Ton van Reen: De gevangene IX
Ton van Reen
DE GEVANGENE IX
`Señorita’, zei de Spanjaard. Het leek erop alsof hij zou gaan grienen. Ze wees naar de lucht, zei hem dat het genoeg zou regenen in de nacht. Hij lachte.
Later vertelde hij dat hij met haar wilde trouwen. Hij stak zijn vuisten uit naar hotel Eden. Hij wilde met haar wegvluchten naar Spanje. Het zou daar beter zijn voor het soort mensen dat zij waren. Ze geloofde het niet. En toen hij bezwoer dat hij altijd van haar zou blijven houden, begreep ze niet waarom hij haar dan eerst had moeten naaien. Dat zei ze hem. Ze liet hem beloven nooit meer bij haar terug te komen. Daar had ze spijt van. Spanjaarden houden hun woord. Op klaarlichte dag zou ze hem willen zien, wanneer het beest uit hem weg was. God weet, misschien had hij gezopen. Toch had ze geen drank aan hem geroken. Alleen urine. De meeste Spanjaarden waren kinderen. De pis van een kind stonk niet.
Ze trok haar rok aan. Die voelde nat en koud. Het moest toch zomer zijn, meende ze. Ja, was de Spanjaard van gisteravond maar hier. Dan zouden ze in de tram gaan rijden. Nu kwam haar droom weer terug van een tram die oneindig ver reed. Soms kwam er door het rijden een geluid vrij dat leek op huilen. Of een tram kon huilen en of dat ergens goed voor was. Wie zou zich ervoor interesseren? En waarom zou het nodig zijn? Een tram was enkel een bonk aan elkaar gelast ijzer op wielen die over rails liepen en die daar voldoening in moest hebben. Het was of zelfs een tram het anders wilde, zich niet meer kon bevredigen met stroom en rails. Ze stond op het achterbalkonnetje, wist goed dat ze het droomde, keek toch door de achterruit naar buiten. Straks zou ze zich weer voelen of iemand haar met stoten wilde oppompen. Of ze daarna als een ballon door de lucht ging zweven. Alleen om dromen te maken die afgebroken moesten worden. En om verlangens te kweken die ze zou moeten laten vallen. Een tram was een rups met een enorme, lege buik waarin ze goed zou kunnen wonen. Dat werd door sommige mensen dan ook gedaan.
Omdat haar dromen afgebroken moesten worden, streek ze haar rok recht met haar handen. Terwijl ze de trap afliep, spoorde de tram nog steeds door haar hersens als een schizofrene slak met een ijzersmelterij aan boord. Het spoor van ijzer liep uit in een punt tegen het plafond van het huis. Zo leek het huis een trechter om in te wonen.
Over wonen droomde ze ook. In haar kamer had ze een tekening hangen die ze zelf had gemaakt van een huis zoals ze in een huis geloofde. Ze had de tekening nooit aan iemand laten zien. Er was geen mens die het zou begrijpen. Wie droomde net als zij van een huis als een antieke toren van een oud kasteel? Met een trap die door alle kamers liep. Niet omdat het nodig was, maar de beweging van de trap kon het huis inhoud geven en tot rust stemmen. Iedereen die in het huis wilde wonen zou zich verbonden voelen met de ruimten. De trap zou het wezen van het huis zijn. Iedereen zou er een eigen leefruimte hebben. De toren zou midden in het veld moeten staan, zodat ook vogels en andere dieren erin konden wonen.
Iedereen zou een huis moeten bouwen naar eigen inzicht en aangepast aan zijn leefwijze. Het hoefden geen torens te zijn! Als de huizen maar een eigen gezicht hadden. Een huis had leven nodig. Of de mensen dat ooit zouden begrijpen? Ze woonden liever in de Libertystraat. Iedereen in dezelfde kamertjes. Ruiten van dezelfde hoogte, geverfd in dezelfde strontbruine kleur. Ze dacht altijd aan stront als ze de straat in reed. Er was geen stront. Pissebedden waren er genoeg. Die kwamen ook niet af op het propere! De bovenruiten van de huizen waren vetgeel. Of paarden met hun lullen als brandslangen ertegen hadden staan zeiken. Het stonk ook zo. Men probeerde zich te verontschuldigen door te beweren dat het aanslag van het weer was. Dat betwijfelde ze. Het groen roestte door het glas heen, vrat het niet alleen aan, vrat het ook op. Of er kankergezwellen in het glas zaten. Waarschijnlijk waren er al knobbels in het glas toen de ruiten in de sponningen werden gezet. De huizen waren goedkoop gebouwd. Of ze in twintig jaar uitgeleefd moesten zijn. Ze stonden er al meer dan honderd. Dat was tachtig jaar te lang.
Het vervelende van de Libertystraat was dat je nooit kon zien hoe laat het was. Je zag geen verschil tussen ochtend en avond. In andere straten, bijvoorbeeld in de Tolsteeg, kon je de tijd schatten. Je zou er een half uur naast kunnen zitten, niet veel meer. In de Libertystraat had je een horloge nodig. Je wist ook nooit of de zon scheen of dat het elk moment kon gaan regenen.
Vannacht thuisgekomen was ze eerst nog bij Leo binnengegaan. Ze had hem sprookjes verteld.
Dat had ze nooit mogen doen.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene