rende haar achterna, wilde haar slaan.
`Moordenares!’ riep hij. `Hoer! Jij hebt hem vermoord. Op de twintigste verjaardag die Leo achter zijn ruit vierde. Gisteren kwam je voor het eerst bij hem In de nacht nog wel. En tweemaal. Zijn hersenpan liep leeg. Ik begrijp je niet, slet. Je hebt toch zelf ook een eigen raam in de Libertystraat! Ga weg, hoer.’
Hij stond stil, draaide zich om. Ze zag dat hij de deur binnenging van de Uitdragerij van de Aangepaste Dood. Ze liep regelrecht naar de Tolsteeg.
`Ik kom hier wonen’, zei ze tegen de eerste de beste man die ze tegenkwam.
`Dat is best’, zei de man. `Je mag werken. Je kunt de toekomst voorspellen. Ik heb een tent en een glazen bol. Ik had nog geen meisje dat in de bol kan kijken.’
`Ik zal het proberen’, zei ze. Ze liep met de man mee.
Achter zijn huis stond een tent. Gekleurd zeil. Rood, oranje, groen. Dat vloekte. In de tent was een portaaltje met een voorhang. Achter het gordijn stonden een stoel en een tafel waarop een glazen bol lag.
`Je hoeft alleen maar in de bol te kijken’, zei de man. `De toekomst zie je vanzelf.’
`Het is goed’, zei ze.
`Kom’, zei de man. `We gaan in de deuropening zitten van mijn huis. De zon komt op. We werken nooit als de zon schijnt.’
Toen ze naast de man op de stoep zat, zag ze dat er kinderen speelden in de Tolsteeg.
Zou ik de taal van de kinderen en dieren nog ooit kunnen leren? dacht ze.
EINDE
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXV
`De man huilt’, zei de asman. Een van zijn reuzenplanten is vandaag doormidden gebroken, net toen de processie van Kruppa voorbijkwam, omdat Leo feest had. Daarom was hij binnengekomen. Hij dacht dat er wel koffie zou zijn, al was het een doordeweekse nacht. Leo had toch feest vandaag! De twintigste verjaardag achter de ruit! Man, dat was wat!
`Er is geen koffie’, zei Leo. Hij lachte hoog. Het klonk vals. Het was anders bedoeld.
`Ik moet opstaan’, zei Leo. `Ik heb het verleden begraven. Ik moet met de toekomst beginnen. Ik kijk in de kast. Het uniform is weg. De mieren hebben het opgevreten, er nesten van gebouwd om in te jongen. Misschien hangt er wat anders in de kast dat voor de toekomst is en dat ik zal kunnen dragen.’
`Ik kan beter gaan’, zei de asman. `Als er geen koffie is.’ Hij zei het als excuus.
`Ik wil wel koffie maken’, zei het meisje.
Met z’n drieën dronken ze daarna koffie. De asman vertelde dat er reigers boven de Libertystraat hingen. Die waren bezig de daken onder te spuiten met een of ander vuil dat niet weg te krijgen was.
Toen ze weggingen uit het huis van Leo en ze de straat overstaken, had de asman nog verteld over hotel Eden. Van studenten die er altijd kwamen en zich de meneren van de universiteit lieten noemen. Eigenlijk hadden die meneren andere dingen te doen dan vrijen onder de bomen in het park van hotel Eden.
Zou de asman weten dat zij het meisje was uit hotel Eden? Dat hij dat uitgerekend aan haar vertelde? Die heren studenten zouden liever niet studeren. Liever zouden ze een meid uitkleden. De studenten hadden gelijk, volgens de asman, de meid niet. Maar wat wist zo’n asman over het verdienen van geld en over het dier in een man! Er kwamen inderdaad veel studenten in hotel Eden. Ze hadden geld te veel en tijd over. De meeste klanten waren echter handelsreizigers. Lui die met allerlei spullen langs winkels trokken en er geld aan verdienden. Ze kwamen met gladde directeurssmoelen, dronken bier en wilden niet weten dat ze op weg naar hotel Eden de reclameborden achter de autoruiten weg hadden gehaald. Om er vooral uit te zien als een gewone directeur en niet als een handelsreiziger. Ze kwamen af op de lichamelijke warmte van een meid.
Voordat ze het huis verliet, keek ze voor de laatste maal naar buiten. Ze zag dat de asman midden in de straat stond, de benen wijd geplant, de armen in de lucht. Het leek of hij aan zijn armen hing. Schreeuwde hij? Ze zag zijn mond bewegen als de bek van een vis. Zou de straat water zijn? Was de asman vis geworden?
Je moest een vis als de asman zien schreeuwen!
De straat was geen water. De straat stond droog. Alleen de asman was anders geworden. Dat schaadde het gezicht van de Libertystraat. Je kon rustig zeggen dat de asman de ziel van de Libertystraat was. Hij hoorde op het asvat te zitten van de familie F., zodat niemand aanstoot aan hem kon nemen.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXIV
Bij het uitkleden legde ze de scherf bij al haar dingetjes. De dingetjes van de dag. Een speld uit het haar. Een broche die de bovenste knoop van haar truitje verving. De band van haar rok met de gesp. ‘s Zomers de bril uit de zak van haar jas. Voor haar ogen had ze de bril nooit.
De dingetjes van de dag lagen op een rijtje op haar nachtkastje. Allemaal hadden ze een betekenis. De bril betekende zomer. Die zou ze kunnen opzetten als de zon fel scheen. Ze hield veel van de zon. Ook van de bril hield ze wel.
De haarspeld had ze gekregen van haar eerste liefde. Ze had niet geweten dat zij zijn honderdste liefde was. Hij gaf haar die speld omdat ze het getal 100 volmaakte. Honderd was een mooi getal om van te houden. Vrijgevig was haar eerste liefde anders nooit geweest. Hij zou nu aan zijn tweehonderdste liefde toe zijn. Kocht hij dan weer een haarspeld? Voor zijn tweehonderdste liefde? Die speld hoefde helemaal niet zo mooi te zijn als de speld voor de honderdste liefde! Het getal 200 was lang niet zo mooi als het getal 100. Haar eerste liefde was nu ouder geworden. Dat zou het hem niet gemakkelijk maken om nog aan mooie en jonge meisjes te komen.
De broche had ze van haar vader gekregen. Lang geleden. Ze verwonderde er zich nog over. Van haar vader had ze anders nooit iets gekregen. Hij dacht nooit aan haar. Hij stond meestal in zichzelf te mompelen, bevoer een oeverloos verdriet. Daarom wilde ze de broche bewaren. Je wist het nooit met zo’n vader wiens zielenleven altijd op het punt stond te verzuipen.
Elke avond was ze van plan eerst haar schoenen uit te doen. Soms zat er vuil aan, zodat haar rok ook vuil werd als die over haar schoenen gleed. De rest van haar kleren hield ze aan.
Gisteravond was ze dronken geweest. Ze wist zeker dat ze in de nacht zou moeten opstaan. Ze zou kotsmisselijk worden in bed. Dan moest ze zich opnieuw aankleden om door de Libertystraat te kunnen lopen. Bijna in slaap werd ze inderdaad kotsmisselijk. Het was middernacht. Of later? Helemaal dood was de Libertystraat niet. Achter zijn ruit zat Leo nog steeds de straat in te turen. In de straat schoof de asman met zijn voeten over de tegels. De ijzeren ring van het asvat knarste. Later hoorde ze de asman de straat uit lopen. Waar ging hij heen? Soms dacht ze: de ratten knagen aan zijn benen. Ze zuigen zijn bloed omdat het zijn beste vriendjes zijn.
Toen de asman terugkwam in de straat en bij Leo binnenging, was het meisje er ook weer. Natuurlijk, omdat Leo zijn verjaardag van twintig jaar achter de ruit vierde. Daarop moest gefeest worden. Bovendien was in de loop van de dag de processie langsgekomen en had Leo een kaars aangestoken. Dan moest het zeker feest zijn. Anders stak je geen kaars aan. De kaars brandde nog. Het meisje kneep hem uit. Het was zonde van de was, zei ze.
Ze zei tegen de asman dat Leo vandaag zijn ledematen had laten begraven door de Uitdragerij van de Aangepaste Dood. De Aangepaste Dood van de eerste deur en de uitgeverij van de laatste deur, aan het eind van de Libertystraat, dan de hoek om. Hij had twee benen meegebracht en een rechterarm. Die rechterarm deed hij cadeau aan de man zonder rechterarm, die ook in de Libertystraat woonde en die schijnbaar nog wakker was. Er scheen groen licht in zijn huis.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXIII
Scherven
Als het meisje zich ‘s avonds ging uitkleden, stak ze haar hand in haar trui en haalde er een scherf uit. Alsof het gewoon was voor een meisje om een scherf tussen haar borsten te dragen. In plaats van een ijzeren medaille. Of een die verzilverd was, of verguld. En die de beeltenis droeg van de vermoorde president Kennedy. Die had wat goddelijks nagelaten toen hij schuin over zijn vrouw in de auto viel nadat Lee Harvey Oswald voor rechter en beul had gespeeld en hem enkele kogels in het lijf had gejaagd. Alsof dat hoognodig was en iemand dat zou kunnen waarderen. Zo’n president kreeg meteen een goddelijke tik mee. Geen wonder. Wat het aanzien van de mensen heeft, mag je rustig goddelijk noemen. De beeltenis van een vergoddelijkte president mag je in medailles slaan. De meisjes mogen die tussen hun borsten hangen, of, als ze die nog niet hebben, op hun hemd spelden. Waar toch niemand zoiets ziet.
Het meisje haalde de scherf uit haar truitje. Als Leo het gezien had, zou hij beslist gedacht hebben dat het de scherf was die ze korporaal Waskop uit zijn kop hadden getrokken voordat ze het gat in zijn hersens vulden door er kaarsvet in te laten druipen. Die scherf was het niet. Het was ook geen scherf van de granaat die Leo had getroffen, die hem zijn benen aan de oorlog had doen verspelen.
Leo, die nu de twintigste verjaardag van het verlies van zijn benen achter zijn raam vierde, hoopte dat hij met zijn hersens tegen de grond zou kwakken, voorover of achterover. Dat zijn schedel open zou barsten en dat zijn hersens rond zouden spatten door het woonvertrek. Of dat zijn hersenpan langzaam maar zeker leeg zou lopen en hij alleen nog glazig zou kunnen kijken. De scherf van het meisje was zomaar een scherf. Leek nergens op. Het kon een panscherf zijn. Als je hem niet van dichtbij zag, kon je niet weten of het lood, ijzer of keramiek was. De scherf was van een onbepaalde kleur. Het kon zijn dat de huid van het meisje afgaf. Of dat de truitjes van het meisje hadden afgegeven in andere kleuren. Een hoeveelheid kleur naargelang het meisje had gezweet. Zoiets kon de eigenlijke kleur van het meisje niet onberoerd hebben gelaten.
Men kon aannemen dat de scherf uit de oorlog was. Hij was blijven liggen in de Libertystraat. Of ergens in blijven steken. Het meisje had de scherf opgeraapt. Misschien had de scherf een mooi kleurtje. Had het meisje de scherf uitgepeuterd? Alleen om het uitpeuteren? Had ze daarna de scherf mooi gevonden?
De scherf was mooi. Zeker. Het was een zuiver brok van een of ander materiaal. Langs de kanten mooi gekarteld. Een onbekend beest had er zijn harde en diamanten tanden ingezet. De afdruk van zijn tanden was blijven staan. De scherf had nu zo’n kleur die zo helemaal eigen was aan het meisje dat ze hem nog onmogelijk kon weggooien. De scherf betekende voor haar iets uit de oorlog. Zeker niet ongewoon. Allemaal hebben we wel iets wat een souvenir uit de oorlog is. Al is het een te klein of te groot hart. Bovendien, het meisje was een oorlogskind. Daarom was de scherf voor haar ook een souvenir uit haar jeugd.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXII
Ze zag dat Leo niet luisterde en dat hij rilde op zijn stoel. Toen liep ze naar de kast en opende de deur met het dubbele slot.
`Het stinkt’, zei ze. `Alles stinkt. Kleren zijn er niet. Niet het uniform van paardendekenstof. Het hout is niet rood. Het is groen en op sommige plaatsen geel. Door het hout lopen richels. Dat zijn wegen van mieren die je verleden hebben opgevreten. En er nesten uit hebben gebouwd om erin te jongen.’
`Nee, nee!’ riep Leo. `Niet waar! De broek moet in de kast hangen. De benen zijn deels afgeschoten, deels verbrijzeld. De paardendekenstof was wreed en schuurde de haren van mijn benen. Er moet een jas hangen uit dezelfde paardendekenstof. Plus de eer van het regiment. Te zien boven de klep van de patroonzak op de linkerborst. Twee vingers smal als je dikke vingers hebt. Drie vingers breed als je dunne vingers hebt. Zeg jij dat het gelogen is? Hebben mieren werkelijk alles opgevreten?’
Dat was het sein voor het meisje om te gaan huilen. Ze liep terug naar Leo en zei, terwijl ze haast in haar tranen stikte: `Ze zullen je niet begraven. Je tikt heel hard op het hout van de kist. De mannen schrikken. Zo snel ze kunnen, dragen ze je terug, door de laatste deur van de uitgeverij. Snel, snel. De Uitdragerij van de Aangepaste Dood wil niet de naam krijgen levenden te begraven. Dat zou geen beste reputatie zijn voor de Uitdragerij. Ik sta thuis voor het raam. Ik zie je terugkomen. Je hebt twee benen, net als ieder ander. Onder je arm heb je een rechterarm. Ik zeg: “Dag, het schijnt goed met je te gaan. Hoe is het afgelopen met de begrafenis?” “Het gaat wel”, zeg je. “Ik heb er een paar flinke poten aan overgehouden. En ik heb een rechterarm meegenomen voor de man zonder rechterarm, want die woont ook in de Libertystraat, al heeft hij de deur dichtgemetseld.” Je zegt: “Ik ben wakker geworden toen ik in de kist meneer Pesche passeerde, die, zoals altijd, juist op weg was naar restaurant Varsgarten om daar wat met de zwanen te praten en om er wat te eten. De rekening van de begrafenis komt later nog, volgens de kerels van de Uitdragerij.”‘
Leo deed of hij haar helemaal niet meer hoorde.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXI
`Kijk in de kast, achter het dubbele slot’, fluisterde hij. `Kijk naar de broek van het uniform uit paardendekenstof. Vertel me: welke kleur heeft het bloed op de verbrijzelde beenschachten? Is op de jas de plaats nog te zien waar de eer van het regiment bevestigd was? Twee vingers smal als je dikke vingers hebt. Drie vingers breed als je dunne vingers hebt. Boven de klep van het patroonzakje op de linkerborst. Waarin de brieven zaten die ik als soldaat kreeg. Van een moeder. Die had jij niet. Van een meisje. Dat was jij niet. Ook zat in die patroonzak een stuk ijzer. Voor het geval iemand op je hart wilde schieten. Luister, mijn kleine meisje. Open de kast met het dubbele slot en kijk of het er nog is: de eer van het regiment, de ranzige geur van korporaal Waskop. Kun je ruiken of het waar is dat de oorlog van toen alleen maar spel was? Dat ik op mijn stoel zit voor het raam in de Libertystraat omdat de oorlog een aaneenschakeling van grapjes was?
Ruik, mijn kleine meisje. Heeft het hout van de kast een eigen geur? De geur die toentertijd de geur van het regiment heette? De geur van zoveel kilo kruit en ijzer en de kop van korporaal Waskop. Kijk, meisje, alles kun je vinden achter de deur met het dubbele slot.’
Leo draaide zich om in zijn stoel. Hij wilde het niet zien. Als hij het uniform zou zien, zou hij de straat uit hollen. Hij had geen benen! Hij zou de asman van het blinkende asvat trappen. Hij had geen benen! Hij zou de ruiten intrappen van het huis van de man zonder rechterarm om de groene schemer uit het huis te laten ontsnappen. Hij had geen benen! Hij zou lachen als al die kerels zouden huilen, al was het alleen van kwaadheid. Hij had geen benen!
`Je bent dronken’, zei het meisje. `Het kan nooit waar zijn wat je zegt. Je hebt feest, man! Je twintigste verjaardag achter de ruit! Je wilt er toch geen orgie van maken?’
`Ik ben niet dronken!’ riep Leo. `Ik heb alleen een ei gegeten. Dat heb je zelf gezien. Gooi de kastdeur open!’
`Kijk, Leo’, zei het meisje kalmerend. `Als je de straat uit loopt, zie je de eerste deur van de Uitdragerij van de Aangepaste Dood. En de laatste deur van de uitgeverij. Door de laatste word je naar buiten gedragen in een kist door mannen in zwarte pakken. Ze kijken ernstig. Binnensmonds praten ze over voetballen en de toto. Jij ligt in de kist en hoort het. Je hoort de mannen goedendag zeggen tegen meneer Pesche. Die is op weg naar restaurant Varsgarten, tegenover hotel Eden. Om eerst met de zwanen te praten en daarna te eten.’
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XX
De processie passeerde meneer Pesche toen deze op de hoek van de straat stond en naar iemand leek te zwaaien met zijn scharrelhandjes. Meneer Pesche was van plan te gaan eten in restaurant Varsgarten. Hij nam zijn hoed af. Een hoed mocht niet gedragen worden in het gezichtsveld van het Allerheiligste. Meneer Pesche besefte niet hoe ordinair het was zijn vuile schedel prijs te geven aan het licht van de dag.
De processie verdween uit de straat en schoof de Tolsteeg in. Daar scheen de zon. Er woonden kinderen en dieren. De asman verschoof eerst zijn linkervoet en toen zijn rechter. Wel tweemaal in vijf minuten. Hij voelde zich besmet. Hij was huzaar geweest, al had hij alleen maar stallen schoongeveegd. Hij besefte dat je wat marcheert nooit kunt tegenhouden. Hij stak zijn handen dieper in zijn zakken, tot bij zijn geslacht. Daar was het warm. Hij had het gevoel of met de processie een stuk ijs zijn bast was binnengeslopen. Dat ijs was nu druk bezig de warmte uit hem weg te halen.
Kruppa was blij dat hij de Libertystraat achter de rug had. De zegen hadden ze er niet nodig. Ze wisten blijkbaar niet dat de Kerk zegen gaf naargelang ze ontving. Zo was dat al vanaf de kruistochten. Kruppa had daar vrede mee.
Leo reed zijn stoel naar het gasfornuis, sloeg een ei in de pan. Hij bakte het in varkensvet. Het was stil in huis. Het ruisen van het gas en het spetteren van het vet zochten echo.
Het was ook mogelijk dat achter het behang heel voorzichtig diertjes liepen. De diertjes moesten op slakken lijken. In sommige hoeken werd het zeil aangetast door een bepaald slijm dat, hoewel het niet van slakken was, toch hetzelfde spoor achterliet. Zou dat in alle huizen van de Libertystraat zo zijn? Zouden alle huizen in de Libertystraat langzaam worden aangevreten vanuit de kelder en van binnenuit instorten, steen voor steen?
Leo zag dat het wit van het ei steeds witter werd. Van slijm en snot een vel werd waarop hij peper en zout strooide. Ook het geel van de dooier werd van het bakken steeds anders geel. Hij legde het ei op een snee brood.
Soms was er geluid in de straat. Muziek was het niet. Een vreemd geschuifel. Leo verwonderde zich niet. De straat kon schuifelen. Wanneer het regende was het duidelijk te zien. Dan leek het of de kinderkopjes van de een naar de ander sprongen. Het was een spel van steen.
Misschien sloop er een diertje door de straat. Maar dan zou de asman van zijn vuilnisvat komen, van het glimmende deksel, en zijn platte kont tonen aan de donkere gevels van de huizen, aan degenen die in de gevels achter ramen stonden. Die hadden ook het geschuifel gehoord en wilden weten of de asman het diertje uit de Libertystraat zou verjagen. Of hij op zijn harde zolen achter het diertje aan zou hollen.
Het geschuifel kwam naar het huis van Leo toe. Het meisje kwam binnen. Leo zat nog steeds naar de gele dooier van het ei te staren.
`Ik kon niet slapen’, zei het meisje. `Ik werd kotsmisselijk in bed.’
`Je hebt te veel gedronken’, zei Leo. `Je ruikt naar zand.’
Leo at het ei op. Eigeel drupte langs zijn kin. Hij veegde het weg met de rug van zijn hand.
`Kijk in de kast, mijn kleine meisje’, fluisterde Leo zacht.
Mocht ze het eigenlijk niet horen? Hij dacht: nu of nooit. Nu zal het gebeuren. Het is niet voor niets dat het meisje voor de tweede maal in één nacht hier binnenkomt. Nooit iets voor niets.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XIX
Vrouwen waren nooit in het leger geweest. Ze waren niet verder gekomen dan de lazaretten van de oorlogen. Hadden het fijn en nodig gevonden om alles wat aan vlees en been stukgeschoten was, aan elkaar te laten groeien onder wit, desinfecterend verband. Ze dachten dat ze er goed aan deden. Tussen de uniformen in de lazaretten hadden ook zij marcheren geleerd. Plaats eerst het ene been vooruit, zeker een halve meter. Doe dan hetzelfde met het andere been, als je dat hebt. Kijk uit je ooghoeken naar je buurman. Doe met hem en zijn buurman alles in dezelfde maat. Zo schandalig liepen de vrouwen achter Kruppa aan.
Kruppa droeg het geheimzinnige Kindje in een gouden huisje. Zelf noemde hij dat het huisje der armoede. Het zag er anders uit.
Leo wist dat het Kindje de zon in de Libertystraat kon laten schijnen. Daarom stak hij een kaars aan en zette die voor het raam. Het leek of het Kindje liever de zon liet schijnen in een andere straat, in een of ander sprookje. Desnoods in de Tolsteeg, daar woonden kinderen met dieren. Noemde men het Kindje van God zelf niet het Lam Gods?
Geen zon in de Libertystraat! Die was te echt. En voor meer dan nodig dichtgemetseld. Bovendien had Kruppa bezwaren tegen het zegenen van de Libertystraat. Toen hij de Libertystraat in liep, de eerste deur van de Uitdragerij van de Aangepaste Dood en de laatste deur van de uitgeverij passeerde, sloeg hij zijn veel te ruime en van te veel gouddraad voorziene mantel om het huisje van het Kindje. Wat het Kindje prettig vond. Nu rook het de vuile adem van Kruppa niet meer. Die at knoflook. De Kerk had dat nooit verboden en Kruppa was een vreetbeest.
Het meisje, dat zich achter haar ruit stond aan te kleden en verrast was door de processie, vond het fijn voor het Kind dat het onder een doek verborgen zat en beschermd was tegen de vuile adem van Kruppa en tegen de schunnige blikken van de marcheerders. Ze wist dat kinderen zich graag verborgen onder een doek, om tentje te spelen. En ze kende de adem van Kruppa. Als klein meisje had ze er kennis mee gemaakt in de biechtstoel. Voor haar was het reden genoeg geweest om het geloof af te zweren. Over het Godskindje zelf had ze overigens nog steeds mooie dromen. Ze wist dat het Kindje niets met Kruppa had uit te staan.
De asman, de enige die echt naar de processie keek, wist net zo goed als het meisje wie onder de doek verborgen zat. Hij had er een andere mening over, hij vond het allemaal niet zo nodig. Het was dat er één kaars brandde in de Libertystraat, achter de ruit van Leo nog wel, anders zou Kruppa denken dat er uitsluitend dolende zielen in de Libertystraat woonden. Hoe lang zat die vuile asman al op het asvat? Kruppa gaf de asman weinig kans op Verlossing. Hij zag ook het meisje achter de ruit staan. Volgens hem was het meisje helemaal verloren voor God. Hij wist maar al te goed dat ze voor weinig geld werd uitgekleed in hotel Eden. Vroeger al biechtte ze dat ze zonde deed met haar vingers. Als het aan Kruppa lag, behoefde het Godskindje in de Libertystraat geen zegen te geven. Ook niet aan de man zonder rechterarm. Die stond met zijn ene arm omhoog en de vuist gebald. Een van zijn cactussen stond op doorzakken. De man zonder rechterarm dacht dat de cactus wilde knielen omdat buiten de God van de woestijn voorbijtrok, onder een slip van de mantel van Kruppa.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XVIII
Het meisje was zeer verwonderd over de processie. Over het Zoontje van God niet het minst. Zou het Zoontje van God niet vermoeden dat achter de beroete ruit een eenzelvig meisje stond dat graag een processie zag, maar dat het beter had gevonden dat de processie de Libertystraat had gemeden? De processie liet haar iets zien wat donkere geschiedenis was, iets wat niet te achterhalen bleek. De processie was een uiting van een geloof dat doodgemoedereerd had aanbevolen om op velden palm te poten. Zoals de heidenen, aan wie het dat verbood. Zo had het meisje dat geleerd. Vroeger, op school. In de Libertystraat groeide geen palm. De velden in de Libertystraat waren te klein. Ze waren per veld één vierkante meter. Dat was de oppervlakte van de voordeur tot aan het hekje langs de straat. Daar kon geen palm worden gepoot.
Achter pastoor Kruppa in zijn wijde en uitgezakte toog van zwarte en dunne zijde liepen de gelovigen van de parochie van de Heilige Moeder Gods. Of hun leven ervan afhing. Met gebogen hoofden. Uit alle soorten van vreugde en rouw. Waren ze bang dat plotseling de gevels van de huizen in de Libertystraat te ver naar elkaar toe zouden buigen en in zouden storten over hun hoofden, die naar de grond waren gekeerd? Zagen ze alleen kinderkopjes, waarvan sommigen waren ingelijst door strepen heel dun zomergras dat op de winter leek? Niemand had ooit verwacht dat het gras kans zou zien in de Libertystraat de kinderkopjes in te lijsten. Zo had de straat een blokjesgezicht. Zwarte, groen ingelijste blokjes die wat weg hadden van Mondriaan. Wie van hen die achter Kruppa aan liepen, hadden Mondriaan gekend?
Misschien waren ze niet alleen bang dat de gevels van de huizen zouden instorten om hun nek te verbrijzelen. Dachten ze dat uit de huizen dieren konden ontsnappen die, zonder noodzaak, lange tijd hadden vastgezeten? Omdat de asman elke keer als hij ze in de Libertystraat zag opjoeg? Ze hadden op donkere zolders van huizen gezeten en waren van plan hun wraaklust op de asman te koelen. Eenmaal doende zouden ze ook tekeergaan tegen de processiegangers.
De asman zat op het deksel van het asvat van de familie F. en keek toe hoe iedereen zijn been oplichtte. Eigenlijk niet oplichtte, alleen een eind omhooghaalde. Net genoeg om de schoenzool niet te laten slijten van het schuifelen over de ruwe bovenkant van de kinderkopjes. Ze plaatsten een been vooruit, zeker een halve meter, deden dan hetzelfde met het andere been. Heel voorzichtig. Ze zouden kunnen vallen. Omdat ze hun nek gebogen hielden, lag hun zwaartepunt toch al lager dan hun navel.
Allemaal liepen ze zo in de maat. Een heel leger dat uit de tijd was, maar waarvan de leden het toch niet konden opgeven soldaat te spelen. Er waren geen soldaten meer nodig om te marcheren. Marcheren was voor soldaten het fijnste van het fijnste, dan deden ze met zijn allen alles netjes tegelijk. Omdat er nu niets meer te marcheren viel, waren ze met zijn allen teruggeworpen op het lidmaatschap van de ene ware Kerk, omdat er in die gemeenschap mee gemarcheerd wordt. Dus marcheerden ze achter Kruppa aan, achter de glimmende zwarte onderrok die op een uniform leek. Wat wil een marcheerder meer dan achter een uniform aan lopen? Tussen hen liepen ook vrouwen. Er was niemand die zich afvroeg of dat zo hoorde.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XVII
Nadat alle foto’s zo waren toegetakeld, had hij ze weggegooid. Hij zag dat een romp op de foto evenmin echt was. Een romp kon niet lachen tegen het halve gezicht van een meisje zonder borsten. De romp op andere foto’s kon onmogelijk een hoofd rechtop houden. Een romp kon nooit een pet op hebben gehad met de onderscheidingstekens van het zoveelste regiment artillerie waarbij Leo zoveel jaren had versleten. Wel zeven. Waarbij het ongeluk gebeurde met de granaat die bestemd was voor korporaal Waskop. De granaat die zo vrij was zijn benen te verbrijzelen in plaats van de gehele korporaal Waskop, die node gemist kon worden. Hij berekende onfeilbaar kogelbanen en was commandant van het zoveelste geschut. Nadat hij sergeant Tolsti was opgevolgd, die ze voor zijn raap hadden geschoten en die aan stukken was gereten. Door net zo’n granaat als die welke voor korporaal Waskop bestemd was geweest.
Ook de foto’s van andere mensen had Leo weggegooid. Die had hij ook tot rompen verknipt. Hij had willen weten hoe die anderen er zonder armen en benen uitzagen. Het had nergens op geleken. Hij kon zich onmogelijk voorstellen dat een romp op een paard zat waarvan de rug was verknipt en dan nog op een trompet blies ook. En dat rompen door straten gingen. Ze moesten zweven, benen hadden ze niet.
Hij haalde de pas uit zijn colbert, scheurde er de foto uit, hield hem aan een sigaret en brandde de ogen uit. Daarna de neus, mond en oren. De foto met brandgaten gooide hij in de vuilnisbak. Hij dacht er plots aan dat hij moest huilen. In deze tijd kon het niet bestaan dat je gezicht nergens geregistreerd was op lichtecht fotopapier.
Huilen had hij afgeleerd. Hij was blij dat hij met zijn hand de laatste resten van de behangachtige foto van de muur kon strijken. Een van de blote kinderbenen met de halve pijp van een matrozenbroek bleef op zijn arm liggen. Hij blies de schilfers weg. Daarna kon hij het beeld van een kinderbeen niet meer weg krijgen, het laatste wat hij van zichzelf op een foto had gezien.
Aan de muur was nu een grijze vlek meer. Slijm borrelde uit de vlek. Zat er een krater in de muur? Er moest een riool kapot zijn. Waar zou anders die vuile etter vandaan komen?
Ter gelegenheid van de twintigste verjaardag die Leo achter de ruit vierde, was de processie door de Libertystraat gekomen. De processie liep niet. Ze gleed. Als een beest dat zich schrap zette tegen de straatstenen: kinderkopjes die gekapt waren uit grote blokken natuursteen.
Vooraan in de processie liepen kinderen die hoofdjes hadden, even stenig als de kinderkopjes waarover ze de straat in en uit liepen. Netjes in één richting gaande. Het kon zijn dat er achter hen een ongelikte beer volgde.
Dat was ook zo. Achter hen liep pastoor Kruppa in een jurk die een uniform was. Een toog uit zwarte zijde die een huilerig en ongebruikt geslacht verborg. Onder een doek droeg deze Kruppa iets wat niet zichtbaar was. Toch zichtbaar hoorde te zijn.
Kruppa was een priester uit de kerk van de parochie van de Heilige Moeder Gods. Hij liep nu met het Zoontje van die Moeder in zijn armen, hield het beschermend onder een doek zodat het Zoontje Gods niet de Libertystraat zou zien. Niet Leo achter het glas. Niet meneer Pesche, die juist de straat uit liep om te gaan eten in restaurant Varsgarten. Noch de asman die met zijn vuile achterwerk op het schone vuilnisvat van de familie F. zat. Noch de man zonder rechterarm in zijn groen schijnende huis. Ook zou het Kind van de Moeder Gods niet vermoeden dat in haar kamer het meisje achter het glas stond te kijken.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XVI
En in de oorlog had gediend bij het zoveelste regiment artillerie om er zijn benen te verliezen. Die nu verliefd zat te worden omdat hij geen rok naast zich kon zien.
Het meisje zou een sprookje dromen. Dat ze in de hemel woonde bij de Moeder Gods of zo. Misschien droomde ze van kinderen die ze zelf zou willen maken uit klei. Dan pas wilde ze hen baren. Ze zouden geen benen hebben en alleen maar een linkerarm.
Aan de muur hing een foto. Als Leo ernaar keek, moest hij, of hij wilde of niet, erg lachen. Het kind op de foto was hij zelf. De spijker waaraan de foto hing, werd weggevreten door slakkenslijm dat geen slakkenslijm was maar daar toch veel op leek. Het papier groeide vast aan de muur. Het werd een stuk behang. Als hij er met zijn nagel langs streek, raakten schilfertjes van het lichtende fotopapier los, vielen in stukjes matrozenjas en kinderwang op de vloer. Foto’s hielden niet op de muur.
Het was dom foto’s te bewaren. Elk jaar werd je anders. Aan je gezicht kon je niets veranderen. Je kon het nooit de vorm geven die het op een foto van vroeger had. Bovendien loog de foto niet. Er waren foto’s die logen als de ziekte, gezichten lieten zien die nooit bestaan hadden. Er waren altijd mensen die zeiden: `Kijk, dat is mijn gezicht.’ Dan waren ze trots op een gezicht dat van niemand was. Alleen gelogen werd door het fotopapier dat niet altijd even lichtecht was als wel werd beweerd.
Hij had nog één foto van zichzelf. Die zat vastgeniet in een vakje in zijn pas, die allang verlopen was. Hij droeg de pas toch altijd bij zich. Als legitimatiebewijs. Je kon nooit weten voor wie hij zich in zijn eigen huis zou moeten legitimeren.
Die pasfoto was ook gelogen. Volgens die foto had hij een grijs gezicht, grijze ogen, grijze haren en een grijze glimlach. Zijn haren hadden blond moeten zijn. Zijn huid rood. Hij had zich altijd geschaamd als hij een foto liet maken. Alsof het maken van een foto ijdelheid was. En zijn ogen waren grimmig geweest, op het katachtige af. Een glimlach om zijn mond had hij nooit gehad. Dat het leek of zijn sporthemd, vlinderdasje en colbert grijs waren, interesseerde hem niet.
Hij vroeg zich af waarom mensen kleur konden weglaten in foto’s, zodat die alleen maar grijs waren. Zelfs wit was nog niet eens behoorlijk wit. Er waren mensen die erin getraind waren om in alle tinten grijs kleuren te zien.
De rest van de foto’s van vroeger had hij niet meer. Nadat zijn benen waren weggeschoten, had hij uit alle foto’s zijn benen weggeknipt. Later ook de armen. Hij had het toen beter gevonden alleen romp te zijn. Met de armen had hij ook grote stukken weggeknipt uit de mensen die bij hem in de buurt waren geweest op het moment dat een foto van hem was genomen. Mensen die wetend of niet het lichtechte papier met hem deelden. Soms had hij die mensen vastgehouden. Zo had hij een foto waarop hij samen met een meisje stond. Ze hadden gelachen tegen het vogeltje van de fotograaf. Toen hij benen en armen uit de foto knipte, had hij haar borsten en de linkerhelft van haar gezicht geamputeerd. Zijn ene arm had over haar borsten gelegen, met de hand van de andere arm hield hij haar gezicht voor de helft bedekt. Hij had haar stevig vastgehouden.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Ton van Reen
DE GEVANGENE XV
Sprookjes
Plotseling kwam het meisje binnen en zei: `Dag, Leo.’ Hij schrok. Ze ging naast hem zitten. Keek langs hem heen naar buiten. Hij zag dat haar gezicht nat was. Ze had gehuild.
Buiten konden ze de asman niet op het asvat zien zitten. Het was te donker. Ook het huis waarin het meisje woonde, konden ze niet zien. De nacht was niet voor niets een grote zwarte vent die alles kon verbergen achter zijn brede lijf.
Ze rook naar struiken en aarde. Alsof iemand haar in de grond had gedoopt. Om haar te laten bloeien als vruchtbaarheidssymbool. Ze zou uit de kuil zijn gestapt om naar Leo te komen. Om naast hem te kunnen zitten als een plant, naar aarde geurend en al, om naar buiten te staren, waar niets te zien was.
Eerst dacht hij dat het een vergissing was dat ze bij hem binnen was komen lopen. Later vertelde ze een sprookje waarnaar hij ademloos luisterde.
Het was een sprookje over Spanjaarden die van ver kwamen om haar op handen te dragen. En van een tram waarin ze door de nacht reden. Naar ver buiten de stad. Zij met haar Spanjaarden. Wat was dat toch dat ze zo vol zat van Spanjaarden? In een tram vol mensen die jaloers waren. Ze mochten niet uitstappen. Ze moesten op de houten banken blijven zitten kijken naar haar en de Spanjaarden. Op het land was ze met de Spanjaarden uitgestapt. Akelig blij was de tram vertrokken. De mensen die in de stad woonden, waren opgelucht geweest. Ze reden terug naar huis, terug naar zand en cement, beroet glas en schimmel. Zo had ze het gezegd.
Ze vertelde het sprookje van hotel Eden, waar altijd Spaanse muziek klonk. Waar de mensen fluisterden. De liefde werd er bedreven op muziek. Dat was zo fijn dat ze er altijd had willen blijven. Over geld werd nooit gepraat. Rondom hotel Eden stonden bloemen die voortdurend bloeiden.
Ze vertelde zo mooi dat het geen sprookjes meer waren. Dat Leo moest geloven dat het echt was. Toen ze ophield met vertellen, zag hij echter aan haar gezicht dat ze loog. Dat maakte indruk op hem. Graag zou hij voor haar alles waar willen maken, alleen al om de uitdrukking op haar gezicht. In de twintig jaar achter de ruit had hij geleerd wat echt verdriet was.
Hij zei haar dat ze terug moest komen wanneer de tram niet meer naar de velden reed. Wanneer de bloemen rondom hotel Eden uitgebloeid zouden zijn. Dat hij haar op zijn beurt verhalen zou vertellen die niet waar konden zijn. Hij moest ze eerst nog verzinnen. Daarom waren ze juist echt.
Ik kom terug, had ze gezegd. Ze was het huis uit gelopen. Even later had hij haar als een schim in het donker zien verdwijnen. Daarna hoorde hij hoe de asman zijn voeten verschoof, het knarsen van het asvat over de tegels.
Het zou de eerste en enige keer zijn geweest dat ze bij hem binnenkwam. Ze zou niet meer durven. Ze had gezien dat de muur achter hem kaal was. In zijn huis was zelfs niets wat op een bloem leek. Ze kon niet weten dat hij geen bloemen in zijn huis duldde omdat bloemen konden spreken. Als de bloemen in zijn huis zouden spreken, dan zouden ze hem alleen maar tegenspreken. Dat zou hij nooit kunnen verdragen. Of zo’n meisje dat zou kunnen begrijpen! Ze was ‘s nachts gekomen. Dat betekende dat ze te veel gedronken had. Normaal ging een meisje ‘s nachts niet bij iemand naar binnen. Zeker niet bij een vent die geen benen had en die Leo heette.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature