New

  1. Bluebird by Lesbia Harford
  2. Prix Goncourt du premier roman (2023) pour “L’Âge de détruire” van Pauline Peyrade
  3. W.B. Yeats: ‘Easter 1916’
  4. Paul Bezembinder: Nostalgie
  5. Anne Provoost: Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers
  6. J.H. Leopold: O, als ik dood zal zijn
  7. Paul Bezembinder: Na de dag
  8. ‘Il y a’ poème par Guillaume Apollinaire
  9. Eugene Field: At the Door
  10. J.H. Leopold: Ik ben een zwerver overal
  11. My window pane is broken by Lesbia Harford
  12. Van Gogh: Poets and Lovers in The National Gallery London
  13. Eugene Field: The Advertiser
  14. CROSSING BORDER – International Literature & Music Festival The Hague
  15. Expositie Adya en Otto van Rees in het Stedelijk Museum Schiedam
  16. Machinist’s Song by Lesbia Harford
  17. “Art says things that history cannot”: Beatriz González in De Pont Museum
  18. Georg Trakl: Nähe des Todes
  19. W.B. Yeats: Song of the Old Mother
  20. Bert Bevers: Großstadtstraße
  21. Lesbia Harford: I was sad
  22. I Shall not Care by Sara Teasdale
  23. Bert Bevers: Bahnhofshalle
  24. Guillaume Apollinaire: Aubade chantée à Laetare l’an passé
  25. Oscar Wilde: Symphony In Yellow
  26. That Librarian: The Fight Against Book Banning in America by Amanda Jones
  27. When You Are Old and grey by William Butler Yeats
  28. Katy Hessel: The Story of Art without Men
  29. Alice Loxton: Eighteen. A History of Britain in 18 Young Lives
  30. Oscar Wilde: Ballade De Marguerite
  31. Anita Berber: Kokain
  32. Arthur Rimbaud: Bannières de mai
  33. Algernon Charles Swinburne: The Complaint of Lisa
  34. The Revelation by Coventry Patmore
  35. Guillaume Apollinaire: Annie

Categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·

 

  1. Subscribe to new material: RSS

That whisper almost broke Jane’s heart

That whisper almost broke Jane’s heart

I’ll never be able to face them again, she sobbed

Ready mades – kempis.nl poetry magazine

More in: - Objets Trouvés (Ready-Mades)

Gedichtendag 2012: donderdag 26 januari 2012

Gedichtendag 2012

donderdag 26 januari 2012

 

Thema 2012

Stroom is ritme, flow, een vloeiende en ongrijpbare beweging van A naar B, dankzij een teveel aan de ene of een tekort aan de andere kant. Stromen kunnen uit woorden bestaan, uit lading, gedachten, uit informatie, stoffen of dingen. Stromen verbinden plekken op deze wereld en brengen mensen bij elkaar. Of juist niet. ‘Stroom’ is er altijd en overal. Daarom biedt het thema volop aanknopingspunten voor poëzieprogramma’s, wedstrijden, poëzielessen en andere Gedichtendagprojecten op donderdag 26 januari 2012.

“ik geloof in een rivier

die stroomt van zee naar de bergen

ik vraag van poëzie niet meer

dan die rivier in kaart te brengen”

Remco Campert

Voor ons dagelijks comfort vormt stroom de basis: elektrische stroom verlicht onze huizen en laat onze computers zoemen. Dankzij olie en gas hebben we het warm en drinkwater stroomt onze huizen binnen. Energiestromen gebruiken is goed, ze verspillen niet. Door groeiende ecologische aandacht weten we dat de aarde geen onuitputtelijke energiebron is. Gelukkig zijn water en wind alternatieve bronnen van energie die altijd stromen.

Stroom is meer dan luxe en comfort: het is de kernbeweging die leven mogelijk maakt. Bloed stroomt door onze aderen en voedt lichaam en geest. Met zuurstof bijvoorbeeld, door sapstromen in bomen en planten in de lucht gebracht. Ons brein stuurt ons op zijn beurt met minuscule stroompjes aan en laat uit gedachten stromen van woorden ontstaan.

Woordenstromen en gedachtestromen vloeien samen tot ideeën en principes: stromingen in artistieke, wetenschappelijke of politieke zin. Hele mensenmassa’s brengen ze op de been, of het nu om demonstraties of feestelijkheden gaat. Ze komen samen – of ze botsen.

De poëzie laaft zich aan al deze stromen. Ze drijft erop mee of gaat er met kracht tegenin. Raakt de doorgang versperd, dan loopt de druk op, met een stroomversnelling aan gedichten tot gevolg. Gedichten die de spanning bij de dichter ontladen en de batterij van de lezer opladen. Stroom inspireert. Alles stroomt.

Joke van Leeuwen schrijft Gedichtendagbundel

Bij een nieuwe Gedichtendag hoort traditiegetrouw een nieuwe Gedichtendagbundel. Die komt dit keer van de veelzijdige hand van dichter, schrijfster, illustrator en performer Joke van Leeuwen. De bundel die in grote oplage verschijnt, is op Gedichtendag voor een klein bedrag in de boekhandel te koop. Eerdere Gedichtendagbundels kwamen o.a. van Toon Tellegen, Hugo Claus, Gerrit Kouwenaar, Eva Gerlach, Judith Herzberg, Rutger Kopland en Remco Campert. De Gedichtendagbundel is een uitgave van Querido en Poetry International.

Joke van Leeuwen (Den Haag, 1952) studeerde in Antwerpen en Brussel grafische technieken aan de kunstacademie en geschiedenis aan de universiteit van Brussel. Ze is veelzijdig: ze schrijft proza voor kinderen en volwassenen, poëzie, ze is illustrator, maakt theaterprogramma’s en treedt op als performer.

Ze ontving voor haar werk vele prijzen, waaronder de Theo Thijssenprijs in 2000 voor haar kinderboeken en de C. Buddingh’-prijs voor haar dichtbundel Laatste lezers (1994). Er volgden meer bundels, zoals Vier manieren om op iemand te wachten en Wuif de mussen uit (2007). De laatste bundel werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. In 2002 publiceerde zij de roman Vrije vormen. In de bundel Hoe is ‘t staan de gedichten uit haar tijd als stadsdichter van Antwerpen verzameld. In 2010 ontving Joke van Leeuwen de prestigieuze Gouden Ganzenveer voor haar oeuvre.

≡  Meer info website gedichtendag

fleursdumal.nl magazine

More in: Literary Events, Remco Campert

William Shakespeare: Sonnet 97

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

97

How like a winter hath my absence been

From thee, the pleasure of the fleeting year!

What freezings have I felt, what dark days seen!

What old December’s bareness everywhere!

And yet this time removed was summer’s time,

The teeming autumn big with rich increase,

Bearing the wanton burden of the prime,

Like widowed wombs after their lords’ decease:

Yet this abundant issue seemed to me

But hope of orphans, and unfathered fruit,

For summer and his pleasures wait on thee,

And thou away, the very birds are mute.

Or if they sing, ’tis with so dull a cheer,

That leaves look pale, dreading the winter’s near.

 

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets

Co van Gorp & Christian Morgenstern: Meeuwen

Christian Morgenstern

(1871-1914)

 

Mensch und Möwe

Eine neugierkranke Möwe,

kreiste ich zu häupten eines

Wesens, das in einen weiten

dunklen Mantel eingewickelt,

von dem Kopfe einer Bune

auf die grüne See hinaussah.

Und ich wußte, daß ich selber

dieses Wesen sei, und war mir

dennoch selbst so problematisch,

wie nur je dem klugen Sinne

einer Möwe solch ein dunkler

Mantelvogel, Mensch geheißen.

Warum blickt dies große, stumme,

rätselhafte Tier so ernsthaft

auf der Wasser Flucht und Rückkehr?

Lauert es geheimer Beute?

Wird es plötzlich aus des Mantels

Schoß verborgne Schwingen strecken,

und mit schwerem Flügelschlag den

Schaum der weißen Kämme streifen?

So und anders fragte rastlos

mein beschränktes Möwenhirn sich,

und in immer frechern Kreisen

stieß ich, kläglich schreiend, oder

ärgerlich und höhnisch lachend,

um mich selber … Da erhob sich

aus dem Meere eine Woge …

stieg und stieg … Und Mensch und Möwe

ward verschlungen und begraben.

Möwenlied

Die Möwen sehen alle aus,

als ob sie Emma hießen.

Sie tragen einen weißen Flaus

und sind mit Schrot zu schießen.

Ich schieße keine Möwe tot,

Ich laß sie lieber leben —

und füttre sie mit Roggenbrot

und rötlichen Zibeben.

O Mensch, du wirst nie nebenbei

der Möwe Flug erreichen.

Wofern du Emma heißest, sei

zufrieden, ihr zu gleichen.

Christian Morgenstern

MEEUWEN

Co van Gorp foto’s

Christian Morgenstern gedichten

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive M-N, Co van Gorp Photos, Morgenstern, Christian

Frans Babylon gedicht: Lichten in nevel

Frans Babylon

(Frans Obers 1924-1968)

 

Lichten in nevel

als zich traag de avondnevel

weer in amsterdam verdicht

loop ik eenzaam langs de gevels

zoekend naar een vergezicht.

 

dubbelzinnig zijn reklames

punten voor mijn evenwicht;

achter de miljoenen ramen

leven mensen in het licht.

 

in zo’n ruime nevelavond

voel ik mij in ’t diepst gericht

naar de wezens die gehavend

geven hoe ze zijn ontwricht.

 

en bij één der voze grachten

-waar elk licht in damp vergaat-

smoor ik schamel kleine klachten

in een goede schoot van ’t kwaad.

 

en ik keer door lege stegen

waar ooit breero zwierf van pijn

godverlaten doodgezwegen

door de nevel van het Zijn.

 

(Lichten in nevel, 1966)

 

Frans Babylon poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive A-B, Babylon, Frans

P.C. Boutens gedicht: Bij de lamp

fdm02

P.C. Boutens

(1870-1943)

 

Bij de lamp

Bij de lamp blijf ik alleen.

Waar uw kus en lach verdween,

Sluit de stilte rond mij heen

Tot den effen glans waarin,

Liefelijkste droombegin,

Ik mij klaarst op u bezin.

En mijn oogen lezen niet

‘t Oud verhaal van vreemd verdriet,

Waar ik straks den wijzer liet …:

Door bezonken wolkepracht,

Heel den dag om u herdacht,

Gaat de ziel in tot haar nacht:

Door zoo helder avondrood

Naar een nacht zoo diep en groot

Als uit leven naar den dood:

Of ge al zonder morgen ging

Buiten levens duistren ring

Rusten in verheerlijking,

Wijl ik hier bij ‘t lampelicht,

De oogen naar mijn boek gericht,

Nog wat van u droom en dicht,

Tot het uur van slapen slaat

En niets blijft dan uw gelaat

Als de droom in droom vergaat.


P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.

Dig that dust wolf!

Dig that dust wolf!

Ready-Mades – kempis.nl poetry magazine

More in: - Objets Trouvés (Ready-Mades)

Anton Eijkens: Vademecum van een liefhebber (06)

Anton Eijkens

Vademecum van een liefhebber (06)

In de marge van de menukaart

 

Solette au Beurre de Poivrons

Roert gij uw tong teveel

aan welvoorziene dis,

dan komt gij tijd te kort

voor ‘t proeven van de vis.

 

Darne de Saumon de la Loire en Bellevue

Benijdt de zalmen niet, zij drinken weliswaar

naar hartelust en zonder te betalen

maar zwichten voor het onbarmhartig lot

dat hun beschoren is ten huize van Van Galen.

Nietwaar, gij houdt u samen vroom en vroed

aan ‘t spreekwoord, dat een visje zwemmen moet.

 

Pâté de foie de volaille

Zolang de wereldbol roteert

Zal het een twistpunt blijven

Of aan het ei dan wel de kip

‘t begin is toe te schrijven.

Kiest gij in deze strijd pastei

‘t geluk is waarlijk aan uw zij.

 

Croustade de ris de veau à la Toulouse

Een mestkalf in de buurt van Vught

had aan zijn soortgenoten lucht

en ging bij zekere Bossche heren

de goede omgangsvormen leren.

Ocharm, zij geven slechts een knikje

ter wille van zijn zwezerikje.

 

Anton Eijkens: Vademecum van een liefhebber (06)

wordt vervolgd

kempis.nl poetry magazine

More in: Eijkens, Anton

Learn to mount birds for fun

Learn to mount birds for fun

Objets-trouvés – kempis.nl poetry magazine

More in: - Objets Trouvés (Ready-Mades)

Alfred de Musset: A Aimée d’Alton

Alfred de Musset

(1810-1857)

 

A Aimée d’Alton

Déesse aux yeux d’azur, aux épaules d’albâtre,
Belle muse païenne au sourire adoré,
Viens, laisse-moi presser de ma lèvre idolâtre
Ton front qui resplendit sous un pampre doré.

Vois-tu ce vert sentier qui mène à la colline ?
Là, je t’embrasserai sous le clair firmament,
Et de la tiède nuit la lueur argentine
Sur tes contours divins flottera mollement.

 

Alfred de Musset poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Archive M-N, Musset, Alfred de

Rob Riemen op Incubate in gesprek over fascisme

Rob Riemen op Incubate

in gesprek over

fascisme

Essayist Rob Riemen zal op zaterdag 17 september tijdens het Incubate festival in gesprek gaan met schrijver Joost de Vries. Het gesprek wordt een vervolg op de lezing die Riemen gaf op het Lowlands festival in augustus, en de discussies die daarop volgden.

Rob Riemen (1962) is essayist en oprichter-directeur van het internationaal gerenommeerde en in Tilburg gevestigde Nexus Instituut. In De eeuwige terugkeer van het fascisme schetst Rob Riemen de cultuurgeschiedenis van het fascisme, en houdt de huidige Nederlandse samenleving daarmee een spiegel voor. Het hedendaags fascisme moet namelijk niet vergeleken worden met waar het twintigste-eeuwse fascisme op is uitgelopen, maar met hoe het begon.

Op het Lowlands festival hield Riemen de lezing Waarom zijn we vergeten wat belangrijk is in het leven? over onder meer het fascisme. Hij sloot zijn betoog af met een verwijzing naar Wilders die de generaal is van een groeiend leger aan domme krachten: “De strijd tegen het fascisme begint met de strijd tegen de domheid… in onszelf! Durf te denken, durf kritisch te zijn en koester de kunsten. Verzet je tegen al wat dom is en wees dapper.”

Na afloop van de Lowlands lezing vond een publiek debat plaats binnen diverse media. Wat is de cultuurgeschiedenis van het fascisme en van deze politiek? Moet een culturele organisatie zich engageren? Wat is de rol die intellectuelen en media innemen in deze discussie? In een gesprek met De Groene Amsterdammer redacteur en schrijver Joost de Vries zal Rob Riemen op het Incubate festival dieper op deze thema’s ingaan. De titel van het gesprek luidt Why Deny Fascism?

Het Tilburgse Incubate festival kiest er bewust voor om dit thema uit te lichten. “Dit jaar hebben we als thema We Are Incubate. Dat gaat over nieuwe vormen van samenwerking binnen de culturele sector. “Maar als je open bent, mag je ook wijzen op de gevolgen van uitsluiting,” aldus Joost Heijthuijsen, directielid van Incubate. “Openheid is vertrouwen en creativiteit. Geslotenheid leidt tot angst.” Ook sluit het thema goed aan bij het engagement van de optredende artiesten. Bezoekers van het festival kunnen op dezelfde dag onder andere nog naar een door Steve Ignorant, zanger en spreekbuis van legendarische anti fascistische punkband Crass, samengesteld programma gaan kijken.

Why Deny Fascism?

Rob Riemen in gesprek met Joost de Vries

Zaterdag 17 sept. van 14:00 tot 15:00 uur

Theaters Tilburg, Audaxzaal

Gratis toegang

Dit gesprek vindt plaats tijdens Incubate, een festival voor independent culture. Het heeft een breed programma met veel muziek, beeldende kunst, debat, film en hedendaagse dans. Gedreven door artistieke vernieuwing brengt Incubate meer dan 200 culturele voorlopers. Zij presenteren zich in een intieme context aan een internationaal publiek. Black metal naast free folk. Verfrissende kunst naast inspirerend debat.

Incubate 2011 is op 12 tot en met 18 september. Zie voor meer informatie kijk op de website www.incubate.org

                     fleursdumal.nl magazine

More in: Art & Literature News, LITERARY MAGAZINES, Nexus Instituut, The talk of the town

Vertaling van Alfred Lord Tennyson’s The Lady Of Shalott door Cornelis W. Schoneveld

J.W. Waterhouse: The lady of Shalott (1888)

Alfred Lord Tennyson

(1809-1892)

 

The Lady Of Shalott

I

On either side the river lie

Long fields of barley and of rye,

That clothe the wold and meet the sky;

And through the field the road runs by

To many-tower’d Camelot;

And up and down the people go,

Gazing where the lilies blow

Round an island there below,

The island of Shalott.

 

Willows whiten, aspens quiver,

Little breezes dusk and shiver

Through the wave that runs for ever

By the island in the river

Flowing down to Camelot.

Four grey walls, and four grey towers,

Overlook a space of flowers,

And the silent isle embowers

The Lady of Shalott.

 

By the margin, willow-veil’d,

Slide the heavy barges trail’d

By slow horses; and unhailed

The shallop flitteth, silken-sail’d

Skimming down to Camelot

Yet who hath seen her wave her hand?

Or at the casement seen her stand?

Or is she know in all the land,

The Lady of Shalott?

 

Only reapers, reaping early,

In among the beared barley

Hear a song that echoes cheerly

From the river winding clearly,

Down to towered Camelot:

And by the moon the reaper weary,

Piling sheaves in uplands airy,

Listening, whispers, ” ‘Tis the fairy

Lady of Shalott.”

 

II

There she weaves by night and day

A magic web with colours gay.

She has heard a whisper say,

A curse is on her if she stay

To look down to Camelot.

She knows not what the curse may be,

And so she weaveth steadily,

And little other care hath she,

The Lady of Shalott.

 

And moving through a mirror clear

That hangs before her all the year,

Shadows of the world appear.

There she sees the highway near

Winding down to Camelot;

There the river eddy whirls,

And there the surly village churls,

And the red cloaks of market girls

Pass onward from Shalott.

 

Sometimes a troop of damsels glad,

An abbot on an ambling pad,

Sometimes a curly shepherd lad,

Or long-hair’d page in crimson clad,

Goes by to tower’d Camelot;

And sometimes through the mirror blue

The knights come riding two and two:

She hath no loyal knight and true,

The Lady of Shalott.

 

But in her web she still delights

To weave the mirror’s magic sights,

For often through the silent nights

A funeral, with plumes and lights

And music, went to Camelot:

Or when the Moon was overhead,

Came two young lovers lately wed;

“I am half sick of shadows,” said

The Lady of Shalott.

 

III

A bow-shot from her bower-eaves,

He rode between the barley sheaves,

The sun came dazzling thro’ the leaves,

And flamed upon the brazen greaves

Of bold Sir Lancelot.

A red-cross knight for ever kneeled

To a lady in his shield,

That sparkled on the yellow field,

Beside remote Shalott.

 

The gemmy bridle glitter’d free,

Like to some branch of stars we see

Hung in the golden Galaxy.

The bridle bells rang merrily

As he rode down to Camelot:

And from his blazon’d baldric slung

A mighty silver bugle hung,

And as he rode his armor rung

Beside remote Shalott.

 

All in the blue unclouded weather

Thick-jewell’d shone the saddle-leather,

The helmet and the helmet-feather

Burn’d like one burning flame together,

As he rode down to Camelot.

As often thro’ the purple night,

Below the starry clusters bright,

Some bearded meteor, trailing light,

Moves over still Shalott.

 

His broad clear brow in sunlight glow’d;

On burnish’d hooves his war-horse trode;

From underneath his helmet flow’d

His coal-black curls as on he rode,

As he rode down to Camelot.

From the bank and from the river

He flashed into the crystal mirror,

“Tirra lirra,” by the river

Sang Sir Lancelot.

 

She left the web, she left the loom,

She made three paces through the room,

She saw the water-lily bloom,

She saw the helmet and the plume,

She look’d down to Camelot.

Out flew the web and floated wide;

The mirror crack’d from side to side;

“The curse is come upon me,” cried

The Lady of Shalott.

 

IV

In the stormy east-wind straining,

The pale yellow woods were waning,

The broad stream in his banks complaining.

Heavily the low sky raining

Over tower’d Camelot;

Down she came and found a boat

Beneath a willow left afloat,

And around about the prow she wrote

The Lady of Shalott.

 

And down the river’s dim expanse

Like some bold seer in a trance,

Seeing all his own mischance —

With a glassy countenance

Did she look to Camelot.

And at the closing of the day

She loosed the chain, and down she lay;

The broad stream bore her far away,

The Lady of Shalott.

 

Lying, robed in snowy white

That loosely flew to left and right —

The leaves upon her falling light —

Thro’ the noises of the night,

She floated down to Camelot:

And as the boat-head wound along

The willowy hills and fields among,

They heard her singing her last song,

The Lady of Shalott.

 

Heard a carol, mournful, holy,

Chanted loudly, chanted lowly,

Till her blood was frozen slowly,

And her eyes were darkened wholly,

Turn’d to tower’d Camelot.

For ere she reach’d upon the tide

The first house by the water-side,

Singing in her song she died,

The Lady of Shalott.

 

Under tower and balcony,

By garden-wall and gallery,

A gleaming shape she floated by,

Dead-pale between the houses high,

Silent into Camelot.

Out upon the wharfs they came,

Knight and burgher, lord and dame,

And around the prow they read her name,

The Lady of Shalott.

 

Who is this? And what is here?

And in the lighted palace near

Died the sound of royal cheer;

And they crossed themselves for fear,

All the Knights at Camelot;

But Lancelot mused a little space

He said, “She has a lovely face;

God in his mercy lend her grace,

The Lady of Shalott.”

 

 

Alfred Lord Tennyson

De Jonkvrouw van Shalot

DEEL I

1

Langs beide waterkanten staan

De velden vol met rijpend graan;

Zij kleden land en luchten aan,

En dwars erdoor slingert een laan

Naar ‘t torenrijke Camelot;

En mensen trekken heen en weer;

Zij blikken in bewondering neer

Op ‘t eiland daar met lelies teer,

Het eiland van Shalot.

 

2

Door de briesjes meegenomen

Trilt het blad van espenbomen,

En de golven gaan en komen

Als ze langs het eiland stromen

Op hun weg naar Camelot.

Tussen grijze torenmuren,

Waartegen vele bloemen schuren,

Zit de stilte te verduren

De Jonkvrouw van Shalot.

 

3

Aan de oever wilgbeplant

Trekt het paard traag langs de kant

Een zware bark; ver van de rand

Zeilt er een sloep met zijden want

Voor de wind naar Camelot:

Wie zag haar wuiven met haar hand?

Of staan nabij de vensterrand?

En kent men haar wel in het land,

De Jonkvrouw van Shalot?

 

4

Slechts de maaier van het koren

Kan in ‘t vroege ochtendgloren

Helder klinkend zingen horen

Echoënd vanaf de toren,

Naar het transrijk Camelot:

En als hij moe en traag in ‘t maanlicht

In de akker schoven opricht,

Luistert hij en zegt: “dit elf-wicht

Is jonkvrouw van Shalot.”

 

DEEL II

5

Binnen weeft zij, dag en nacht,

Een magisch web vol kleurenpracht.

Eens zei daar een stem haar zacht,

Dat haar een vloek treft als zij dacht

Uit te zien naar Camelot.

De aard der vloek werd niet gehoord,

Dus weeft zij steeds gestadig voort,

Door weinig andere zorg verstoord,

De Jonkvrouw van Shalot.

 

6

En in een heldere spiegel daar

Die voor haar hangt door ‘t hele jaar,

Vertoont in schaduw zich aan haar

De wereld, en maakt haar gewaar

De weg die leidt naar Camelot:

Kolkend loost de stroom zijn last,

En kerels, boers, onaangepast,

En marketentsters, roodgejast,

Gaan langs vanuit Shalot.

 

7

Soms ook meisjes blij van aard,

Een abt traag sjokkend op zijn paard,

Een herdersknecht met krullenbaard,

Een page in ‘t rood en lang gehaard,

Gaan daar voorbij naar Camelot;

Soms ziet zij in haar spiegelbaan

Edelen te paard getweeën gaan;

Trouw bood geen ridder haar ooit aan,

De Jonkvrouw van Shalot.

 

8

Maar in haar web weeft zij nog blij

Een spiegelbeeld, al ging ‘t voorbij,

Want vaak trok ‘s nachts in ‘t stil getij

Een lijkstoet langs, in lichte rij

En met muziek, naar Camelot;

Maar eens bij nacht en heldere maan,

Kwam er een jeugdig bruidspaar aan:

Toen sprak, “Door schaduw ben ‘k ontdaan,”

De Jonkvrouw van Shalot.

 

DEEL III

9

Een pijlschot af van waar zij was

Bij ‘t raam, reed hij door graan en vlas;

Fel scheen de zon door het gewas,

En vlamde op ‘t brons van het kuras

Van dappere Heer Lancelot.

Een kruistochtridder lag geknield

Voor ‘n jonkvrouw op zijn schild,

Dat straalde als hij ‘t voor zich hield,

Ver weg daar bij Shalot.

 

10

De leidselparels blonken vrij

Als sterren die zich voegen bij

De gouden straal der Melkweg rij.

De teugelbellen luidden blij,

Terwijl hij reed naar Camelot.

En van zijn schouderband en flank

Hing een signaalhoorn zilverblank;

Te paard, weerklonk de harnasklank,

Ver weg daar bij Shalot.

 

11

En in het wolkvrij blauwe weer

Glom sieraadrijk het zadelleer,

Met fraaie helm,en helmenveer

Gedrieën vlammend eens te meer,

Terwijl hij reed naar Camelot.

Zoals zo vaak bij purperen nacht,

Een luchtsteen, die in sterrenpracht

Gehuld, een lichtstaart met zich bracht,

Schiet over stil Shalot.

 

12

De zon beschijnt zijn stoer gelaat;

De strijdros hoef flitst in de maat;

Zwart krullend haar in overdaad

Ontsnapt zijn helm, als hij daar gaat

De heirweg af naar Camelot.

In de spiegel, via ‘t water,

Ontstonden flitsen en geklater,

Want: “Latiere-liere-later”

Zong Heer Lancelot.

 

13

Ze spon en weefde nu niet meer,

Ze trad naar ‘t raam, en keek daar neer,

Ze zag de waterlelies teer,

Ze zag de helm en helmenveer,

Zij keek uit naar Camelot.

Weg vloog het web, en dreef ver heen;

De spiegel spatte plots uiteen;

“De vloek is hier,” kreet in geween

De Jonkvrouw van Shalot.

 

DEEL IV

14

In de Ooster stormwind zwaaiend

Taande ‘t bleke woud verwaaiend,

Klaagde ‘t water heftig draaiend,

Sloeg de regen onrust zaaiend

Neer op ‘t transrijk Camelot;

Zij daalde af en vond een boot

Aan ‘n wilg bevestigd met zijn schoot,

En om de boeg heen schreef zij groot:

“De Jonkvrouw van Shalot”.

 

15

En langs het schimmig watervlak –

Gelijk een visionair, in zak

En as, toen voorspoed hem ontbrak-

Wierp zij met oog verglaasd en strak

Blikken richting Camelot.

De avond eenmaal ingeluid,

Viert zij de schoot, en strekt zich uit,

Dan drijft zij weg door niets gestuit,

De Jonkvrouw van Shalot.

 

16

Liggend, in sneeuwwitte dracht

Los zwevend, en op niets verdacht –

Bladeren haar rakend licht en zacht –

Dreef zij door klanken van de nacht

Het water af naar Camelot:

Terwijl de boot zich leiden liet

Langs wilgenveld en berggebied,

Zong nog haar allerlaatste lied

De Jonkvrouw van Shalot.

 

17

Verzen klonken, vroom en klagend,

Schallend soms, vaak niet ver dragend,

Tot, haar hartslag zich vertragend,

En in haar oog het licht vervagend,

Zij verscheen in Camelot.

Bij ‘t eerste huis waar in ‘t getij

Zij aankwam aan de kade-zij,

Stierf, haar zingen nu voorbij,

De Jonkvrouw van Shalot.

 

18

Langs tuin- en torenmuur van steen,

Balkon na galerij, aaneen,

Dreef zij zo, als een schim, alleen

En lijkbleek, langs de huizen heen,

Doodstil binnen Camelot.

Naar de kade kwam al gauw,

Ridder, burger, heer en vrouw;

Zij lazen daar voorop de schouw:

“De Jonkvrouw van Shalot”.

 

19

Wie is zij toch? Wat is dat hier?

En in het slot vol van vertier

Verstomde ‘t koninklijk plezier;

En kruisen sloeg, eer bang dan fier,

Het ridderdom van Camelot.

Maar Lancelot was niet ontwricht:

Hij zei, “Zij heeft een mooi gezicht;

God lone haar in zijn gericht,

De Jonkvrouw van Shalot.”

 

Vertaling Cornelis W. Schoneveld

Opgenomen in: Klankrijk en vol furie, 27 verhalende en beschouwende Engelse gedichten uit de 16e -19e eeuw.

Vertaald en toegelicht door Cornelis W. Schoneveld, Boekwinkeltjes-reeks, Assen

www.boekwinkeltjes.nl/reeks – ISBN 9789087480004 / NUR 306

 

Alfred Lord Tennyson: The Lady Of Shalott (1842 Version)

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive S-T, Tennyson, Tennyson, Alfred Lord

« Read more | Previous »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature