Ernst Stadler
(1883-1914)
Ballhaus
Farbe prallt in Farbe wie die Strahlen von Fontänen,
die ihr Feuer ineinanderschießen,
Im Geflitter hochgeraffter Röcke
und dem Bausch der bunten Sommerblusen.
Rings von allen Wänden, hundertfältig
Ausgeteilt, strömt Licht.
Die Flammen, die sich zuckend in den Wirbel gießen,
Stehen, höher, eingesammelt,
in den goldgefaßten Spiegeln, fremd und hinterhältig,
Wie erstarrt und Regung doch in grenzenlose Tiefen
weiterleitend, Leben, abgelöst und fern
und wieder eins und einig mit den Paaren,
Die im Bann der immer gleichen Melodien,
engverschmiegt, mit losgelassnen Gliedern schreitend,
Durcheinanderquirlen: Frauen, die geschminkten
Wangen rot behaucht, mit halb gelösten Haaren,
Taumelnd, nur die Augen ganz im Grund ein
wenig matt, die in das Dunkel leerer Stunden laden,
Während ihre Körper sich im Takt
unkeuscher Gesten ineinanderneigen,
Ernsthaft und voll Andacht:
und sie tanzen, gläubig blickend, die Balladen
Müd gebrannter Herzen, lüstern und verspielt,
und vom Geplärr der Geigen
Wie von einer zähen lauen Flut umschwemmt.
Zuweilen kreischt ein Schrei.
Ein Lachen gellt. Die Schwebe,
In der die Paare, unsichtbar gehalten,
schaukeln, schwankt.
Doch immer, wie in traumhaft irrem Schwung
Schnurrt der Rhythmus weiter
durch den überhitzten Saal …
Daß nur kein Windzug jetzt
die roten Samtportieren hebe,
Hinter denen schon der Morgen wartet,
grau, hager, fahl …
bereit, in kaltem Sprung,
Die Brüstung übergreifend, ins Parkett zu gleiten,
daß die heißgetanzten Reihen jählings stocken,
Traum und Tanz zerbricht,
Und während noch die Walzerweise
sinnlos leiernd weitertönt,
Tag einströmt und die dicke Luft von Schweiß,
Parfum und umgegossnem Wein zerreißt,
und durch das harte Licht,
Fernher rollend, ehern, stark und klar,
das Arbeitslied der großen Stadt
durch plötzlich aufgerissene Fenster dröhnt.
Ernst Stadler poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Stadler, Ernst
Als ik straks ga
Wees niet boos, mijn lief
Als ik straks ga, dan ben je nog
In mij
Kwijnt het beeld van je bleek
Gelaat traag in ijle schaduwen
Van tederheid
Woorden zijn dan dood
Mijn stem in een mist vergruist
Er zijn
Nog gedachten aan onze stiltes
Naast elkaar, de lentenachten
Vol lichtaltaren
Wees niet boos, mijn lief
Omdraaien en naar je zwaaien
Zal ik niet
Als ik straks ga, beetje voor beetje
Tuimel je uit mij, met details, feitjes
En je plagerijtjes
De geur van bloemen in je hals
Van nectar, vond ik je mond
Duizelend
Begon die wankele reis met jou
Als een dagpauwtje op de heiwind
Naar de zon
Rouw niet om wat gewis wegglipte
Uit de diepte van onze hoop
Voel maar
Ook een vlinder is gelijk onze liefde
Net als zij, gaat ze dartelend heen
Alleen sterft zij al na een jaar.
Niels Landstra
Niels Landstra presenteert dichtbundel: Waterval
Donderdag 20 september zal Niels Landstra zijn nieuwe dichtbundel Waterval presenteren bij Selexyz Gianotten in Breda, de Barones 63. De aanvang is 19.00 uur.
Na het verschijnen van het kort verhaal ‘Het portret’ in e-zine Meander in 2004, volgde een lange reeks publicaties (korte verhalen, poëzie en interviews) in diverse literaire tijdschriften in zowel Nederland als Vlaanderen. Het oeuvre van Niels Landstra is dan ook rijk, bevat elementen als liefde en dood, geloof en noodlot, en het nemen van afscheid, zoals in zijn gedicht Mijn liefste meisje: ‘Ik ben jou, je vlieger, je zonlicht; vrees de dagen zonder zandsculpturen en sprookjesfiguren die gespeend van jou en mij zullen zijn’.
Naast zijn gedichten en verhalen, schreef hij drie romans en een novelle, waar deze elementen sterk in verweven zijn en die een melancholische sfeer oproepen, maar ook een wrange vorm van humor kennen; deze vertelwijze maakt zijn werk dan ook boeiend tot de laatst gelezen letter.
Zijn dichtbundel ‘Waterval’ bij uitgeverij Oorsprong is zijn debuut als dichter.
Volgend jaar zal Niels Landstra’s eerste roman ‘De vereerder’ verschijnen bij uitgeverij Beefcake Publishing in Gent, België.
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Landstra, Niels
Ton van Reen schreef de novelle DE GEVANGENE DIE VERMOORD WERD AANGETROFFEN IN DE LIBERTYSTRAAT in 1962. Dat is vijftig jaar geleden. Hij was toen 20 jaar oud. Het manuscript lag 3 jaar bij Uitgeverij De Arbeiderspers. Directeur Johan Veninga en redacteur Martin Ros waren er enthousiast over en verzekerden hem dat het boek bij deze uitgeverij zou verschijnen. Na (te) lang wachten bood Van Reen het boek aan bij Uitgeverij Meulenhoff die het in 1967 publiceerde, samen met de novelle DE MOORD DOOR GEALLIEERDE MILITAIREN EN BURGERS UIT DE LICHTSTAD KORK OP LEDEN VAN HET DOOR DE MIERRIJDER GESTICHTE GEZIN VAN CHERUBIJN, een novelle die hij in 1963 had geschreven.
Beiden novellen zijn, in 6e druk, opgenomen in de uitgave VERZAMELD WERK, DEEL 1, uitgeverij De Geus, isbn 978-90-445-1351-6.
Na verschijning schreef Gerrit Krol in het toenmalige Het Handelsblad: Ik heb lang uitgezien naar een verhaal waarin de hoererij op zo onschuldige wijze wordt behandeld. De Gevangene en De Moord zijn heel gekke, ontroerende idylles, zoals je zelden leest en waarin je, dwars door de onmogelijkheden heen, volledig gelooft. Dat bewijst meteen de kracht van Van Reens schrijverschap dat, behalve kracht, ook zoveel naiefs heeft dat ik me van tijd tot tijd afvroeg hoe het mogelijk is dat iemand zo kan schrijven. Een onvergetelijk boek. Ton van Reen schrijft leerboeken voor schrijvers.
Aad Nuis schreef in de Haagse Post: Van Reen schrijft eigenlijk steeds sprookjes, waarbij de toon onverhoeds kan omslaan van Andersen op zijn charmants in Grimm op zijn gruwelijkst.
Kempis.nl zal beide novellen publiceren.
DE MOORD DOOR GEALLIEERDE MILITAIREN EN BURGERS UIT DE LICHTSTAD KORK OP LEDEN VAN HET DOOR DE MIERRIJDER GESTICHTE GEZIN VAN CHERUBIJN
kleine roman, Ton van Reen
De moord door geallieerde militairen en burgers uit de Lichtstad Kork op leden van het door de mierrijder gestichte gezin van Cherubijn
Voor Alice, het meisje dat ik trof in de zweef tijdens de eerste naoorlogse kermis te Oeroe
Ton van Reen
DE MOORD I
KAïN EN DE GORE KANA
Ik mocht alleen mieren berijden. Andere soorten paarden waren te edel. Te groot. En wat de doorslag gaf: te duur.
In die tijd kostte een goed paard al zeker rond de negenhonderd gulden. Hoewel een goed paard van toen beter was dan een goed paard van nu. Dat lag aan de natuur van de paarden die in die tijd niet zo uitgekruist was. Zoals dat met de hedendaagse paarden het geval is. Een Holsteiner bijvoorbeeld, zeker een goed paard, is eigenlijk een kruising. De ene tak komt voort enerzijds uit een aangespoelde fjordenhengst die in de zee lag om wind in de zeilen te blazen van Noorse boten die door de Sont voeren en anderzijds uit een afgedankt werkpaard van een boer uit Lüne of daaromtrent. De andere tak toont verwantschap met de dochter van de laatste graaf van Holstein en het spook van de Lüne-heide.
Ik reed mier en deed dat voortreffelijk. Ik oefende veel. Mierrijden is een van de moeilijkste sporten die men zich denken kan.
Al spelend en trainend zag ik niet veel meer dan de korrels zand die door nog niet ingereden mieren treinsgewijs, via een uiterst vernuftig gangenstelsel, naar de oppervlakte werden gedragen. Daar neergelegd en gesorteerd op dikte en kleur gaven ze het mierenhol een aantrekkelijk uiterlijk. Zo netjes als een voor de zondag geharkt tuintje voor een burgermanshuis.
Mijn ouwe bok Kaïn lag klaar te komen. Paarsgewijs aan de Gore Kana. Ik mocht haar niet. Ze was erg vies en vlezig, plaatselijk spierwit, met rode striemen van de elastieken in haar kleren. Alsof een rood touw om haar naakte en witte lijf was gedraaid.
Niemand die zich over mij ontfermde.
Na iedere rit doodde ik mijn rijdier. Met een takje drukte ik de smalle verbinding tussen de twee korrels die zijn lichaam vormden door.
Meestal lag het slachtoffer dan te zieltogen. Het was moeilijk te zien of het kramp was of iets anders. De bewegingen waren miniem. En kleur in de ogen heeft een mier niet. Heeft een mier wel ogen?
Dan nam ik een nieuw rijdier uit de trein die uit het mierenhol naar buiten liep, bereed het en doodde ook dat. Zo kon ik, in ongeveer tien minuten, twintig dieren berijden over een afstand van dertig centimeter elk. Mierrijden vereist de nodige routine. Ik wist dat, als er ooit wedstrijden mierrijden gehouden zouden worden, ik zeker kampioen werd. De tact die ik van nature had, en de oefening, waren de beginselen van het mierrijden.
Ik oefende iedere dag, tenminste als ik de kans kreeg. De mieren waren niet altijd even snel. Er waren trage soorten. Dan kwam je in tien minuten met elke mier dertig centimeter te laten lopen hooguit aan vijftien stuks. Dan ging de lol eraf. Mijn ouwe bok Kaïn trok zijn broek over zijn harde billen. Met de vlakke hand sloeg hij Gore Kana op de vuilwitte buik, zodat ze met een gil opsprong en als een afzichtelijk gedrocht afstak tegen de van hitte trillende lucht.
Nooit heb ik een afzichtelijker beeld gezien dan deze Gore Kana. De vuile baard van vuilnat schaamhaar, haar dat vuil en zwart afstak tegen een vaal witte buik.
Uit afschuw staakte ik het mierrijden, gaf een gil en kreeg van Kaïn een klap in mijn gezicht. Mijn geile bok Kaïn met de harde billen die mijn grootvader was.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Antony Kok Prijs 2012 voor Hans Stevens
Hans Stevens, misschien wel de eigenzinnigste man uit de Tilburgse kunsthistorie, heeft zondag 9 september 2012 de Antony Kok Prijs ontvangen uit handen van Jan Doms. Dat gebeurde in Galerie Kokon tijdens de opening van ‘wat Hans’ laatste tentoonstelling zal zijn’, aldus een desbetreffend persbericht. Die ongebruikelijke formulering is ingegeven door de droevige omstandigheid dat de geestelijke vader van het Tilburgse experimentele kunstenpodium Argument ongeneeslijk ziek is. Desondanks wist hij bijna van geen ophouden toen hij zijn gehoor vergastte op een langdurig openingsbetoog, daarbij ook reclame makend voor zijn magnum opus, de meer dan 2 miljoen pagina’s tellende ‘EN-collectie’.
In zijn dankwoord betrok hij niet op de laatste plaats zijn levensgezellin Sandra Eijkman.
Hieronder volgt het juryrapport dat uitgesproken werd door Jan Doms.
Juryrapport Antony Kok Prijs
Hans Stevens, beeldend kunstenaar, volger van het grote wereldgebeuren vanaf de roemruchte vijfsprong van Tilburg, theoreticus van de valutamarkten en het beelden in de breedste en wezenlijke zin van het woord, menner van de taal, maar bovenal, althans in het kader van deze eervolle prijs, bedenker en initiatiefnemer van Argument Vertoningsruimte in Tilburg.
Al twintig jaar lang een bescheiden doch bijzonder belangrijke waarde voor de kunst die met onze stad verbonden is en wil zijn. Een stedelijke oase voor het vrije artistieke proces, vertaald in de bekende witte ruimte met de twee daglichten die het elke keer weer een feest maken de teweeggebrachte transformatie door de kunstenaars, te aanschouwen. Hans voegt daar gevraagd (en ongevraagd) bij elke nieuwe opening nog zijn béschouwing aan toe die, naar eigen zeggen, voor het eerst voluit uit de verf kwam tijdens zijn optreden op de Documenta in Kassel.
De jury heeft, voordat ze besloot de prijs aan Hans Stevens toe te kennen, natuurlijk gekeken naar het gewicht van deze altruïstische inspanningen voor kunst en kunstenaars en voor Tilburg in zijn artistieke verbondenheid met andere steden in de wereld. Er is gekeken naar het belang, het effect of, zoals men tegenwoordig pleegt uit te drukken, naar het rendement.
Daar kan de jury duidelijk over zijn. Er is vastgesteld dat Argument als van grote waarde wordt gezien door de kunstenaars die in de gelegenheid worden (werden) gesteld te experimenteren met ruimte, vorm en betekenis. En waarom vinden ze Argument van waarde. Dat is vooral omdat het doel van de experimenten is om iets uit te vinden dat nadien in andere omgevingen die meer op het overdrachtelijke gericht zijn zoals galeries en musea, tot volle wasdom kan komen.
Natuurlijk zal de criticaster zeggen, al dan niet onder de druk van de overheid, het publiek zal Argument niet overlopen. Dat kan ook niet om de simpele reden dat massale aanwezigheid op last van de brandweer niet toegestaan is en omdat er maar 1 toilet beschikbaar is. De jury heeft dan ook vooral gekeken naar de waarde van het publiek in dit concept van wezenlijk experiment. Ook publiek moet de gelegenheid krijgen om te gaan met de kunst zoals die ter plekke ontstaat, dikwijls onaf en (nog) niet op het schild gehesen omwille van het prestige of het geld. Bescheidenheid en onaanzienlijkheid is troef. En daar ligt nu net de waarde van Argument Vertoningsruimte.
Hans is een ware tekenaar. De enige tekenaar die onder andere al twintig jaar lang op klein formaat ‘schriftelijk’ verslag doet van de kunstenaars in residentie bij Argument. Wij allen weten dat daar nu een eind aan komt. Tezamen vormen deze tekeningen een waar monument van de stedelijke kunst zoals zich die in Argument gemanifesteerd heeft.
Een ander voor de burger meer toegankelijk verslag van de gebeurtenissen in ‘Argumentenlaboratorium Het Ei’ kan men vinden op de website. Een van de zaken die slechts mogelijk zijn met inzet van collega-kunstenaars en vrienden van de kunst op het vlak van fotografie en film en aanverwant. Dat kenmerkt Argument ook. Het is de belangeloze inzet van velen die het wonder van de kunsten mogelijk maken.
Het is natuurlijk ondenkbaar de rol van Sandra Eijkman – let wel ! drs. Sandra Eijkman, kenner van de kunstenaarsinitiatieven in Nederland – hierin niet te betrekken. Rots in de branding, administratrice, secretaresse, toeverlaat, gastvrouw, woman’s brain, enz. enz. en natuurlijk coördinator en communicator van Argument, bezoldigd en onbezoldigd en last but not least, levenspartner tot het einde.
Er gingen in de jury stemmen op om Sandra de prijs toe te kennen, of tenminste mede toe te kennen. Maar volgens het onderliggende statuut van de Anthony Kok Prijs is dat onmogelijk. Want die kan alleen worden toegekend aan een kunstenaar die zich substantieel, met overgave en met het nodige gevolg op belangeloze wijze inzet voor de kunsten en de daarmee verbonden kunstenaars.
Alles overwegende heeft de jury na rijp beraad besloten Hans Stevens de Antony Kok Prijs toe te kennen. Hij vervolmaakt de reeks van kunstenaars die hem zijn voorgegaan. Zoals Ernest Potters, fotograaf, die met zijn Ruimte-X de spits afbeet, Jan Spit, beeldend kunstenaar, die met zijn galerie Artikel als tweede werd gelauwerd en Paul van Kemenade, saxofonist/componist met o.a. met Stranger than Paranoia die als derde werd geëerd.
De prijs in geld bedraagt EURO 5.000, niet te besteden ten eigen bate – dat maakt de prijs niet alleen eervol maar ook uniek in zijn soort – doch uitsluitend te besteden aan de kunst van anderen. In dit geval biedt Argument Vertoningsruimte daar de beste gelegenheid voor.
De jury wenst Hans, Sandra en alle andere betrokkenen bij Argument Vertoningsruimte veel genoegen om wederom met behulp van het ter beschikking gestelde prijzengeld de kunst te dienen.
photos and text joep eijkens
fleursdumal.nl magazine
More in: Antony Kok, Joep Eijkens Photos, Kok, Antony
Alfred Edward Housman
(1859 – 1936)
Here Dead We Lie
Here dead we lie
Because we did not choose
To live and shame the land
From which we sprung.
Life, to be sure,
Is nothing much to lose,
But young men think it is,
And we were young.
Alfred Edward Housman poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive G-H, Housman, A.E.
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (III)
De plekken die verband houden met het begin en het einde van Kemp zijn mij vertrouwd.
Op 1 december 1886 werd Petrus Johannes Kemp geboren, in de Mariastraat. Op nummer 472, thans nr. 15, schrijft Prick.
Ik kom daar dagelijks vier keer langs. Fiets stallen aan de Kesselkade, de Mariastraat door, rechtsaf de Muntstraat in, na vijftig meter de Markt op, en het stadhuis, of, zoals wij zeggen: ’t stadhoes, in. Alles bijeen 300 meter lopen, hooguit.
Op het huidige nummer 11 is een slagerij gevestigd, op nummer 17 huist een goud- en zilversmid. Er is geen nummer 15, maar er zijn twee nummers 13. Het ene is een deur waarachter, naar ik vermoed, een steile trap die naar bovenverdiepingen leidt (geen idee wie er woont of verblijf houdt), het andere nummer 13 is een ruimte op de begane grond waar het Leger des Heils dagopvang ( ’t Koffiehonk) biedt aan daklozen. Natuurlijk is er nergens een plaquette die leert: dit is het geboortehuis van Pierre Kemp.
Ik houd het maar op de dagopvang van het Leger. Dat is ook wel zo passend bij een dakloze dichter.
Dakloze dichter? Figuurlijk gesproken dan. Iedereen weet toch dat hij eeuwenlang gewoond heeft op het adres Turennestraat 21. Vanzelfsprekend ontbreekt ook daar een plaquette.
Op 21 juli 1967 overleed Kemp. Hij werd begraven op Overmaas, en dat is vlakbij Amby, waar ik woon. Ik vind het een begraafplaats, een dichter onwaardig. Had Pierre niet op het Père Lachaise van Maastricht moeten liggen? Op de Algemene Begraafplaats aan de Tongerseweg? Daar liggen alle lokale helden en beroemdheden. De uitvinder Hustinx, de beeldhouwer Charles Vos, de schrijver van vele revues én van het Mestreechs volkslied Olterdissen, de historicus en journalist Charles Thewissen, en hele reeksen gouverneurs, burgemeesters, industriëlen, schilders, operazangers, en ga zo maar door. Prachtige, romantische begraafplaats, daterend van 1812.
Broer Mathias Kemp ligt er wel.
Maar Pierre ligt ten oosten van de Maas. Waarom daar? Geen idee. Vijf jaar voor zijn dood noteert hij: ‘Omdat mij niet een graf in het Westen wacht, beidt dit mij op het Oostermaas van Wijck.’
Het is een begraafplaats van niks, en een grafsteen van niks. Godmiljaar, het is het graf van een klerk of een schoolfrik. Zo zonder enige fantasie. Toch niet de laatste rustplaats van een dichter? Een grafsteen, rechttoe, kraak noch smaak, zonder zelfs één bescheiden regeltje poëzie. Bescheidenheid, soberheid of zuinigheid? Werd de steen met zo’n regel te duur?
Ik ben iets van de nacht en ook niet meer,
een dromer zonder kleed en zonder eer.
Dat zijn de beginregels van het gedicht ‘Funambulesque’. Zomaar het verzameld werk opengeslagen. Zouden die beginregels, bijvoorbeeld, niet passen op de steen?
Funambulesque, een raadselachtige titel. Er zit van alles in: fun, funeraire, ambulant, burlesk.
Het levenseinde van Pierre is bitter en triest. De journaliste Edith van der Made: “Hij lag op een afdeling voor zwaarzieke en demente bejaarden in Calvariënberg. Hij had een klein kamertje, waarvan de deur altijd open stond omdat het linnengoed van de afdeling er werd bewaard. De verpleegsters waren lief en werkten hard, maar zij konden ook niet helpen dat er altijd een lucht hing van oude mensen, oud gebouw, urine, eten en ontsmettingsmiddelen. De hele dag schetterde Hilversum 3 en overstemde het lawaai van wasbakken, po’s en schreeuwende demente patiënten. Eén keer had iemand per ongeluk klassieke muziek opgezet, maar de vergissing werd snel hersteld. Er rolden toen twee tranen over Kemps wangen….”
Ik heb het graf van Kemp bezocht, maar dat viel nog heel niet mee. Ik moest lang zoeken, maar eindelijk, daar was het dan (vanaf de ingang helemaal naar achteren lopen, en dan ergens aan de linker kant).
Een grafsteen zonder enige poëzie: zwart stenen plaat met metalen letters:
Pierre Kemp
1-12-1886 21-7-1967
Hubertina Mommers
22-12-1881 23-9-1973
Nu ik de naam noem van mevrouw Kemp, moet ik ineens denken aan de vrouw van Math Kemp. Zij is op herkenbaar Maastrichtse wijze aan haar einde gekomen.
Math en Pierre waren klein van stuk; beiden trouwen ze met een opvallend robuuste vrouw. An Dassen is de levensgezellin van Math; zij is vrolijk en non-conformistisch.
Ze woonde in een groot, enigszins verlopen herenhuis: Parallelweg 50. Math (1890-1964) dreef daar in zijn laatste jaren een boekenantiquariaat. Op 17 mei 1969 staat de melkboer voor de deur. An wil vanaf het balkon haar bestelling doorgeven. Wat dan gebeurt, lezen we in De Nieuwe Limburger: “Ten gevolge van een ongeval is zaterdagmiddag in Maastricht de 63-jarige mevrouw A. Kemp-Dassen, weduwe van de Maastrichtse literator Mathias Kemp, overleden. Mevrouw Kemp stond op het vijf meter hoge balkon van haar woning aan de Parallelstraat, toen een gedeelte van de balkonbalustrade waartegen zij leunde, het begaf. Zij kwam op de rijweg terecht en werd zwaar gewond. Op weg naar het ziekenhuis is zij overleden. Later heeft de brandweer het balkon waarvan mevrouw Kemp viel, gesloopt.”
Inderdaad, zulke dingen gebeuren in Maastricht. Balkons storten naar beneden, of ineens valt een een reuzegroot gat in de weg. Het is altijd oppassen hier!
Ik sluit af met een gedichtje van Kemp:
Bij een schoon hemd
De nacht draait weer stilaan naar vandaag.
Letters en rijmen moet ik weer vereren.
Gedichten worden mij soms een plaag,
als ik weiger ze te noteren.
Toch vind ik dit geen onnozele vraag,
zie ik mij naakt in de spiegel staan:
waar komen nu mijn gedichten vandaan
en waar sluipen zij uit
mijn huid?
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (III)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Luigi Pirandello: Shoot! (27)
Shoot! (Si Gira, 1926). The Notebooks of Serafino Gubbio, Cinematograph Operator by Luigi Pirandello. Translated from the Italian by C. K. Scott Moncrieff
BOOK V
5
I have landed in a regular volcanic region. Eruptions and earthquakes without end. A big volcano, apparently snow-clad but inwardly in perpetual ebullition, Signora Nene. That one knew. But now there has come to light, unexpectedly, and has given its first eruption a little volcano, in whose bowels the fire has been lurking, hidden and threatening, albeit kindled but a few days ago.
The cataclysm was brought about by a visit from Polacco, this morning. Having come to persist in his task of persuading Nuti that he ought to leave Rome and return to Naples, to complete his convalescence, and after that should resume his travels, to distract his mind and be cured altogether, he had the painful surprise of finding Nuti up, as pale as death, with his moustache shaved clean to shew his firm intention of beginning at once, this very day, his career as an actor with the Kosmograph.
He shaved his moustache himself, as soon as he left his bed. It came as a surprise to all of us as well, because only last night the Doctor ordered him to keep absolutely quiet, to rest and not to leave his bed, except for an hour or so before noon; and last night he promised to obey these instructions.
We stood open-mouthed when we saw him appear shaved like that, completely altered, with that face of death, still not very steady on his legs, exquisitely attired.
He had cut himself slightly in shaving, at the left corner of his mouth; and the dried blood, blackening the cut, stood out against the chalky pallor of his face. His eyes, which now seemed enormous, with their lower lids stretched, as it were, by his loss of flesh, so as to shew the white of the eyeball beneath the line of the cornea, wore in confronting our pained stupefaction a terrible, almost a wicked expression of dark contempt and hatred.
“What in the world…” exclaimed Polacco.
He screwed up his face, almost baring his teeth, and raised his hands, with a nervous tremor in all his fingers; then, in the lowest of tones, indeed almost without speaking, he said:
“Leave me, leave me alone!”
“But you aren’t fit to stand!” Polacco shouted at him.
He turned and looked at him suspiciously:
“I can stand. Don’t worry me. I have… I have to go out… for a breath of air.”
“Perhaps it is a little soon, you know,” Cavalena tried to intervene, “if you will allow me….”
“But I tell you, I want to go out!” Nuti cut him short, barely tempering with a wry smile the irritation that was apparent in his voice.
This irritation springs from his desire to tear himself away from the attentions which we have been paying him recently, and which may have given us (though not me, I assure you) the illusion that he in a sense belongs to us from now onwards, is one of ourselves. He feels that this desire is held in check by his respect for the debt of gratitude which he owes to us, and sees no other way of breaking that bond of respect than by shewing indifference and contempt for his own health and welfare, so that we may begin to feel a resentment for the attentions we have paid him, and this resentment, at once creating a breach between him and ourselves, may absolve him from that debt of gratitude. A man in that state of mind dares not look people in the face And for that matter he, this morning, was not able to look any of us straight in the face.
Polacco, confronted by so definite a resolution, could see no other way out of the difficulty than to post round about him to watch, and, if need be, to defend him, as many of us as possible, and principally one who more than any of us has shewn pity for him and to whom he therefore owes a greater consideration; and, before going off with him, begged Cavalena emphatically to follow them at once to the Kosmograph, with Signorina Luisetta and myself. He said that Signorina Luisetta could not leave the film half-finished in which by accident she had been called upon to play a part, and that such a desertion would moreover be a real pity, because everyone was agreed that, in that short but by no means easy part, she had shewn a marvellous aptitude, which might lead, by his intervention, to a contract with the Kosmograph, an easy, safe and thoroughly respectable source of income, under her father’s protection.
Seeing Cavalena agree enthusiastically to this proposal, I was more than once on the point of going up to him to pluck him gently by the sleeve.
What I feared did, as a matter of fact, occur.
Signora Nene assumed that it was all a plot j engineered by her husband–Polacco’s morning call, Nuti’s sudden decision, the offer of a contract to her daughter–to enable him to go and flirt with the young actresses at the Kosmograph. And no sooner had Polacco left the house with Nuti than the volcano broke out in a tremendous eruption.
Cavalena at first tried to stand up to her, putting forward the anxiety for Nuti which obviously–as how in the world could anyone fail to see–had suggested this idea of a contract to Polacco. What? She didn’t care two pins about Nuti? Well, neither did he! Let Nuti go and hang himself a hundred times over, if once wasn’t enough! It was a question of seizing this golden opportunity of a contract for Luisetta! It would compromise her? How in the world could she be compromised, under the eyes of her father?
But presently, on Signora Nene’s part, argument ended, giving way to insults, vituperation, with such violence that finally Cavalena, indignant, exasperated, furious, rushed out of the house.
I ran after him down the stairs, along the street, doing everything in my power to stop him, repeating I don’t know how many times:
“But you are a Doctor! You are a Doctor!”
A Doctor, indeed! For the moment he was a wild beast in furious flight. And I had to let him escape, so that he should not go on shouting in the street.
He will come back when he is tired of running about, when once again the phantom of his tragicomic destiny, or rather of his conscience, appears before him, unrolling the dusty parchment certificate of his medical degree.
In the meantime, he will find a little breathing-space outside.
Returning to the house, I found, to my great and painful surprise, an eruption of the little volcano; an eruption so violent that the big volcano was almost overwhelmed by it.
She no longer seemed herself, Signorina Luisetta! All the disgust accumulated in all these years, from a childhood that had passed without ever a smile amid quarrels and scandal; all the disgraceful scenes which they had made her witness, she hurled in her mother’s face and at the back of her retreating father. Ah, so her mother was thinking now of her being compromised? When for all these years, with her idiotic, shameful insanity, she had destroyed her daughter’s existence, irreparably! Submerged in the sickening shame of a family which no one could approach without a feeling of revulsion! It was not compromising her, then, to keep her tied to that shame? Did her mother not hear how everyone laughed at her and at such a father? She had had enough, enough, enough! She had no wish to be tormented any longer by that laughter; she wished to free herself from the disgrace, and to make her escape by the way that was opening now before her, unsought, along which nothing worse could conceivably befall her! Away! Away! Away!
She turned to me, heated and trembling.
“You come with me, Signor Gubbio! I am going to my room to put on my hat, and then let us start at once!”
She ran off to her room. I turned to look at her mother.
Left speechless before her daughter who had at last risen to crush her with a condemnation which she at once felt to be all the more deserved inasmuch as she knew that the thought of her daughter’s being compromised was nothing more, really, than an excuse brought forward to prevent her husband from accompanying the girl to the Kosmograph; now, left face to face with me, with drooping head, her hands pressed to her bosom, she was endeavouring in a hoarse groan to liberate the cry of grief from her wrung, contracted bowels.
It pained me to see her.
All of a sudden, before her daughter returned, she raised her hands from her bosom and joined them in supplication, still powerless to speak, her whole face contracted in expectation of the tears which she had not yet succeeded in drawing up from their fount. In this attitude, she said to me with her hands what certainly she would never have said to me with her lips. Then she buried her face in them and turned away, as her daughter entered the room.
I drew the latter’s attention, pityingly, to her mother as she went off sobbing to her own room.
“Would you like me to go by myself?” Signorina Luisetta said menacingly.
“I should like you,” I answered sadly, “at least to calm yourself a little first.”
“I shall calm myself on the way,” she said, “Come along, let us be off.”
And a little later, when we had got into a carriage at the end of Via Veneto, she added:
“Anyhow, you’ll see, we are certain to find Papa at the Kosmograph.”
What made her add this reflexion? Was it to free me from the thought of the responsibility she was making me assume, in obliging me to accompany her? Then she is not really sure of her freedom to act as she chooses. In fact, she at once went on:
“Does it seem to you a possible life?”
“But if it is madness!” I reminded her. “If, as your father says, it is a typical form of paranoia?”
“Quite so, but for that very reason! Is it possible to go on living like that? When people have trouble of that sort, they can’t have a home any more; nor a family; nor anything. It is an endless struggle, and a desperate one, believe me! It can’t go on! What is to be done? What is to stop it? One flies off one way, another another. Everyone sees us, everyone knows. Our house stands open to the world. There is nothing left to keep secret! We might be living in the street. It is a disgrace! A disgrace!! Besides, you never know, perhaps this meeting violence with violence will make her shake off this madness which is driving us all mad! At least, I shall be doing something… I shall see things, I shall move about… I shall shake off this degradation, this desperation!”
“But if for all these years you have put up with this desperation, how in the world can you now, all of a sudden,” I found myself asking her, “rebel so fiercely?”
If, immediately after that little part which she had played in the Bosco Sacro, Polacco had suggested engaging her at the Kosmograph, would she not have recoiled from the suggestion, almost with horror? Why, of course! And yet the conditions at home were just the same then.
Whereas now here she is racing off with me to the Kosmograph! In desperation? Yes, but not on account of that mother of hers who gives her no peace.
How pale she turned, how ready she seemed to faint, as soon as her father, poor Cavalena, appeared with a face of terror in the doorway of the Kosmograph to inform us that “he,” Aldo Nuti, was not there, and that Polacco had telephoned to the management to say that he would not be coming there that day, so that there was nothing for it but to turn back.
“I can’t myself,” I said to Cavalena. “I have to remain here. I am very late as it is. You must take the Signorina home.”
“No, no, no, no!” shouted Cavalena. “I shall keep her with me all day; but afterwards I shall bring her back here, and you will oblige me, Signor Gubbio, by seeing her home, or she shall go alone. I, no; I decline to set foot in the house again! That will do, now! That will do!”
And off he went, accompanying his protests with an expressive gesture of his head and hands. Signorina Luisetta followed her father, shewing clearly in her eyes that she no longer saw any reason for what she had done. How cold the little hand was that she held out to me, and how absent her glance and hollow her voice, when she turned to take leave of me and to say to me:
“Till this evening.”
Luigi Pirandello: Shoot! (27)
fleursdumal.nl magazine
More in: -Shoot!, Archive O-P, Pirandello, Luigi, Pirandello, Luigi
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 142
Love is my sin, and thy dear virtue hate,
Hate of my sin, grounded on sinful loving,
O but with mine, compare thou thine own state,
And thou shalt find it merits not reproving,
Or if it do, not from those lips of thine,
That have profaned their scarlet ornaments,
And sealed false bonds of love as oft as mine,
Robbed others’ beds’ revenues of their rents.
Be it lawful I love thee as thou lov’st those,
Whom thine eyes woo as mine importune thee,
Root pity in thy heart that when it grows,
Thy pity may deserve to pitied be.
If thou dost seek to have what thou dost hide,
By self-example mayst thou be denied.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
‘Twiet Twiet’
tentoonstelling sjon brands
Vreemde Vogels op het Vinkentouw
Van zaterdag 22 t/m zondag 30 september 2012 in de Franciscanessenkapel, Bisschop Zwijsenstraat 22 te Tilburg, dagelijks van 14.00-17.00 uur en 20.00-23.00uur. Opening vrijdagavond 21 september om 20.00 uur.
Met medewerking van Martijn de Boer, Geno Spoormans, Thijs Caspers, Jacq Palinckx, Katja Heitmann, Carina van der Walt, Wim Mengels, Martijn Neggers, Andrew Cartwright, Ad van Iersel, Hans Sparla, Nick J Swarth, Gert Brunink, David en Martijn, en het Theater van de Verloren Tijd.
‘Twiet Twiet’ is een tentoonstelling van vreemde vogels, die vrolijk de spot lijken te drijven met ons ‘arme’ mensen. Het zijn indringende beelden opgebouwd uit afvalmateriaal, met toeters en veren, glazen ogen en koperen poten. Kortom, uit alles wat je op straat en in huis kunt vinden. Het is een bos bonte karikaturen van ons menselijk bestaan.
Deze tweede expositie van Sjon Brands toont ons 28 kleurrijke vogels. Zij vliegen elkaar voortdurend in de veren met echte vogelgeluiden en stukken mensentaal. Het is een 24-sporige geluidscollage geworden van vogelzang, gedichten en prettig gestoorde onzintekst. De vogels laten ons een verkwikkende verzameling menselijke ondeugden zien en horen.
Tijdens de opening en de beide zondagmiddagen is er een aantrekkelijk programma rondom vreemde vogels met bovengenoemde muzikanten, dansers, dichters en beeldend kunstenaars.
De toegang is gratis en u bent van harte welkom. Info 013 5358041 of www.sjonbrands.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Brands, Sjon
LandArt Diessen 2012
In 2012 viert LandArt Diessen haar eerste lustrum. De tentoonstelling vindt plaats van 8 tot en met 23 september 2012 in Diessen. Kunstenaars uit binnen- en buitenland zijn uitgenodigd deel te nemen aan deze vijfde editie van LandArt Diessen. Natuur en natuurlijkheid voeren de boventoon. Te denken valt aan: bio-based plastic, natuurlijke kleurstoffen, klei, hout. Werken passen binnen het gebied van rivier, bos en weiland
De deelnemende kunstenaars van 2012 zijn: Gijs van Bon – Nuenen, Kevin Dagg – Verenigd Koninkrijk, Mels Dees – Eindhoven, Wolfgang Folmer – Duitsland, Gonny Geurts – Zeewolde, Tomas Hoke – Oostenrijk, Jos Hulsebos – Darp, Nao Ishizaka – Japan, Joachim Jacob – Duitsland, Theo van Keulen – Sterksel, Tineke van Laarhoven – Gilze, Marc Limousin – Frankrijk, Sander Neijnens – Tilburg, Thomas Neumaier – Duitsland, Kees Reijnen – Tilburg, Gebi Rodenburg – België, Remco Schultheiss – Breda, Hisashi Shibata – Japan, Johan Sietzema – Gouda, Nick Swarth – Tilburg, Natalie Taylor – Verenigd Koninkrijk, Twan de Vos – Wageningen, Marieke Vromans – Loon op Zand, Marjo Wiltingh – Doornenburg, Tina Zlatina – Bulgarije
De deelnemende kunstenaars hebben allen ervaring in de kunstwereld en zijn geboeid door landschapskunst. Door hun manier van werken veranderen zij de omgeving en voegen hieraan iets toe. Doordat zij op de basis, het land, bos of water, werken met basismateriaal dat natuurlijk is, versterken zij de band met de omgeving en proberen deze te verfraaien.
fleursdumal.nl magazine
More in: Dutch Landscapes, Exhibition Archive, Land Art
Katherine Mansfield
(1888-1923)
A Little Boy’s Dream
To and fro, to and fro
In my little boat I go
Sailing far across the sea
All alone, just little me.
And the sea is big and strong
And the journey very long.
To and fro, to and fro
In my little boat I go.
Sea and sky, sea and sky,
Quietly on the deck I lie,
Having just a little rest.
I have really done my best
In an awful pirate fight,
But we cdaptured them all right.
Sea and sky, sea and sky,
Quietly on the deck I lie–
Far away, far away
From my home and from my play,
On a journey without end
Only with the sea for friend
And the fishes in the sea.
But they swim away from me
Far away, far away
From my home and from my play.
Then he cried “O Mother dear.”
And he woke and sat upright,
They were in the rocking chair,
Mother’s arms around him–tight.
Katherine Mansfield poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive M-N, Katherine Mansfield, Mansfield, Katherine
j.a. woolf©
J.A. Woolf: Making memories (#25)
kempis.nl poetry magazine 2012
More in: J.A. Woolf, ZERO art
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature